Civis Mundi Digitaal #43
Inleiding
Dit artikel is het vierde deel van een serie waarin een globaal overzicht wordt gegeven van de wijze waarop men het begrip bewustzijn in de filosofie en psychologie definieert.
In onze huidige tijd wordt veel geschreven over de veranderingen die plaatsvinden. Velen vinden dat een bewustzijnsverandering momenteel meer dan noodzakelijk is. Maar op welke wijze kan een bewustzijnsverandering plaatsvinden, als we niet eens weten wat bewustzijn eigenlijk is? Als we hiervan geen idee hebben, dan is dit niet te realiseren. Willen we meer inzicht krijgen in de huidige problematiek van onze samenleving, dan zullen we meer inzicht moeten zien te krijgen in het bewustzijn dat in ieder mens aanwezig is. Wat ik met deze serie beoog is te onderzoeken wat het begrip ‘bewustzijn’ binnen de filosofie en psychologie in de loop der eeuwen betekent om zo tot meer inzicht te komen in de betekenis van dit begrip. Maar het is ook mijn bedoeling te laten zien hoe men worstelt met dit begrip en hoe groot de verwarring kan zijn. Met deze bescheiden bijdrage over het begrip ‘bewustzijn’ hoop ik een beter inzicht aan te reiken voor dit begrip dat we zo vaak gebruiken.
Overzicht
In deel 1 is de kwantumtheorie in relatie tot energie behandeld en heb ik de filosofen Plato, Descartes en het rationalisme, Spinoza, Kant, de empiristen Lock, Berkeley en Hume en de fenomenologie van Husserl besproken.
In deel 2 kwam de levensfilosofie van de filosoof Bergson, het existentialisme van Sartre, de ideeën van Freud en Jung en tot slot de bewustzijnstheorie van Wilber aan de orde.
In deel 3 wordt informatieveldtheorie van de filosoof Laszlo en de fysicus Verlinde behandeld, alsmede de morfogenetische veldentheorie van de bioloog Sheldrake, de bewustzijnstheorie van de filosoof Chalmers en tot slot de theorie van de filosoof Nagels.
In dit deel bespreek ik de Indiase benaderingen over het bewustzijn van o.a. Ramana Maharshi, Nisargadatta Maharaj en Maharishi Mahesh Yogi (1).
In mijn eerdere artikel over het onderscheid tussen het iets en het niets in Civis Mundi nr. 34 (1) besprak ik de ervaring die de neurochirurg Alexander had toen hij in een coma terecht kwam. Alexander had het uitgangspunt dat bewustzijn voortkomt uit de hersenen. Zoals velen had hij de overtuiging dat het bewustzijn ophoudt te bestaan als de hersenen niet meer actief zijn. Via zijn periode in coma ontdekte hij dat dit bewustzijn actief bleef ook al waren zijn hersenen volledig buiten werking.
De vraag is of het bewustzijn ook actief blijft als het lichaam sterft. Deze vraag kunnen we niet beantwoorden. Als het bewustzijn na het sterven actief blijft opperde ik in het bovengenoemde artikel toen de hypothese dat dit alleen mogelijk is als onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid. Deze immateriële werkelijkheid is dan datgene waarin wij ons bevinden na ons overlijden, een energetische werkelijkheid zonder materie.
De verhalen en de ervaringen van Alexander en anderen wijzen in de richting van een immaterieel bewustzijn. Toen zijn materiële brein tot stilstand kwam, bleef zijn bewustzijn actief. Antwoorden op deze vragen zijn alleen mogelijk als we enig idee hebben wat bewustzijn is. Nu komen we op een lastig punt. Het begrip bewustzijn wordt algemeen gebruikt, maar zelden gedefinieerd. Er is weinig duidelijkheid over, omdat er geen eenduidige definitie van bestaat.
Energie
De bovenstaande hypothese, dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid, roept een aantal vragen op.
- Is er een onderscheid tussen energie en bewustzijn?
- Is bewustzijn gelijk aan energie?
- Als bewustzijn energie is, is het dan materiële of immateriële energie?
- Wat is bewustzijn?
In mijn vorige artikelen over het onderscheid tussen het iets en het niets en in de bewustzijnsartikelen deel 1,2 en 3 heb ik de volgende hypotheses geformuleerd.
1. Alles in de ons bekende en onbekende wereld is energie.
2. Deze energie kan langzamer of sneller gaan dan de lichtsnelheid.
De langzamere energie noemen we materiële energie en de snellere noemen we
immateriële energie. Dit zijn geen twee soorten energie. Het is dezelfde energie
maar de snelheid en de frequentie ervan verschilt.
