Bewustzijn, wat is dat? Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen in filosofie en psychologie
Deel 3

Civis Mundi Digitaal #42

door Hans Komen

Inleiding
Dit artikel is het derde deel van een serie van vier met een globaal overzicht van de wijze waarop men het begrip bewustzijn in de filosofie en psychologie definieert.
In deel 1 is de kwantumtheorie in relatie tot energie behandeld en heb ik de filosofen Plato, Descartes en het rationalisme, Spinoza, Kant, de empiristen Lock, Berkeley en Hume en de fenomenologie van Husserl besproken.
In deel 2 kwam de levensfilosofie van de filosoof Bergson, het existentialisme van Sartre, de ideeën van Freud en Jung en tot slot de bewustzijnstheorie van Wilber aan de orde.
In dit deel behandel ik de informatieveldtheorie van de filosoof Laszlo en de fysicus Verlinde, alsmede de morfogenetische veldentheorie van de bioloog Sheldrake, de bewustzijnstheorie van de filosoof Chalmers en tot slot de theorie van de filosoof Nagels (1).

In onze huidige tijd wordt veel geschreven over de veranderingen die plaatsvinden. Velen vinden dat een bewustzijnsverandering momenteel meer dan noodzakelijk is. Maar op welke wijze kan een bewustzijnsverandering plaatsvinden, als we niet eens weten wat bewustzijn eigenlijk is? Als we hiervan geen idee hebben, dan is dit niet te realiseren. Willen we meer inzicht krijgen in de huidige problematiek van onze samenleving, dan zullen we meer inzicht moeten zien te krijgen in het bewustzijn dat in ieder mens aanwezig is.
Het Griekse woord ‘weten’ betekent letterlijk ‘gezien hebben’. De ontplooiing van wetenschappelijke kennis noemden de Grieken ‘theoria’, dat oorspronkelijk een aanschouwen betekende. Wat ik met deze serie beoog is te onderzoeken wat het begrip ‘bewustzijn’ binnen de filosofie en psychologie in de loop der eeuwen betekent om zo tot meer inzicht te komen in de betekenis van dit begrip. Maar het is ook mijn bedoeling te laten zien hoe men worstelt met dit begrip en hoe groot de verwarring kan zijn. Met deze bescheiden bijdrage over het begrip ‘bewustzijn’ hoop ik een beter inzicht aan te reiken voor dit begrip dat we zo vaak gebruiken.
In mijn eerdere artikel over het onderscheid tussen het iets en het niets in Civis Mundi nr. 34 besprak ik de ervaring die de neurochirurg Alexander had toen hij in een coma terecht kwam. Alexander had het uitgangspunt dat bewustzijn voortkomt uit de hersenen. Zoals velen had hij de overtuiging dat het bewustzijn ophoudt te bestaan als de hersenen niet meer actief zijn. Via zijn periode in coma ontdekte hij dat dit bewustzijn actief bleef ook al waren zijn hersenen volledig buiten werking.
De vraag is of het bewustzijn ook actief blijft als het lichaam sterft. Deze vraag kunnen we niet beantwoorden. Als het bewustzijn na het sterven actief blijft opperde ik toen de hypothese dat dit alleen mogelijk is als onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid. Deze immateriële werkelijkheid is dan datgene waarin wij ons bevinden na ons overlijden, een energetische werkelijkheid zonder materie. De verhalen en de ervaringen van Alexander en anderen wijzen in de richting van een immaterieel bewustzijn. Toen zijn materiële brein tot stilstand kwam, bleef zijn bewustzijn actief. Antwoorden op deze vragen zijn alleen mogelijk als we enig idee hebben wat bewustzijn is. Nu komen we op een lastig punt. Het begrip bewustzijn wordt algemeen gebruikt, maar zelden gedefinieerd. Er is weinig duidelijkheid over, omdat er geen eenduidige definitie van bestaat.

Energie
De bovenstaande hypothese, dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid, roept een aantal vragen op.
-     Is er een onderscheid tussen energie en bewustzijn?
-     Is bewustzijn gelijk aan energie?
-     Als bewustzijn energie is, is het dan materiële of immateriële energie?
-     Wat is bewustzijn?
In mijn vorige artikelen over het onderscheid tussen het iets en het niet en in de bewustzijnsartikelen deel 1 en 2 heb ik de volgende hypotheses geformuleerd.
1. Alles in de ons bekende en onbekende wereld is energie.
2. Deze energie kan langzamer of sneller gaan dan de lichtsnelheid.
    De langzamere energie noemen we materiële energie en de snellere noemen we
    immateriële energie. Dit zijn geen twee soorten energie. Het is dezelfde energie
    maar de snelheid en de frequentie ervan verschilt.
De hier gebruikte begrippen materieel en immaterieel lijken mij meer exact, omdat zij  duidelijker uitdrukken wat wordt bedoeld. Dit in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde wat onduidelijke begrippen, zoals stoffelijk versus onstoffelijk, de antroposofische begrippen astraal en etherisch, en andere varianten. Uitgaande van bovenstaand onderscheid wil ik nagaan in hoeverre deze begrippen materieel en immaterieel de onduidelijkheid hierover in bestaande literatuur kunnen verhelderen. Door het onderscheid tussen materieel en immaterieel als uitgangspunt te nemen voor mijn onderzoek naar de betekenis van het begrip bewustzijn, krijg ik helder op welke wijze de filosoof of psycholoog zijn bewustzijnsbegrip uitlegt of omschrijft.

De conclusie die ik heb geformuleerd op basis van deel 1 en 2 is dat binnen de psychologie het bewustzijn vrijwel altijd als een product van de hersenen wordt gezien of synoniem is aan de hersenen. Binnen de filosofie wordt hier anders tegen aangekeken. Bergson, Husserl en Sarte zien bewustzijn als immateriële energie. Samenvattend is het idee dat bewustzijn een intentioneel gerichte levensenergie is. Het is gerichte aandacht. Het heeft geen ´ik´ als centrum en kent geen inhouden. Het is een werkwoord, dus een activiteit. Volgens Wilber manifesteert het bewustzijn zich in fases die gelijk opgaan met de hersenontwikkeling. Binnen het gedrag drukt het bewustzijn zich uit via een paradigma of denkkader. In het hierna volgende kijken we wat andere hedendaagse filosofen hierover zeggen.



Erwin Laszlo (Boedapest, 1932)
De systeemtheoreticus en filosoof Laszlo heeft een doctorsgraad van de Sorbonne in Parijs en is in het bezit van vier eredoctoraten. Hij is de grondlegger van de Club van Budapest, een denktank. Hij was hoogleraar filosofie en hield zich onder meer bezig met de systeemtheorie en de integrale benadering die momenteel steeds vaker wordt gezocht, onder andere ook door Ken Wilber.