De hier gebruikte begrippen materieel en immaterieel lijken mij meer exact, omdat zij duidelijker uitdrukken wat wordt bedoeld. Dit in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde wat onduidelijke begrippen, zoals stoffelijk versus onstoffelijk, de antroposofische begrippen astraal en etherisch, en andere varianten. Uitgaande van bovenstaand onderscheid wil ik nagaan in hoeverre deze begrippen materieel en immaterieel de onduidelijkheid hierover in bestaande literatuur kunnen verhelderen. Door het onderscheid tussen materieel en immaterieel als uitgangspunt te nemen voor mijn onderzoek naar de betekenis van het begrip bewustzijn, wordt duidelijker op welke wijze de filosoof of psycholoog zijn bewustzijnsbegrip uitlegt of omschrijft.
De conclusie die ik heb geformuleerd op basis van deel 1, 2 en 3 is dat binnen de psychologie het bewustzijn vrijwel altijd als een product van de hersenen wordt gezien of synoniem is aan de hersenen. Binnen de filosofie wordt hier anders tegenaan gekeken. Bergson, Husserl en Sarte zien bewustzijn als immateriële energie. Samenvattend is het idee dat bewustzijn een intentioneel gerichte levensenergie is. Het is gerichte aandacht. Het heeft geen ´ik´ als centrum en kent geen inhouden. Het is een werkwoord, dus een activiteit. Volgens Wilber manifesteert het bewustzijn zich in fases die gelijk opgaan met de hersenontwikkeling. Binnen het gedrag drukt het bewustzijn zich uit via een paradigma of denkkader. Laszlo, Verlinde en Sheldrake ontwikkelden een theorie over informatievelden. De immateriële informatievelden zijn tevens energetische bewustzijnsvelden. Bewustzijn is ook informatie. Maar deze informatie moet niet gezien worden als inhouden van het bewustzijn. Chalmers ziet het bewustzijn als immaterieel dat tevens de mogelijkheid heeft informatie te transporteren. Nagel brengt naar voren dat bewustzijnsontwikkeling een natuurlijk doel is. In het hierna volgende kijken we wat de Indiase filosofen hierover zeggen.
Ramana Maharshi (India 1879-1950)
Venkataraman, afgekort tot Ramana, werd geboren in het zuiden van India. Op zijn zestiende kreeg hij een bijna dood-ervaring. De transformatie die hij in het begin als een prettig aanvoelende ziekte beschrijft was blijvend. Hij besluit zijn ouderlijk huis te verlaten en hij vestigt zich bij de berg Arunachala, bij de plaats Tiruvannamalai, en blijft daar voor de rest van zijn leven. Daar krijgt hij de naam Ramana Maharshi, een eretitel.
Bewustzijn, het Zelf
Ramana gebruikte de term Zelf. Hij stelde dat het Zelf, in tegenstelling tot waarneembare ervaring, niet een ervaring van individualiteit is, maar een niet-persoonlijk, alles bevattend bewustzijn. De term Zelf is synoniem met bewustzijn. Dit moet niet verward worden met het individuele zelf of ego, waarvan hij zei dat het een verzinsel van de geest is (onze hersenprocessen, het denken), dat de ware ervaring van het Zelf verduistert. Hij beweerde dat het ware Zelf altijd aanwezig is, maar dat de mens er zich alleen maar bewust van wordt als de zelfbeperkende neigingen van de geest ophouden te bestaan. Er zijn geen subjecten of objecten in het Zelf, er is slechts een besef van Zijn (2, p. 20).
De Indiase filosofie veronderstelt drie afwisselende niveaus van bewustzijn, waken, dromen en diepe slaap. Ramana zei dat het Zelf de onderliggende realiteit was die het verschijnen van de andere drie tijdelijke toestanden ondersteunde. Hij benadrukte dat er één bewustzijn is en de andere niveaus tijdelijk zijn en voortkomen uit dit ene (2, p. 21). Het Zelf is een stille gedachtevrije staat, het is puur bewustzijn. Niemand kan er ooit van verwijderd zijn. Die constatering van verwijdering is slechts mogelijk als er een dualiteit bestaat. Maar er is geen dualiteit in het stadium van puur bewustzijn (2, p. 34). Bewustzijn is een andere naam voor onszelf. En aangezien we bewustzijn zijn bestaat er geen noodzaak om het te verkrijgen of te cultiveren (je kunt het niet ontwikkelen of veranderen). Onze kennis is het gevolg van ons ego en dat is slechts betrekkelijk. Betrekkelijke kennis vraagt om een subject en een object, terwijl het bewustzijn van het Zelf absoluut is en geen object vereist. Het ego belemmert het volledig ontvouwen van het Zelf (2, p. 23).