Informatieveld
Laszlo werkt in zijn boek Het Akasha veld (2) de hypothese uit dat er een veld van informatie is, waarin alles van het heelal is te lezen. Hij vergelijkt dit veld met het uit het Sanskriet afkomstige woord voor ruimte, Akasha. Hij onderbouwt hoe deze hypothese verschillende problemen kan oplossen die naar voren komen vanuit de kwantumtheorie, met name de aspecten van ‘het niet plaatselijke’ of nonlokaliteit en ‘kwantumverstrengeling’. Hij schrijft over het bewustzijn het volgende: “Het idee dat bewustzijn door de hersenen geproduceerd wordt, is maar één van de vele manieren waarop denkers zich een voorstelling hebben gemaakt van de relatie tussen onze cellen en onze bewuste geest.”

Verschillende stromingen
Laszlo onderscheidt op dit punt momenteel drie stromingen:
1. De materialistische benadering die het bewustzijn ziet als een soort nevenproduct
    van de overlevingsfuncties die de hersenen voor het gehele organisme uitoefenen.
2. De idealistische benadering gaat ervan uit dat bewustzijn juist de eerste en enige
    werkelijkheid is; materie is een door bewustzijn gecreëerd gegeven. Hoewel
    deze veronderstelling op het eerste gezicht ongerijmd lijkt, klinkt zij bij nadere
    beschouwing volstrekt logisch. Per slot van rekening ervaren we de wereld niet
    rechtstreeks, maar alleen via ons bewustzijn. Het is mogelijk dat alles wat we
    ervaren deel uitmaakt van ons bewustzijn. Zo gezien zou de stoffelijke wereld een
    (her)schepping zijn van onszelf, voortkomend uit onze pogingen om de stroom van
    gewaarwordingen in ons bewustzijn te ordenen.
3. De dualistische benadering van de relatie tussen hersenen en bewustzijn, tussen
    stof en geest. Volgens dualistische denkers is zowel stof als geest van
    fundamentele aard, maar verschillen ze radicaal van elkaar: het een is niet te
    reduceren tot het ander. Het is niet mogelijk om bewustzijnsverschijnselen te
    verklaren aan de hand van het organisme dat ze manifesteert. In deze voorstelling
    zijn de hersenen de zetel van het individuele bewustzijn, maar zijn ze er niet
    identiek mee (2, p 103).

Volgens Laszlo is het materialisme in onze tijd nog steeds dominant. Eraan vasthouden stelt ons voor lastige problemen. Opvallend in dit verband is dat hij de bewustzijnsfilosoof Chalmers citeert die het als volgt samenvat: “De moeilijkheid waarvoor het materialisme zich gesteld ziet, is te verklaren hoe iets dat zo immaterieel is als bewustzijn, kan voortkomen uit iets dat zo onbewust is als materie. Hersenonderzoek kan echter geen verklaring leveren voor de manier waarop immaterieel bewustzijn uit onbewuste materie zou kunnen zijn voortgekomen, want dat onderzoek houdt zich alleen bezig met materie, en bewustzijn is immaterieel.” (2, p 104)

Conclusie

Laszlo gebruikt de woorden geest en bewustzijn als synoniem. Hij beschrijft het bewustzijnsproces in termen van informatie uitwisseling, niet als een intentionaliteit zoals Satre en Husserl dat doen. Hij stelt dat de neuronen in de hersenen zijn opgebouwd uit kwantums en kwantums zijn geen materie die volledig gespeend zijn van bewustzijn. Kwantums hebben het vermogen tot informatie uitwisseling. Uit deze uitspraak concludeer ik dat hij onder bewustzijn het vermogen tot informatie-uitwisseling bedoelt. Het feit dat hij Chalmers citeert kan betekenen dat hij bewustzijn als immaterieel ziet. De kwantums ziet hij als materie die verbonden zijn met bewustzijn.
De conclusie die ik hieruit trek is dat de materiële kwantums verbonden zijn met immaterieel bewustzijn. Maar zo formuleert hij het niet. Tevens is het bewustzijn dan gesitueerd in de hersenen. Hij schrijft niet dat het bewustzijn een product is van de hersenen, maar dat het een verbinding heeft met de hersenen. Het Akashaveld is voor hem een informatieveld waarmee wij allen verbonden zijn. Het sluit zich aan bij kwantumtheorieën hierover (3). Het Akashaveld is waarschijnlijk voor hem dan immaterieel. Zijn idee van informatievelden sluit nauw aan bij de ideeën van Sheldrake over de morfogenetische velden.

Samenvattend concludeer ik het volgende wat betreft Laszlo:
1. Het bewustzijn is immaterieel
2. Het bewustzijn is een informatieveld
3. Het bewustzijn is verbonden met de hersenen
4. Elk individueel bewustzijn is verbonden met een groot informatieveld, het Akashaveld
    genoemd



Erik Peter Verlinde (1962)
Verlinde is hoogleraar in de theoretische fysica aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is hoogleraar geweest aan de Princetonuniversiteit in de USA en ontving in 2011 de Spinozaprijs voor een viertal wetenschappelijke doorbraken die op zijn naam staan. Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op de snaartheorie en hiermee samenhangende theorieën.

Zwaartekracht
Op 8 nov. 2016 heeft hij een artikel over de zwaartekracht vrijgegeven, waarnaar jaren werd uitgekeken. De zwaartekracht is volgens hem geen kracht zoals Newton die voorstelde. Ook Einsteins relativiteit noemde hij achterhaald omdat die de zwaartekracht opvat als de kromming van ruimte en tijd. Het probleem met Einsteins theorie is dat deze vooral voor grote afstanden niet voldoet. Zo blijkt het heelal steeds sneller uit te dijen. Eigenlijk zou je verwachten dat de uitdijing van het heelal vertraagd zou moeten worden.
Na de eerste zet die onze kosmos kreeg tijdens de oerknal zette het heelal enorm uit. We verwachten dat daarna dankzij de zwaartekracht die expansie vanzelf weer langzamer zou gaan. Maar dat blijkt niet het geval. De uitzetting van het heelal versnelt zich. Daarnaast draaien sterrenstelsels veel sneller om hun as dan hun zichtbare sterrenmassa kan verklaren. De sterrenstelsels draaien zo snel dat de ze uit elkaar moeten vliegen. Maar dat gebeurt niet. Dus moet er een tegenkracht zijn die ze bij elkaar houdt; die de middelpuntvliegende kracht van die stelsels neutraliseert. In de huidige natuurkunde zoekt men dit in het idee van donkere materie. Materie is materiële energie die zo vertraagd is dat deze materie wordt. Het uitgangspunt binnen de natuurkunde is dat alleen materie zwaartekracht veroorzaakt. Daarom is de donkere materie ingevoerd om te verklaren waarom sterrenstelsels niet uit elkaar vliegen. Die materie zou dan voldoende zwaartekracht moeten opleveren om de sterrenstelsels bij elkaar te houden. Maar deze materie is nog nooit gevonden. De informatievelden van Verlinde zijn gewoon energie. Alle energie bevat informatie.