De ik-gedachte
Daar hij ervan uitging dat het Zelf de enige bestaande realiteit is, beschouwde hij de ik-gedachte als een misvatting die geen werkelijk eigen bestaan heeft. Het ik kan alleen bestaan door zich te vereenzelvigen met het object. Als er gedachten bij ons opkomen dan maakt de ik-gedachte aanspraak op het eigendom ervan, bijv. ik denk, ik wil, ik ben bezig, ik ben mijn lichaam. Er is geen ik-gedachte die bestaat onafhankelijk van de objecten waarmee dat ik zich identificeert. Het schijnt slechts te bestaan als een voortdurende entiteit omdat er constant een onophoudelijke stroom van identificaties plaatsvindt. Dit ‘ik ben het lichaam-idee’ is de bron van alle daaruit voortvloeiende identificaties.
Aangezien het individuele ik niet kan bestaan zonder een object (lijdend voorwerp) zal het individuele ik zich niet langer kunnen verbinden met objecten als de aandacht gericht wordt op het subjectieve gevoel van ‘ik ben’, zodat de gedachte ‘ik ben dit of dat’ niet naar boven kan komen. Door de vraag ‘wie ben Ik’ richten we ons naar binnen, we verbinden het niet aan een object, dan zal de individuele ik-gedachte verdwijnen (2, p. 61). Die ik-gedachte verdwijnt pas echt als de gewaarwording van alle objecten, zowel fysiek als mentaal ophoudt. Dit komt niet tot stand door je bewust te worden van een Ik, maar alleen door het Zijn van die Ik (2, p. 62).
Ramana leerde dat traditionele meditaties en yoga praktijken leiden tot een subject dat mediteert over een object. Een degelijke verstandhouding houdt de ik-gedachte in stand in plaats van dat deze verdwijnt. Degelijke praktijken geven de geest wel rust, verrukkelijke ervaringen, maar ze leiden niet tot zelfrealisatie omdat de ik-gedachte niet gescheiden wordt van zijn identiteit. De denkende geest is niets anders dan de ik-gedachte. Die geest (ook het intellect en het geheugen) en het ego zijn hetzelfde. De geest bestaat slechts uit gedachten. Van al die gedachten is de ik-gedachte de oorsprong (2, p. 63).Het ego kan niet opereren onafhankelijk van zo’n associatie met objecten. Het ego ontstaat door een vorm te grijpen en zich zo te voeden waardoor het nog meer groeit (2, p. 67).
Meditatie
Meditatie (ook het concentreren op een woord of mantra) betekent concentratie op een object. Het heeft tot doel verschillende gedachten uit te bannen en de geest te richten op een enkele gedachte. Bij zelfrealisatie zal ook dit moeten verdwijnen. Maar realisatie is niet iets nieuws dat verworven moet worden. Het is er al, maar het gaat schuil achter een scherm van gedachten (2, p. 68). Realisatie is leven vanuit bewustzijn los van het ego.
Als je zelfonderzoek achterwege laat, zijn er geen andere middelen om de geest tot rust te brengen. Als die met andere middelen tot rust gebracht wordt, zal hij schijnbaar wegzakken, maar later toch weer de kop op steken. Het zelf wordt niet ontdekt door iets te doen, maar alleen door te Zijn. Zelfonderzoek dient niet te worden beschouwd als een meditatie oefening die op een bepaalde tijd en met bepaalde houdingen plaatsvindt. Het dient gedurende alle uren dat je wakker bent door te gaan, ongeacht wat je doet.
Ramana zag geen conflict tussen werken en zelfonderzoek. Hij raadde nooit lange periodes van zittend mediteren aan (2, p. 69). Als je voortdurend roept ‘wie ben ik’, wordt het een mantra en dan is er weer een binding tussen subject en object. Het individuele ik is naar buiten gericht. De vraag ‘wie ben Ik’ is naar binnen gericht en dan komt er geen antwoord, geen gedachte. Het gaat om de intentie waarmee je die vraag, ‘wie ben Ik’, stelt. En dan luister je naar de stilte, je neemt de stilte waar. Komt er een antwoord op je vraag heb je weer een verbinding met een object. ‘Wie ben Ik’ en het antwoord is, ik ben mijn lichaam, dat is identificatie (2, p. 72).
Advaita Vedanta
Ramana’s filosofische verkondigingen leken erg veel op die van de Advaita Vedanta, een Indiase school van wijsbegeerte.Het betekent letterlijk ’niet-tweeheid’, dat wil zeggen geen onderscheid, dus tweeheid, onderscheid in subject en object die een eenheid vormt en als zodanig ervaren kan worden als één bewustzijn. Ramana en de advaitins zijn het over de meeste theoretische onderwerpen eens, maar hun houding tegenover de praktijk is verschillend. Terwijl Ramana het zelfonderzoek propageerde, raadden de meeste Advaita leraren een systeem van meditatie aan. Meestal wordt gebruik gemaakt van mantra’s.
Omdat zelfonderzoek meestal begint met de vraag, ‘wie ben Ik’, veronderstelden vele van de traditionele volgelingen van Advaita dat het antwoord op de vraag was, ik ben Brahman. En ze hielden zich bezig met het herhalen van deze mentale oplossing. Ramana had kritiek op deze benadering. Als de geest alsmaar bezig was met het vinden en herhalen van oplossingen op deze vraag, zou die geest nooit in zijn bron opgaan en verzinken. Hij was het ook niet eens hen die probeerden, ‘wie ben Ik’, als mantra te gebruiken, omdat beide benaderingen volgens hem het punt van zelfonderzoek misten (2, p. 87).
Ramana stelde dat de volgelingen van de ‘ik ben Brahman’ en neti-neti scholen een gemeenschappelijk geloof delen dat het Zelf ontdekt kan worden via de denkende geest, hetzij door bevestiging, hetzij door ontkenning. Dit geloof dat de geest door zijn eigen activiteiten het Zelf kan bereiken is de wortel van de meeste misvattingen over de praktijk van Zelfonderzoek (2, p. 88).
Conclusie
Ramana gebruikt de term Zelf. Hij ziet dit Zelf als niet-persoonlijk, maar alles bevattend bewustzijn. De term Zelf is synoniem met bewustzijn. Hij onderscheidt het bewustzijn van het ego. Het ego ontstaat uit de geest, namelijk de hersenprocessen. Voor hem is het ware Zelf, het bewustzijn, altijd aanwezig. De mens kan zich er alleen bewust van worden als de zelfbeperkende neigingen van de geest ophouden te bestaan. Er zijn geen subjecten of objecten in het Zelf, er is slechts een besef van Zijn. Het bewustzijn is zonder inhouden.
Daar het bewustzijn altijd aanwezig is en blijft, verdwijnt het niet bij het sterven van het lichaam. In die zin kan zijn bewustzijnsbegrip opgevat worden als immaterieel, terwijl het ego, de geest materieel is. Bewustzijn is een Zijn dat je niet kunt cultiveren of ontwikkelen. Het zelf kan niet ontdekt worden door iets te doen, maar alleen door te Zijn.
Zelfonderzoek moet niet worden beschouwd als een meditatie oefening. De geest heeft een beperkende invloed om tot volledig bewustzijn te komen. Alleen vanuit het bewustzijn kan de activiteiten van de geest worden waargenomen. Hij raadt zelfonderzoek aan door de vraag te stellen; ‘Wie ben Ik’? Deze vraag moet niet als een mantra worden gebruikt. Mantra’s stimuleren de geest.
Bloem en Komen schrijven over deze oefening: “De Maharshi wil mensen met deze oefening leren in contact te komen met de bron, met de essentie, door het eenpuntig laten samenvloeien van uw bewustzijn. Dit met het doel het opheffen van energetische blokkades waardoor uw bewustzijn zich kan manifesteren.” (3)
Shri Nisargadatta Maharaj (1879–1981)
Hij groeide op als boerenzoon in de Indiase staat Maharastra. Door armoede gedwongen verhuisde hij naar Bombay waar hij een sigarettenwinkeltje begon. Hij werd leerling van Sri Siddharameshwar Maharaj. Deze was een leraar van de Navanath Sampradaya, een non-dualistische religieuze stroming, ook wel de hierboven besproken ‘Advaita Vedanta’ genoemd. Op zijn dertigste liet hij alles achter, maar na drie jaar keerde hij terug naar zijn gezin. Hij bouwde op het dak van zijn huis een ruimte waar hij zijn leven lang gasten ontving. Zijn zoon nam zijn winkeltje over, zodat hij zich op zijn onderricht kon concentreren. Hij werd erkend als leraar in de stroming van zijn leraar.