Quantuminformatie
Volgens Verlinde is het bestaan van donkere materie in het heelal een  illusie, die voortkomt uit een wat hem betreft achterhaalde opvatting over de zwaartekracht. De bovengenoemde verschijnselen passen niet goed in de bestaande zwaartekrachttheorieën. Kwantuminformatie blijkt in de theorie van Verlinde de belangrijkste bouwsteen van de werkelijkheid te zijn. Informatie blijkt niet alleen achter de zwaartekracht te schuilen, maar ook achter ruimte en tijd. Deze basisblokken waarop de ideeën van Einstein zich afspelen zijn niet het eindstation. Je kunt nog een begripslaag dieper graven en dan kom je uit bij informatie. Verlinde werkt vanuit de snaartheorie. In de snaartheorie wordt energie opgevat als een trillend snaartje. Dat energetische snaartje bevat informatie. Vandaar zijn hypothese over een informatieveld. Donkere materie is verdichte energie. Maar dat is volgens Verlinde niet nodig om rekenkundig de verschijnselen via zijn informatieveldtheorie te verklaren.

Materieel energetisch informatieveld
Een analogie voor de zwaartekracht volgens Verlindes theorie is de kracht die schepen, die dicht bij elkaar in het water liggen, naar elkaar toe drijft  Dat effect ontstaat doordat er om de schepen heen golven zijn met een lange golflengte. Tussen de beide schepen in passen namelijk geen golven met een langere golflengte dan de afstand tussen beide schepen. Dit verschil in golflengte drijft de schepen naar elkaar. In plaats van een kracht is de neiging van massa’s om naar elkaar toe te bewegen een soort druk die ontstaat doordat bij het verplaatsen van die massa’s de informatie van het hele heelal wordt veranderd. Destijds wist Verlinde tot veler verbazing Newtons wetten op die manier af te leiden uit zijn kosmische informatietheorie. Het heelal is één groot energetisch informatieveld.
Verlinde zegt in een interview: “Er was een tijd dat we dachten dat materie uit vuur, water en lucht was opgebouwd. Nu denken we doorgaans aan atomen. Maar snaartheoretici denken dat daar superkleine trillende snaartjes aan ten grondslag liggen. En ik ga nog verder en heb het over pure informatie. Dat kun je ook echt noemen. Mijn theorie geeft diezelfde snaartheorie voor het eerst aansluiting met de kosmologie. Mijn theorie is eerder en manier van denken, met enkele uitgewerkte gevolgen, vooral wat betreft de kwestie van donkere materie. Maar ook heel veel vragen die nader onderzoek vergen” Verlindes theorie is een manier van kijken. Zijn hypothese moeten nog getoetst worden.

Leidse astronomen lijken een eerste experimentele bevestiging te hebben gevonden voor de hierboven besproken zwaartekrachttheorie. Het team onder leiding van Margot Brouwer heeft rond 33 duizend verre bolvormige sterrenstelsels precies de zwaartekracht gemeten die met de formules van Verlinde zijn te voorspellen. Volgens Brouwer sluiten hun metingen donkere materie niet uit. “Maar”, zegt ze, “dan moet je per geval de verdeling ervan nog zo kiezen dat alles klopt. Verlindes formule geeft dezelfde verdelingen vanzelf.” Verlinde heeft nog een lange weg te gaan voordat zijn theorie door anderen als een serieuze theorie wordt beschouwd (4).

Conclusie
Verlindes theorie houdt in dat dit informatieveld een materieel energetisch veld is. Verlinde schrijft niet over bewustzijn. Zijn theorie heb ik hier opgenomen om het naast het  informatieveld van Laszlo te plaatsen. Mijn uitgangspunt is dat het materiële en het immateriële in balans met elkaar behoren te zijn, wil er evenwicht zijn in het universum. Het materiële informatieveld sluit aan bij het immateriële informatieveld. Het Akashaveld van Laszlo is een immaterieel energetisch informatieveld dat tevens bewustzijn is. We moeten deze energetische velden niet als twee onafhankelijke velden zien. Het informatieveld waar Laszo het over heeft, valt buiten ruimte en tijd en het veld van Verlinde binnen ruimte en tijd. Het is waarschijnlijk één groot energetisch informatieveld waar de snelheid beneden of boven de tijdslimiet valt. Mogelijk is er een voortdurende uitwisseling van informatie tussen beide informatievelden en hebben ze invloed op elkaar.



Rupert Sheldrake (Engeland, 1942)
Sheldrake studeerde biologie en biochemie in Cambridge en later filosofie op de Harvard universiteit. Hij promoveerde aan de universiteit van Cambrigde in de biochemie. Van 1974 tot 1985 werkte hij in Hyderabad, India, waar hij hoofd plantfysiologie was aan het International Crops Research Institute.

Het vitalisme
Sheldrake heeft het concept morfogenetisch veld verder ontwikkeld, gebaseerd op het oudere begrip morfogenetische velden. Dit begrip werd eerder gebruikt door de bioloog Huxley en de filosoof Bergson (zie deel 2, CM  41). Sheldrake stelt dat de huidige orthodoxe manier om de biologie te benaderen die van de mechanistische theorie van het leven is (5, p. 12).
Een manier om de mechanistische theorie te veranderen is te veronderstellen dat de levensverschijnselen afhangen van een bepaalde oorzaak, die aan de natuurwetenschappen onbekend zijn. Deze stroming kreeg de naam vitalisme. Gedurende de 20ste eeuw zijn verschillende vitalistische theorieën voorgesteld, maar Sheldrake concludeerde dat geen enkele in aanmerking kan komen voor een wetenschappelijke status. Daar hij nadrukkelijk blijft vasthouden aan een materieel toetsbare theorie wijst hij het vitalisme af (5, p. 13). Sheldrakes uitgangspunt is dat dit nodig is, terwijl we in deel 2 van deze serie hebben gezien dat Wilber zegt dat we deze toetsen moeten verwerpen als men een theorie opstelt die buiten het mechanistische kader valt.

Morfogenetische velden
Hij constateert dat het belangrijkste organismische begrip dat tot nu toe naar voren gebracht is dat van de morfogenetische velden is. Deze velden kunnen het ontstaan van karakteristieke vormen van embryo’s en andere stelsels in ontwikkeling helpen te verklaren of te beschrijven. Het idee is dat morfogenetische velden verantwoordelijk zijn voor de kenmerkende vorm en de organisatie van stelsels op elk niveau van samengesteldheid.
Deze velden scheppen orde in stelsels waarmee ze verbonden zijn door de gebeurtenissen te beïnvloeden. Ze leggen beperkingen met een bepaald patroon op aan de energetisch mogelijke uitkomsten van natuurkundige processen. Met andere woorden, deze velden bepalen welke cellen zich bijvoorbeeld vormen tot inwendige organen en welke zich bijvoorbeeld ontwikkelen tot een been of hoofd. Als morfogenetische velden verantwoordelijk zijn voor de organisatie en vorm van materiele stelsels dan moeten zij zelf kenmerkende structuren bezitten (5, p. 14).
De hypothese van deze velden houdt zich bezig met de herhaling van vormen en patronen van organisatie. Dieren en planten nemen de vorm aan die kenmerkend is voor zijn soort, omdat vorige leden van de soort die vorm aannemen (5, p. 15). Sheldrake formuleert het aldus: ”Biologische morfogenese kan gedefinieerd worden als het ontstaan van een kenmerkende en nauwkeurig bepaalde vorm in een levend organisme.” (5, p. 19) Morfogenese is het biologisch proces dat er de oorzaak van is dat een organisme zijn vorm ontwikkelt.