Materie
Maharaj zegt over de relatie tussen materie en bewustzijn: “Materie begint waar het bewustzijn ophoudt.” Hiermee geeft hij aan dat hij de materie onderscheidt van het bewustzijn. Anders gezegd, waar de materie ophoudt begint het bewustzijn. Materie is binnen ruimte en tijd, dus materieel. Het lijkt logisch te veronderstellen dat voor hem het bewustzijn immaterieel is. Maar we zullen zien dat het niet zo eenvoudig ligt, als we het bewustzijnsbegrip van Maharaj onderzoeken. Over de materie zegt hij: “Een ding is een vorm van zijn die we niet begrijpen. Het verandert niet, het blijft altijd hetzelfde en het schijnt een onafhankelijk bestaan te hebben, iets vreemds dat geen deel van je uitmaakt. Natuurlijk bevindt het zich in het bewustzijn, maar het lijkt zich buiten ons te bevinden doordat het lijkt alsof het niet verandert.” (4, p. 222)
De geest
Doordat de geest (dat is het denken, onze hersenprocessen, voelen en ons lichaam) zelf beweging is ziet het daardoor alles in beweging (4, p.13). De geest is naar buiten gericht en wil de oorsprong van de dingen altijd vinden in de dingen zelf (4, p.14). Hij onderstreept het belang van de aandacht die we moeten geven aan het gevoel ‘ik ben’. Hij zegt: “Observeer dit. Het enige wat je inzicht in je ware natuur belemmert zijn het denken en voelen. Als je je aandacht alleen maar richt op de gewaarwording ‘ik ben’, ga je zien hoe je geest werkt. Diepe aandacht brengt de rusteloze geest tot stilte.” (4, p. 28)
Hiermee vraagt hij van ons om alles wat in onze geest gebeurt de rug toe te keren en het te herleiden tot het besef, ‘ik ben’. Uiteindelijk moet zelfs dit ‘ik ben’ verdwijnen. Als we onze geest steeds weer terugbrengen naar dit ‘ik ben’, is dat een hulpmiddel om te beletten dat de geest zich op iets anders richt (4, p. 84). Als wij onze geest verhinderen om zich bezig te houden met de dingen die hem interesseren wordt hij rustig (4, p. 85).
Lichaam
Volgens Maharaj “bestaat het lichaam uit eten en de geest. Als wij daar niet mee geïdentificeerd zijn, zijn we bevrijd.” (4, p.186) Doordat wij onszelf aanzien voor het lichaam, kennen we een wereld die bestaat uit tastbare dingen. Maar als we onszelf leren kennen als het middelpunt van het bewustzijn, onthult de wereld zich als de oceaan van de geest (4, p. 200).In het lichaam woont het bewustzijn (5, p 41). “Deze zijn beide stoffelijk.” Er is geen entiteit die iets waarneemt alsof het afgescheiden is van het geheel. Er is een functioneren van het totaal via miljoenen levensvormen (5, p. 65). Maharaj gebruikt voor het begrip bewustzijn ook wel de woorden lichaamsbewustzijn, mentaal bewustzijn, waarnemend bewustzijn, gemanifesteerd bewustzijn of dynamisch bewustzijn. Al deze woorden zijn voor hem stoffelijk, dus materieel. Hij zegt: “De mens vereenzelvigt zich met de grofstoffelijke vorm (lichaam). Hij herkent het gemanifesteerde lichaamsbewustzijn niet, noch vereenzelvigt hij zich daarmee.” (5, p. 90)Maharaj raadt aan de vereenzelviging met ons lichaam op te geven. Ons lichaam is alleen een hulpmiddel voor de manifestatie van het lichaamsbewustzijn en dit bewustzijn is nodig om te kunnen ervaren. Zolang dit bewustzijn bestaat heeft het een instrument nodig en dat is ons lichaam. Zonder dit lichaam kan het bewustzijn in die vorm niet bestaan (5, p. 86). Door het lichaam kunnen we tot het besef komen van ´ik ben´.
Hij vraagt om dit ‘ik ben’ als uitgangspunt te nemen. Hij waarschuwt om het ‘ik ben’ niet als een mantra te gebruiken. Hij wijst mantra’s af omdat deze de geest stimuleren. Wanneer we zover zijn dat we het ´ik ben´ kunnen waarnemen, hebben we volgens hem het hoogste bereikt. We bereiken dan de grens van de materiele kennis en overstijgen dan zowel de waarnemer (subject) als het waargenomen (object). Die staat noemt hij het zuivere-Zijn-zonder-object. We transcenderen zodanig dat de identiteiten van waarnemer en het object van waarneming verdwijnen (5, p. 126). “Wanneer men zich niet meer vereenzelvigt met het lichaam, transcendeert men niet alleen het lichaam, maar ook het bewustzijn, omdat het bewustzijn een product is van het lichaam. Het bewustzijn zegt dan niet meer ´ik ben´.” (5, p. 71)
De waarnemer
Buiten het stoffelijke bewustzijn is er het Absolute bewustzijn. Volgens de Maharaj is er alleen maar waarnemen. Het Absolute bewustzijn is de geboortegrond van het waarnemen. Het Absolute maakt het waarnemen mogelijk (4, p. 134). We hebben een lichaam en het lijkt alsof er binnen het lichaam een waarnemer zit terwijl er buiten een wereld is die wordt waargenomen. De waarnemer en zijn waarnemen, zowel als de waargenomen wereld, verschijnen bij de geboorte en verdwijnen bij het sterven van het lichaam (4, p. 196).