De verschillende stromingen
Hij onderscheidt de volgende stromingen die zich bezig houden met onderzoek naar de levenseigenschappen van planten, dieren en mensen:
1. Vitalisten. Deze nemen vitale factoren als uitgangspunt
2. Organisisten. Deze nemen de morfogenetische velden als uitgangspunt
2. Mechanisten. Deze nemen genetische programma’s als uitgangspunt
   
Zijn kritiek op de mechanisten is dat het begrip genetisch programma gebaseerd is op het idee van de programma’s die computers sturen. Maar er moet iets meer zijn in het genetisch programma dan de chemische opbouw van het DNA alleen. Alle cellen hebben namelijk een identieke DNA. Als alle cellen gelijk geprogrammeerd zijn, wat is dan de reden dat ze zich verschillend kunnen ontwikkelen? De ene groep cellen vormt een lever en de andere een nier, terwijl hun DNA gelijk (5, p. 22).

De vitalisten stelden dat de levensverschijnselen niet begrepen kunnen worden in termen van natuurwetten die zijn afgeleid van levensloze stelsels, zoals materie dat is. Maar materie, bijv een steen, is nog geen leven. Wat is de oorzakelijke factor in levende organismen die aan het werk is, waardoor het levend is? (5, p. 46) Sheldrake stelt dat in het eerste deel van deze eeuw, toen het vitalisme het enige alternatief voor de mechanistische theorie scheen te zijn, veel steun had. Maar de ontwikkeling van de organismische theorie in de laatste 50 jaar heeft een andere mogelijkheid geleverd, waardoor het vitalisme werd verdrongen (5, p. 53).

Sheldrake schrijft: “Organisisten stellen morfogenetische velden voor. Deze theorieën hebben met dezelfde vraagstukken te maken, waarvan de vitalisten stelden dat ze niet in mechanistische termen op te lossen waren, nl. regulatie, regeneratie en voortplanting.” (5, p. 53)
De organismische filosofie wil zowel de biologische als de natuurkundige terreinen omvatten. Dus als morfogenetische velden een oorzakelijke rol spelen in de biologische morfogenese dan zouden ze ook een oorzakelijke rol in de morfogenese van eenvoudige stelsels zoals kristallen en moleculen moeten spelen. Zulke velden worden in de huidige natuurkundige theorieën niet onderkend (5, p. 62). In het betoog van Sheldrake wordt het niet duidelijk wat de reden is dat hij het morfogenetisch veld niet als een vitale factor ziet die bepalend is voor het ontstaan van leven. Het onderscheidt tussen vitalisme en organisisme wordt niet scherp geformuleerd.

Resonantie
Hij beschouwd het morfogenetisch veld als een structuur die de morfogenetische kiem omgeeft en die de virtuele vorm in zich heeft. Dit veld ordent binnen zijn invloedsgebied dan de gebeurtenissen zo, dat de virtuele vorm verwezenlijkt wordt. Het veld maakt zich zelf alleen kenbaar door de ordende uitwerking op de delen die binnen zijn invloed komen. De ordende werking van het veld beschouwd hij als een waarneembare en toetsbare factor (5, p. 80). Het is volgens hem moeilijk in termen van bestaande begrippen uit te drukken hoe voorgaande stelsels de mofogenese van volgende stelsels beïnvloedt in een morfogenetisch proces. De enige manier om dit te doen is door middel van een analogie. De natuurkundige analogie die het meest geschikt lijkt is resonantie. Energetische resonantie treedt op wanneer een stelsel door een wisselende kracht, die met zijn natuurlijke trillingsfrequen­tie samen valt, bewerkt wordt (5, p. 100).
Resonantie is selectief. Uit een mengsel van trillingen reageert het stelsel alleen op die met dezelfde kenmerkende frequentie. Morfische resonantie vindt dus tussen trillende stelsels plaats. Alle organismen hebben hun eigen kenmerkend trillingspatroon. Morfische resonantie is van een drie dimensionale trillingspatroon afhanke­lijk en dit trillingspatroon bepaald de vorm. Sheldrake stelt dat morfische resonantie onafhankelijk van ruimte en tijd is. Morfische resonantie is niet-energetisch en morfogenetische velden zijn zelf noch een soort massa, noch energie. Sheldrake formuleert dit als volgt:
“De morfische invloed van een stelsel uit het verleden zou in een dergelijk volgend stelsel tevoorschijn kunnen komen door uit de tijd-ruimte te stappen en daar terug te keren. Wanneer en waar een dergelijk trillingspatroon ook maar zou verschijnen. Of zou door een tijd-ruimte tunnel kunnen gaan waarna ze in de aanwezigheid van een dergelijk volgend stelsel onveranderd te voorschijn komt.“ (5, p. 101)

Conclusie
Sheldrake stelt dat een morfogenetisch veld geen energie is. Zijn uitgangspunt is dat zijn theorie moet voldoen aan de toetsbaarheid die binnen de mechanistische visie aanwezig is. Binnen deze visie is er alleen materiële energie die valt binnen ruimte en tijd. Zijn morfische resonantie is onafhankelijk van ruimte en tijd dus valt het buiten de materiele energie. Dit leidt ertoe dat hij deze velden niet als energie kan zien. Maar vanuit mijn geformuleerde hypotheses kunnen deze velden als immaterieel gezien worden. Deze immateriële velden hebben een vitale invloed op het ontstaan van vormen, nl. op de regulatie, regeneratie en voortplanting.
Het morfogenetische veld maakt verbinding met een vorm in wording via de overeenkomst in resonantie. Is er een aansluiting dan wordt de vorm bepaald door het veld dat verbinding heeft gemaakt en de informatie overdraagt die de vorm nodig heeft voor zijn verdere ontwikkeling. Zonder die informatie zou de vorm zich niet kunnen ontvouwen. Het morfogenetisch veld is tevens een informatieveld omdat het via de morfische resonantie de informatie doorgeeft aan de kiem die in ontwikkeling is. Het vitalisme van Bergson is ook immateriële energie die buiten tijd en ruimte valt en die ook een impuls geeft aan het bestaan van een levensvorm.
Mijn conclusie is dat het idee van morfogenetische velden dicht aansluit bij de vitalistische ideeën van Bergson en bij de informatievelden van Laszlo. Er is veel voor te zeggen dat ze alle drie mogelijk over hetzelfde hun ideeën hebben geformuleerd, maar er andere benamingen aan hebben gegeven. Alle drie hebben ze het mogelijk over immateriële energetische (informatie)velden die leven mogelijk maakt, ook al formuleren ze dit niet zo.



David John Chalmers
(Australië, 1966)
Moderne wetenschappers met een dualistische theorie over het bewustzijn zijn de Britse neurofysioloog John Eccles (1903–1997) en de Australische bewustzijnsfilosoof David Chalmers. Chalmers is verbonden aan de Australian National University en is Associate Professor of Philosophy aan de University of California, Santa Cruz. Chalmers visie komt overeen met het naturalistisch dualisme en is bekend van zijn begrip ‘the hard problem of consciousness’; en de dubbel-aspecttheorie. Hij is verder ook de verdediger van de thesis van The Extended Mind.

Het dualisme, door Eccles relationisme genoemd (6), is een verzameling van standpunten over de relatie tussen de immateriële geest-bewustzijn en de materiële materie. Gelijksoortige ideeën vinden we terug bij Plato en Aristoteles (384 v.Chr.–322 v.Chr.), die stelden dat de geest of de ziel niet verklaard kon worden in termen van lichaam of materie. Het dualisme van Descartes (zie deel 1) is het meest bekend.
Chalmers (7) stelt dat de bewuste ervaring niet alleen het meest bekende in de wereld is, maar ook het meest mysterieuze. Hij zegt dat het noodzakelijk is dat het fenomeen van bewustzijn serieus wordt genomen en dat het niet als een afgeleide eenheid naast het fysische wordt beschouwd. Hij vraagt zich af waarom het bewustzijn bestaat, wat het doet en op welke wijze het mogelijk is dat het te voorschijn komt uit de neurologische processen.
Chalmers vindt dat vanuit een objectief standpunt het brein relatief goed te begrijpen is. Dat we nauwkeurig kunnen beschrijven wat er in de hersenen gebeurt als we een bladzijde lezen. Maar er is ook een subjectief aspect. “Wanneer je naar de bladzijde kijkt ben je ervan bewust. Je ervaart de woorden en afbeeldingen als een deel van jouw persoonlijk geestelijk leven. Al die ervaringen bij het lezen vormen het bewustzijn: het subjectieve innerlijk leven van de geest. “ (7, p 91)

Reductionisten versus mystici
Jarenlang werd door onderzoekers het bewustzijn gemeden. De overheersende opvatting was dat de wetenschap zich niet bezig kon houden met zoiets subjectiefs als bewustzijn. Ook in deze tijd is bewustzijn een moeilijk te bespreken onderwerp. Er is een groeiend aantal neurowetenschappers, psychologen en filosofen die het idee verwerpen dat bewustzijn niet bestudeerd kan worden en nu pogingen doen om de geheimen ervan te ontraadselen.
Zoals bij zo’n nieuw onderzoeksgebied te verwachten is zijn er diverse tegenstrijdige theorieën die de basisconcepten op een tegenstrijdige manier gebruiken. Chalmers vindt een filosofische benadering van vitaal belang om de verwarring te verminderen. De ontelbare gezichtspunten binnen dit gebied variëren van reductionistische theorieën, volgens welke het bewustzijn verklaard kan worden door de standaardmethode van de neurowetenschap en psychologie, tot het standpunt van de zogenaamde mystici die zeggen dat we nooit en te nimmer het bewustzijn in zijn geheel kunnen begrijpen (7, p 92).
Chalmers gelooft dat: “De waarheid niet ligt bij beide maar ergens in het midden. Tegen het reductionisme argumenteer ik dat de methoden van de neurowetenschap niet volledig in staat zijn om de bewustzijnservaring te verklaren, ofschoon ze wel veel kunnen aanreiken. Tegen de mystici wil ik inbrengen dat bewustzijn verklaard kan worden door een nieuw soort theorie. De volledige details van een dergelijke theorie zijn nog steeds buiten ons bereik. Maar kleine stappen zouden verbazingwekkende gevolgen kunnen hebben voor ons begrip van het universum en van onszelf.” (7, p 92)

Immaterieel veld
Chalmers ziet het bewustzijn als een immaterieel veld dat de mogelijkheid heeft om informatie te transporteren. Dit komt overeen met wat de bioloog Sheldrake heeft geformuleerd over zijn morfogenetisch veld. Laszlo, Sheldrake, Chambers en Eccles neigen naar een immaterieel energetisch bewustzijn dat tevens een informatieveld is. Dit is een niet-verifieerbaar begrip. Daardoor wordt het door de overgrote meerderheid binnen de wetenschap niet geaccepteerd. Maar we kunnen niet met uitsluitend materiële uitgangspunten enig inzicht krijgen in het immateriële. Door dit als eis te stellen wordt al bij voorbaat een heel onderzoeksveld buitengesloten en als pseudo-wetenschap bestempeld. Door deze handelswijze blijft de huidige wetenschap binnen zijn beperkte paradigma.

Qualia
Chalmers stelt dat een organisme pas een bewuste ervaring heeft als hij aanvoelt dat hij deze ervaring heeft. Een mentale toestand is zich dan (ervan) bewust, wanneer hij een kwalitatief ´zich aanvoelen´ heeft. Dit wordt een ´qualia´ genoemd. Hij stelt dat een bewuste ervaring zich niet laat voorspellen vanuit een objectief standpunt. Bijvoorbeeld wanneer men neurologische processen in de hersenen en in het lichaam onderzoekt en de qualia aan de hand van bepaalde processen te voorspellen zouden zijn.
Zouden de subjectieve perspectieven van de eerst persoon er niet zijn, dan zou de hypothese van het bewustzijn niet houdbaar zijn. Echter door juist deze directe ervaring van het bewustzijn vanuit het subjectieve eerst-persoon-perspectief, zouden we moeten weten dat er een bewuste ervaring moet bestaan. Vanuit de zienswijze van de derde persoon is het echter niet mogelijk het bewustzijn te bevatten. Zelfs wanneer men vanuit een objectief standpunt alles over de processen van de hersenen zou weten, dan nog zou er geen verklaarbare reden zijn om het bestaan van een kwalitatief fenomenaal bewustzijn aan te nemen. Voor de subjectieve zienswijze vanuit de eerste persoon staat het bewust beleven centraal, voor de objectieve is het echter een onwaarschijnlijk fenomeen en eerder een metafysisch onhoudbare speculatie (8, p 4).
Vanuit dit uitgangspunt wil Chalmers een bevredigende theorie ontwikkelen. Hij schrijft: “uiteindelijk zouden we graag een theorie willen hebben die het ons mogelijk maakt om bewustzijn te zien als een integraal deel van de natuurlijke wereld. Zonder een dergelijke theorie zouden we niet kunnen zeggen dat we het bewustzijn volledig begrijpen.“ (9, p 5) Voor zijn theorie over bewustzijn gaat Chalmers uit van de premisse dat er twee concepten van het mentale zijn.
1. Het fenomenale aspect, waarbij het gaat om het zich-aanvoelen en om de
    kwalitatief bewuste, fenomenale belevingen van mentale toestanden.
2. Het psychologische concept van de geest. Het mentale is bij dit aspect daardoor
    toereikend beschreven als een mentale toestand een oorzakelijke rol is voor het
    gedrag.
 