“Gevoelens, gedachten en activiteiten draven aan de waarnemer voorbij in een eindeloze stroom, ze laten sporen achter in de hersenen en scheppen zo de illusie van duurzaamheid. Het weerkaatsen van het waarnemen in de geest schept een ik-gevoel en zo ontstaat er een schijnbaar zelfstandig persoon. Maar in feite is er geen persoon, maar alleen de waarnemer, die zich verweeft met het ik en het mijn.” (4, p. 138)
Door zelfkennis kunnen we vrijkomen van een persoonlijk ik. De waarnemer kunnen we niet kennen omdat we de waarnemer Zijn. Volgens de Maharaj bewijst het feit dat het kennen bestaat, er ook een kenner is. Maar de kenner (de waarnemer) van het gekende is niet zelf kenbaar (4, p. 167). De kennis is het vormloze, terwijl het gekende een naam en vorm heeft. Het gekende is altijd in beweging, het verandert altijd. De kenner is de onwrikbare ondergrond van al het gekende (4, p. 168).
Als we weten dat we Zijn, dan is dat gewaarzijn (5, p. 120). Het gewaarzijn is zich niet gewaar van zijn gewaarzijn (4, p. 37).Het ‘ik ben’ wordt wel waargenomen en ook het lichamelijk waarnemend bewustzijn. Dit bewustzijn verschijnt en verdwijnt met zijn waarnemingen en daarom is ook dit niet de allerhoogste realiteit. Maar aan de andere kant blijft dit waarnemend bewustzijn altijd hetzelfde, welk object er ook in wordt waargenomen (4, p. 224). Maharaj benadrukt steeds dat het gaat om het besef van het ‘ik ben’, omdat dit de plek is waar de dingen verschijnen. De waarnemer ziet ze als bewustzijnsverschijnselen. Hij ziet ze voor wat ze zijn, onecht en vergankelijk (4, p. 225).
Lichaamsbewustzijn
Het materiële bewustzijn is afhankelijk van de levensduur van het lichaam. Het lichaam is een opeenhoping van voedsel en water. Dat voedsel en dat water zijn zeker niet wat wij zijn. Het lichaamsbewustzijn is niet meer dan de essentie van dit voedsel en water. Daarom zijn wij iets wat losstaat, zowel van het lichaam als van het bewustzijn (5, p. 113).
Alles wat iemand ervaart of denkt vindt plaats in het bewustzijn en is niet werkelijk. Het bewustzijn dat kennis neemt van datgene wat in het bewustzijn verschijnt, wordt waargenomen als een tijdelijke toestand. De afwisselende toestanden van wakker zijn, slapen, en het besef van tegenwoordigheid, zijn tijdelijke toestanden (5, p. 85).Bij de geboorte verschijnt het lichaamsbewustzijn (5, p. 83). We hebben allemaal de overtuiging, ‘ik ben’. Die overtuiging is er dankzij het bewustzijn, Dit bewustzijn is zich niet bewust van zichzelf als er geen lichaam is (5, p. 92). “De ‘ik ben-heid’ is het begin van de ervaring. Daarna verschijnt die kennendheid en dan komt de vraag op ‘wie of wat ben ik’. Er kan alleen ervaring zijn als die ‘ik ben-heid’ er is.” (5, p. 95)
Er zijn twee aspecten; het ene is een begripsmatig, dynamisch lichaamsbewustzijn dat vol is van denkbeelden en het andere is transcendent Absoluut bewustzijn. Het eerste dat vol is van begrippen en eigenschappen, is het resultaat van het functionerende lichaam (5, p. 116). Alle gebeurtenissen spelen zich af in het lichaamsbewustzijn. Persoonlijkheden bestaan alleen in het lichaamsbewustzijn. We zijn niet het lichaam, We zijn bewustzijn. Er bestaat geen afdruk van een persoonlijkheid; datgene wat functioneert is gemanifesteerd bewustzijn. Dit dynamische, gemanifesteerde bewustzijn is altijd in beweging (5, p. 117).
Het lichaamsbewustzijn maakt plaats voor Helderheid (dat is Absoluut bewustzijn). Deze Helderheid is zich enkel bewust van zichzelf. ‘Ik ben’ is een gedachte, maar Helderheid is geen gedachte. In de Helderheid is geen ‘ik ben’. Mentaal bewustzijn is een toevoegsel, de Helderheid nooit. We kunnen ons helder bewust zijn van de aanwezigheid van de geest(denken en voelen), maar denken en voelen kunnen zich nooit bewust zijn van deze Helderheid (4, p. 14). “Noch het mentaal bewustzijn, noch het ‘ik ben’, dat zijn middelpunt is, is wat we wezenlijk zijn. Wat we wezenlijk zijn, is op geen enkele manier zelfbewust, want het identificeert zich op geen enkele manier met wat dan ook, stoffelijk, geestelijk of transcendentaal.” (4, p. 185)
Wie deze ultieme betekenis van het leven doorgrondt, voelt zich niet meer verwant met het lichaam waardoor er een transformatie plaatsvindt (5, p. 59). Het ‘ik ben’ is alleen afwezig wanneer het individuele zelf opgaat in het universele Zelf (5, p. 46).
”Eerst dacht ik dat ik het lichaam was. Toen ervoer ik dat ik niet het lichaam, maar het lichaamsbewustzijn was. Daarna kreeg ik de ervaring dat ik niet echt dit bewustzijn ben en dat er geen sprake is van vorm, van individualiteit, van iets.” (5, p. 53)
Absoluut bewustzijn
De hele schepping is ingebed in het Heldere bewustzijn (door Maharaj ook wel het Absolute bewustzijn genoemd). Dat verschijnt waar volkomen orde en harmonie heersen. Net zoals alle golven zich in de zee bevinden, zo bestaan alle dingen, lichamelijk en geestelijk, in het heldere Bewustzijn. Daarom is deze helderheid van belang en niet de dingen die erin verschijnen (4, p. 13).
Alles bestaat binnen dit heldere Bewustzijn en dit sterft niet, noch wordt het herboren. Dit is de onveranderlijke realiteit zelf. De hele schepping van onze ervaring wordt geboren met het lichaam en sterft met het lichaam. Maar het ontstaat uit deze helderheid en daarin lost het zich ook weer op. Maar deze helderheid kent geen begin en geen einde.
Hij stelt dat de Absolute staat, dat is de staat zonder lichaam en lichaamsbewustzijn, niet met woorden verklaard kan worden. Wij zijn dat Absolute onveranderlijke bewustzijn dat uitsluitend homogeen en één is. Wanneer wij in deze staat van bewustzijn zijn, is alles één, is alles hetzelfde. Het Absolute is onze ware identiteit (5, p. 70). “Aan het Absolute voltrekt zich het getuige zijn van die ‘ik ben-heid’. Die ‘ik ben-heid’ is het product van objectieve stof, het is niet Ik, Ik staat er buiten. Wanneer lichaam-denken-voelen en de vitale adem wegvallen, gebeurt er niets, alleen Ik, het Absolute blijft over.” (5, p. 81)
Conclusie
Maharaj gebruikt voor de term bewustzijn vele verschillende namen. Maar in het algemeen noemt hij het bewustzijn. Het opmerkelijke is dat hij dit bewustzijn als stoffelijk ziet. Het is lichaamsgebonden en kan daarom als een materieel bewustzijn worden beschouwd. Als we dit bewustzijn transcenderen, overstijgen, dan komen we in het Absolute bewustzijn. Na het overlijden, als het materieel bewustzijn verdwijnt, gaan we over in dit Absolute bewustzijn. Dit bewustzijn is eeuwig en niet stoffelijk en kan als immaterieel worden gezien. Hij spreekt over bewustzijn niet in termen van energie.
Naast het lichaamsbewustzijn is er de geest met zijn persoonlijkheid. Het bewustzijn is zich gewaar. Dit gewaarzijn vindt zijn oorsprong in het Absolute bewustzijn. Door ons te richten op het ´ik ben´ kunnen we ons bewust zijn van ons lichaam en de bewegingen van de geest (denken en voelen) waarnemen. Door het besef van ‘ik ben’ en de gerichtheid daarop kan de geest tot rust komen. Alleen ons richten op de rusteloze geest is niet voldoende. Dat is een te mentaal proces. Het gaat op het besef van ons lichaam en inclusief dat besef waarnemen wat er gebeurt.
Maharaj wees het herhalen van mantra’s af. Ook het reciteren van het ‘ik ben’. Reciteren is te mentaal en gaat voorbij aan het bewust zijn. Uiteindelijk moet deze ‘ik ben-gerichtheid’ ook verdwijnen zodat de vereenzelviging met het lichaam ophoudt te bestaan. De mens is dat Absolute onveranderlijke bewustzijn dat homogeen en één is.
Alexander Smit (1948 – 1998)
Smit was een leerling van Sri Nisargadatta Maharaj. Op aanraden van zijn leraar keerde hij terug naar Nederland om daar zijn verworven inzicht door te geven. Vanaf 1983, na de oprichting van Stichting Chetana, werden zijn lezingen door deze Stichting georganiseerd. In 1995 veranderde de stichting in de Advaita Foundation.