Mentale toestanden
Hij vraagt zich af op welke wijze zich mentale toestanden en gebeurtenissen met behulp van deze beide concepten laten beschrijven. Hij neemt aan, dat iedere mentale eigenschap ofwel volledig fenomenaal is, ofwel volledig psychologisch, of een combinatie is van deze beide aspecten. Daarbij is het fenomenale aspect door de eerste persoon, door bewuste belevingskwaliteiten en ervaringen gedefinieerd, terwijl de psychologische component door het gedrag van de derde persoon is afgebakend. Beide concepten treden gemeenschappelijk op. Het is een empirisch feit, dat fenomenale ervaringen altijd gebonden zijn aan cognitieve handelingen. Psychologie en fenomenologie zijn daardoor beiden de centrale aspecten van het mentale toegedaan (9, p 6). Hij stelt dat het probleem van het bewustzijn niet weggewoven kan worden op zuiver verbale gronden (9, p 24).

Gewaarzijn

De psychologische componenten die geassocieerd worden met bewust beleven, noemt Chalmers awareness (gewaarzijn). Dit is een toestand waarmee we toegang tot informatie hebben en deze kunnen gebruiken om ons gedrag te controleren. Awareness is het functionele aspect van consciousness (bewustzijn). Het voorkomen van gewaarzijn is een noodzakelijke, maar echter geen toereikende voorwaarde voor bewustzijn. Zo kan men iets gewaar zijn, zonder tegelijkertijd een of andere fenomenale beleving te hebben (9, p 24-31).
Omdat iedere fysische gebeurtenis een fysische verklaring heeft, zijn de fysische wetten toereikend om het fysische binnen zijn eigen taal te verklaren. Deze vorm van verklaring functioneert echter niet bij fenomenale toestanden. Iedere reductionistische verklaring van de psychologische functies van het mentale kan de volgende vraag niet beantwoorden: ‘Waarom wordt deze wijze van functioneren vergezeld door het bewustzijn?’
De reden dat reductionistische verklaringen deze vraag niet kunnen beantwoorden komt doordat fenomenale toestanden niet door de causale rollen die zij spelen gedefinieerd zijn. Er is een diepe kloof tussen reductionistische verklaringen en het fenomenale bewustzijn. Het bestaan van bewuste belevingen en ervaringen zijn niet logischerwijze bepaald door de feiten van hun functionele organisatie. Zelfs wanneer we ieder detail over het fysieke van het universum zouden kennen dan zou deze informatie nog niet leiden tot het bestaan van bewuste belevingen. Zelfs wanneer wij al het fysische van een ander wezen weten, dan weten we nog niet met zekerheid dat deze bewust is. Dit probleem komt uitsluitend voor bij bewustzijn (consciousness).
Bewustzijn kan niet analytisch met behulp van reductionistische termen gekarakteriseerd worden. De basisprincipes van de natuurkunde zijn structuren en dynamiek. Daarom is ook iedere op natuurkundige processen gebaseerde theorie over bewustzijn net zo ontoereikend voor de verklaring als neurobiologische en cognitieve theorieën. Eveneens is de aanname dat bewustzijn evolutionair (biologisch) te verklaren zou zijn niet houdbaar (8, p 10 -14).

Conclusie

Chalmers hypothese is dat bewustzijn, respectievelijk qualia, overal aanwezig is. Hij heeft een theorie opgesteld, waarbij het bewustzijn uiteindelijk in alle fijnmazige functioneel georganiseerde systemen, die informatie realiseren, voorkomt (8, p 31).
De functionalistische analyse probeert bewustzijn onder gewaarzijn te ordenen, waardoor het probleem geen recht wordt gedaan. Hij probeert met behulp van zijn theorie te laten zien dat de materialistische benadering fout is. Het gewaarzijn is niet het bewustzijn maar een functioneel aspect ervan.
Uit het voorgaande komt naar voren dat bij de niet-fenomenale en existentiële psychologie momenteel het bewustzijn algemeen gezien wordt als een materieel bewustzijn, voortkomende uit de hersenen. Dit materiële bewustzijn heeft psychische bewustzijnsinhouden die o.a. ontstaan als reactie op de zintuiglijke impulsen of voortkomen uit onze instincten. Bewustzijnsinhouden, zoals intuïtie, voorgevoelens, die hiermee geen relatie hebben, worden als niet bestaand beschouwd.
Het idee dat bewustzijn ook immaterieel kan zijn is sinds de overheersing van het empirisme binnen de wetenschap bijna verdwenen. De bewustzijnsfilosoof Chalmers maakt ons erop attent dat er een groeiende groep is die hierop een uitzondering maakt. Verder komt het immaterieel bewustzijn voor in alle godsdiensten en bij de Indiase filosofie, zoals de Advaita Vedanta die een nondualistische manier van denken vertegenwoordigt.



Thomas Nagel (Belgrado, 1937)
De in Belgrado geboren Amerikaanse filosoof Thomas Nagel is hoogleraar rechten en filosofie aan de New York University. Hij promoveerde aan de Harvard universiteit en gaf les aan de Universiteit van Californië en aan de Princeton universiteit alvorens zich te vestigen in New York.
Nagel schrijft in zijn boek Geest en kosmos (10): “Galileo en Descartes hebben een conceptuele scheiding gemaakt door voor te stellen dat de natuurwetenschappen een mathematisch exacte kwantitatieve beschrijving moeten bieden van een externe werkelijkheid. Daarentegen worden subjectieve verschijnselen, hoe deze fysische wereld zich aan de menselijke perceptie voordoet, toegekend aan de geest” (10, p. 43).
’’Door het uitsluiten van al het geestelijke uit de reikwijdte van de moderne natuurwetenschappen moest uiteindelijk wel worden aangevochten… In deze tijd is materialisme het standpunt dat alleen de fysische wereld werkelijk is... De psychofysische identiteitstheorie uit de jaren vijftig stelt dat geestelijke gebeurtenissen (subjectieve verschijnselen, zoals proeven, voelen ed.) fysische gebeurtenissen in de hersenen zijn. Wat het hersenproces tot een geestelijk proces maakt, stellen zij, is niet een extra intrinsieke eigenschap, maar een relationele eigenschap, een relatie met fysisch gedrag.” (10, p. 44, 45, 47)
Zo geformuleerd is er dus een hersenproces dat een relatie heeft met fysisch gedrag. Dit laatste wordt door de materialisten dan geest genoemd, wat inhoud dat de geest een zuiver materieel proces is.

Het materialisme
Nagel vindt dat de materialisten moeten uitleggen hoe pijn en hersentoestand naar hetzelfde kunnen verwijzen, ook al hebben ze niet dezelfde betekenis. Een ervaring van smaak heeft iets extra’s, iets wat eerder door de hersentoestand is geproduceerd dan gevormd. Daarom kan het niet identiek zijn aan de hersentoestand (10, p. 49).
Hij maakt een onderscheidt tussen geest en hersenen, waarbij hij onder geest het bewustzijn verstaat. Hij koppelt het bewustzijn aan de hersenen, dus aan het materiele deel van de mens. Niet duidelijk wordt of hij het bewustzijn ziet als een product van de hersenen of dat het bewustzijn onafhankelijk hiervan is.
Hij stelt dat de natuurwetenschappen niet in staat zijn de complexe subjectieve centra van het bewustzijn te begrijpen. De natuurwetenschappen hebben tot nu toe de vorm aangenomen van reductie (alles reduceren tot zijn basiselementen) gevolgd door reconstructie. Zij trachten de basiselementen te ontdekken waaruit alles is samengesteld en tevens te laten zien hoe die elementen in combinatie met elkaar de complexiteit opleveren van wat we waarnemen. Maar het geheel is altijd meer dan de som der delen (10, p. 44). Reductionisten menen dat de complete materialistische wereldopvatting een vorm van causale rolanalyse is van het geestelijke, inclusief de inhoud van het bewustzijn. Het volstaat niet te zeggen dat het een simpel natuurfeit is dat wezen een bewustzijn hebben.

De evolutie
”Alleen een oorzaak aanwijzen is niet hetzelfde als een significante verklaring geven, zonder enig begrip van waarom de oorzaak het resultaat heeft opgeleverd. Aangezien een puur materialistische uitleg dat niet kan, kan de materialistische versie van de evolutietheorie niet de hele waarheid zijn. Organismen zoals wijzelf zijn niet gewoon toevallig bewust.” (10, p. 53).
“Wat mij interesseert, is de alternatieve hypothese: dat de biologische evolutie verantwoordelijk is voor het bestaan van bewuste geestelijke verschijnselen, maar dat aangezien die verschijnselen niet fysisch te verklaren zijn het gebruikelijke beeld van de evolutie moet worden herzien. Het is niet alleen een fysisch proces. Als dat klopt, hoeveel zou dan aan het fysische verhaal moeten worden toegevoegd voor een echte verklaring van het bewustzijn?” (10, p. 58)
“Stel dat er een algemene psychofysische theorie is waarmee we, als we die zouden ontdekken, kunnen begrijpen waarom elk fysisch organisme al dan niet een bewust leven heeft, en als het dat heeft, waarom het dan het specifieke soort bewust leven heeft dat het heeft; dat zou een niet historische theorie van bewustzijn genoemd kunnen worden” (10, p. 59).
”Dat zou betekenen dat we de standaardaanname verlaten dat de evolutie gedreven wordt door uitsluitend fysische oorzaken. Het bestaan van bewustzijn is tegelijkertijd een van de vertrouwdste en een van de meest verbazingwekkende dingen van de wereld. En als de natuurwetenschappen ons noodzakelijkerwijs in het duister laten over bewustzijn, laat het zien dat ze niet de basisvorm van kenbaarheid van deze wereld bieden. Er moet een heel andere manier zijn waarop de dingen zinvol zijn zoals ze zijn.” (10, p. 62)

De drie verklaringen

De historische verklaring hoe bewuste organismen in het heelal zijn ontstaan, heeft volgens Nagel een van drie vormen:
1. Een causale historische verklaring. Deze geeft een verklaring voor het ontstaan
    van leven en de evolutie en is te vinden in de eigenschappen van de elementaire
    samenstellende deeltjes van het heelal.
2. Een teleologische verklaring. Deze stelt dat er, naast de wetten die het gedrag van
    de elementen regelen, ook principes van zelforganisatie zijn. Men veronderstelt
    een doeleinde achter alle natuurfenomenen.
3. Een intentionele verklaring. Deze stelt dat de verwezenlijking afhankelijk is van de
    tussenkomst van een wezen (God) dat de samenstellende elementen op de juiste
    manier samenvoegt. (10, p. 68)

Nagel vindt dat de teleologische verklaring niet moet worden afgewezen. Een natuurlijke teleologie zou betekenen dat het heelal rationeel beheerst wordt op meer dan één manier: niet alleen door de universele kwantitatieve wetten van de fysica die de basis vormen van efficiënt oorzaak en gevolg, maar ook door principes die impliceren dat dingen gebeuren omdat ze op een pad liggen dat naar bepaalde uitkomsten leidt, met name het bestaan van leven en uiteindelijke organismen (10, p. 77). Hij gelooft dat de rol van bewustzijn bij het overleven van organismen niet te scheiden is van intentionaliteit, perceptie, overtuiging, verlangen, daden en de rede. Het ontstaan van de hersenprocessen zou verklaard moeten worden door basisprincipes. Maar elke theorie van leven behoort ook de ontwikkeling van bewustzijn te verklaren (10, p. 78). De teleologie waarover Nagel het wil hebben, zou niet alleen het verschijnen van fysische organismen moeten verklaren, maar ook de ontwikkeling van bewustzijn (10, p. 103).

Conclusie
Nagel wijst het eenzijdige reductionisme van de natuurwetenschappen af en veronderstelt een doel in de natuurlijke ontwikkeling. Mogelijk bedoelt hij een groei van bewustzijn, al noemt hij het bewustzijnsontwikkeling. Op dit punt komt hij in de buurt van wat Ken Wilber bedoelt met zijn bewustzijnsontwikkeling.
Daar Sartre en anderen ervan uitgaan dat bewustzijn een constante is kan met het doel bedoelt worden dat we in onze menselijke ontwikkeling de materiële barrières weten te verminderen die ons bewustzijn belemmeren zich volledig te ontplooien. We zien hier ook het idee van Husserl en Sartre terug dat bewustzijn een relatie heeft met intentionaliteit. Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden die erop zouden wijzen dat hij het bewustzijn als immaterieel zou opvatten.

Afsluiting en conclusie van deel 3
De filosoof Husserl zette een grote stap door het bewustzijn als volledig immaterieel te omschrijven met in het centrum het ‘Ik’. Bewustzijn heeft bij hem als kenmerk dat het intentioneel (aandacht) gericht is.
Bergson ziet het bewustzijn in de lijn van Husserl ook als immaterieel. Hij beschouwt het bewustzijn als een vitaliteit die iets tot leven maakt. Hij bracht in zijn filosofie, net als Husserl, naar voren dat gerichtheid, aandacht, een wezenlijk iets is van het bewustzijn.
Sartre gaat veel radicaler te werk dan Husserl. Onder invloed van Heidegger haalt hij het ‘Ik’ uit het centrum van het bewustzijn en haalt ook de bewustzijninhouden eruit. Voor Sartre is het bewustzijn een werkwoord, zonder een ‘Ik’, zonder inhouden en zonder kenmerken. Het bewustzijn is volgens hem intentionaliteit.
Freud en Jung onderscheidden het bewustzijn in een bewust en een onbewust deel. Het bewuste deel wordt bewustzijn genoemd, waarvan de inhouden bewust zijn. Het andere deel is het onbewuste, waarvan de inhouden onbewust zijn. Voor Freud is dit allemaal materieel bepaald. Mogelijk is dat Jung het immaterieel ziet, maar daar is geen uitsluitsel over te geven. Jung heeft de opvatting dat in het centrum van het totale bewustzijn (het bewustzijn en het onbewuste) zich het ‘zelf’ bevindt. Dit komt overeen met de ideeën van Husserl.
Bij Wilber blijft het wat onduidelijk wat hij precies onder bewustzijn verstaat. Zijn bijdrage is dat het bewustzijn binnen de hersenen zich trapsgewijs ontwikkelt. Hij legt als eerste een relatie tussen de mate van bewustzijn en een daarbij behorend paradigma.
Laszlo ziet het bewustzijn als een immaterieel energetisch informatieveld. Het bewustzijn heeft het vermogen tot informatie uitwisseling en is verbonden met de hersenen. Verlinde ontwikkelde een theorie over het materiële energetische informatieveld dat de orde in het heelal mede bepaald. Materiële energie is volgens mijn hypothese vertraagde immateriële energie. Beiden zijn tevens informatievelden.
Sheldrake werkte het idee van een morfogenetisch veld uit. Dit veld is ook een immaterieel informatieveld dat via resonantie bepaald hoe de vorm zich ontvouwt. Dit sluit nauw aan bij de ideeën van Bergson over de vitale energieën die een impuls geven aan dat wat leven is. Chalmers ziet het bewustzijn ook als immaterieel dat tevens de mogelijkheid heeft informatie te transporteren. Hij maakt onderscheid tussen gewaarzijn (awareness) en bewustzijn (conciousness). Gewaarzijn is dan een functioneel aspect van bewustzijn. Gewaarzijn is een activiteit, zoals Sartre de intentionaliteit ook een werkwoord noemde. Gewaarzijn heeft een relatie met aandacht, evenals intentionaliteit dat heeft. Maar gewaarzijn is geen bewustzijn, maar een aspect. Sartre maakt dit onderscheid niet.
Nagel brengt naar voren dat de natuurlijke ontwikkeling een doel heeft. Het doel omschrijft hij als bewustzijnsontwikkeling. Ook Bergson en Wilber zagen in de evolutionaire ontwikkeling een doel.

Hierbij sluit ik dit derde deel van mijn artikel af. Maar net als in deel 1 en 2 is het belangrijk dat we ons blijven realiseren dat, binnen de beperkingen van een leesbaar artikel, de behandeling van de hier besproken filosofen en psychologen beknopt is en daardoor niet volledig kan zijn.
In deel 4 behandel ik de arts en wetenschapsfilosoof Bos, de Indiase benaderingen over het bewustzijn van Alexander Smit, Ramana Maharshi, Nisargadatta Maharaj, Maharishi Mahesh Yogi en Jiddu Krisnamurti. Ook komt daarin de islamitische benadering van Reshad Field en het paradigma van Thomas Kuhn aan de orde en eindig ik met Ockhams scheermes en conclusies.

De auteur
Hans Komen is politicoloog. Na zijn sociaalwetenschappelijke studie en onderzoek op dat terrein heeft hij zich vooral gericht op de filosofische en psychologische processen. Dit gaat verder dan het materialistische paradigma, dat momenteel zo dominant is geworden en dat de immateriële processen reduceert tot materiële processen. Met Helena Bloem schreef hij recentelijk vanuit dit perspectief het boek Gevangen door het ego. Dit is een vervolg van het eerder verschenen boek Ziel en geest.

Geraadpleegde literatuur

Chalmers, D.J., The puzzle of conscious experience, in: scientific American, 1995
Chalmers, D.J., The conscious mind, Oxford University Press, Oxford,1997
Laszlo, E., Het chaospunt, de wereld op een tweesprong, Ankh-Hermes, Deventer,
            2006
Laszlo, E., Het Akasha veld, verbinding en geheugen in kosmos en bewustzijn,
            Ankh-Hermes, Deventer, 2007
Nagel, Th., Geest en Kosmos, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2014
Nagel, Th., Het laatste woord, een kleine filosofie van de rede, Bijleveld, Utrecht,
            2016
Schmidt, M.A., David Chalmers Suche nach einer Theorie über das Bewustsein,
            Grin Verlag, Germany, 2008
Sheldrake, R., Een nieuwe levenswetenschap, Kosmos, Utrecht, 1983
Sheldrake, R., Wetenschap en spiritualiteit, Kosmos Z&K, Utrecht, 1997

Noten

1.   Zie CM 34: Het belang van het onderscheid tussen iets en niets. nov. 2015
      Zie CM 40: Bewustzijn, wat is dat? Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                         in filosofie en psychologie, deel 1
, okt. 2016
      Zie CM 41: Bewustzijn, wat is dat? Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                         in filosofie en psychologie, deel 2,
nov. 2016
2.  
Laszlo, E., Het Akasha veld, verbinding en geheugen in kosmos en bewustzijn,
      Ankh-Hermes, Deventer, 2007
3.   In Civis Mundi zijn eerder artikelen verschenen over de kwantumtheorie en
      bewustzijn. Zie o.a. de artikelen van P. Ransijn, Dichter bij de wetenschap, een
      complementaire visie,
deel 1 t/m 3, CM 25, 26, 27
4.   De Volkskrant, Theorie Einstein op de helling, 8 en 9 nov. 2016
      De Volkskrant, Verlinde heeft de sterren mee, 14 dec. 2016
      https://nl.wikipedia.org/wiki/Erik_Verlinde
      https://newscientist.nl/nieuws/is-waarom-publicatie-erik-verlinde-spannend-is/
5.   Sheldrake, R., Een nieuwe levenswetenschap, Kosmos, Utrecht,1983
6.   Eccles creëerde het begrip ‘waarschijnlijkheidsvelden’, die door de geest zouden
      worden bediend om op de bewegingen van de neurotransmitters in te werken.
      Chalmers vraagt zich af waarom er überhaupt qualia (dat zijn kwantitatieve
      eigenschappen van de waarneming, zoals smaak en kleur) zouden bestaan. Hij
      noemt dit “The hard problem of consciousness”, dat de wetenschap belet om een
      verklaring over bewustzijn te kunnen geven. Beiden neigen ze ernaar zich buiten
      de grenzen van het wetenschappelijk aanvaardbare te bewegen. Verder in deze
      richting kan ook de theorie van de morfogenetische velden van Sheldrake
      gesitueerd worden. Het overgrote deel van de wetenschappelijke wereld vindt dat
      verschijnselen die niet falsifieerbaar zijn buiten de wetenschappelijke benadering
      vallen. Onderzoeken hiernaar worden dan ook als pseudo-wetenschap
      beschouwd
7.   Chalmers, D. J., The puzzle of conscious experience, in: scientific American, dec.
      1995, p 90-100
8.   Schmidt, M.A., David Chalmers Suche nach einer Theorie über das Bewustsein,
      Grin Verlag, Germany, 2008
9.   Chalmers, D.J., The conscious mind, Oxford University Press, Oxford,1997
10. Nagel, Th., Geest en Kosmos, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2014