De Advaita Vedanta leraar Alexander Smit schrijft: “Aanwezigheid is eigenlijk een ander woord voor bewustzijn, wat er ook in die aanwezigheid of dat bewustzijn plaatsvindt, die aanwezigheid zelf blijft volledig onaangetast. Die verandert niet. Bewustzijn is niet aan verandering onderhevig. Het heeft geen vorm, geen begin en geen einde. Het is ongeboren. Dat wat nooit verandert is de voorwaarde voor alles wat verandert. Bewustzijn is per definitie nooit een object van iets anders. Vandaar dat je niet kunt spreken van ‘het bewustzijn’. Er is een vorm van zelfbesef, een soort waarnemerschap. De mens treft een vreemd lot, namelijk dat hij is en tegelijkertijd waarneemt dàt hij is. Het bewustzijn heeft geen eigenschappen. Over bewustzijn valt niets te zeggen.” (6, p. 9 - 28)
Maharishi Mahesh Yogi (1918 – 2008)
Hij werd geboren als Mahesh Prasad Varma en studeerde natuurkunde aan de universiteit van Allahabad. Na het behalen van zijn graad in 1940 werd hij leerling van Swami Brahmananda Saraswati, die was gekozen tot Shankaracharya van Jyotir Math, een van de vier hoogste spirituele zetels in India. Na het overlijden van zijn leermeester trok hij zich terug in Uttar Kashi in de Himalaya. In 1955 vertrok hij naar het zuiden van India en stichtte een asram. Hij werd al gauw Maharishi Mahesh Yogi genoemd, wat grote wijze of ziener betekent. Daar begon hij les te geven in zijn meditatietechniek, later bekend geworden als Transcendente Meditatie.
Energie
Maharishi zei over de natuurkunde dat deze in het verleden werd beheersd door twee fundamentele wetten, namelijk behoud van energie en behoud van materie. Zowel energie als materie kon gemaakt of vernietigd worden. De totale hoeveelheid bleven afzonderlijk behouden. De komst van de relativiteitstheorie bracht daarin verandering. Materie bleek slechts een andere vorm van energie te zijn. Materie ontstaat uit energie en kan weer omgevormd worden tot energie, maar de totale hoeveelheid energie blijft gelijk. Zo blijkt de hele schepping opgebouwd te zijn uit energie. Maharishi vertelde dat natuurkundig onderzoek de geleerden tot de gedachte bracht dat er een fundamentele energie zou kunnen bestaan, die subtieler is dan enige andere vorm van energie (7, p. 11).
Hij zei: “Alle vormen van fysieke, materiële energie zouden manifestaties zijn van deze Absolute ongemanifesteerde energie. Naarmate de natuurkunde voortgaat zal zij zeker stuiten op het ongemanifesteerde aspect van het bestaan, dat voorbij het meest subtiele aspect van een energiedeeltje ligt, het gebied van het Zijn.” (7, p. 12)
De geest als waarnemer
De geest is de oorsprong van al het denken (7, p. 14). De geest moet zich voor elke ervaring verbinden met de zintuigen en contact maken met de uiterlijke wereld van de verschijnselen. Het Zijn is de wezenlijke aard van de geest. Hij merkte op dat de geest afgestemd blijft op de zintuigen om zich naar buiten te kunnen richten op de gemanifesteerde wereld. Daardoor mist de geest zijn eigen wezenlijke aard en slaagt hij er niet in deze waar te nemen, net zoals de ogen niet in staat zijn zichzelf te zien (7, p. 16).
Het Zijn is transcendent van aard en is het wezenlijke bestandsdeel van het universum. Het Zijn kan zich niet zichtbaar maken via de zintuigen omdat die gevormd zijn om ervaring te geven van de gemanifesteerde realiteit van het leven. Het is ook niet duidelijk toegankelijk voor de waarneming door de geest, omdat de geest voornamelijk aangesloten is op de zintuigen (7, p. 15).
Het bestaan is het leven zelf, terwijl dat wat bestaat altijd het veranderende waarneembare is van de nooit veranderende werkelijkheid van het bestaan. Het bestaan is abstract en dat wat bestaat is concreet, beide zijn het gemanifesteerde, wat hij ook wel het relatieve noemt. Het Zijn is het ongemanifesteerde, het absolute(7, p. 13).
Het Zijn, bewustzijn
Maharishi zegt over het Zijn: ”Onder al wat bestaat, in het gebied van het relatieve, ligt het abstracte, absolute gebied van zuiver Zijn, dat ongemanifesteerd en transcendent is. Het is noch materie, noch energie. Deze staat van zuiver bestaan ligt ten grondslag aan al wat bestaat. Het eeuwige ongemanifesteerde Zijn, het Absolute Zijn, manifesteert zichzelf in de vele vormen van het leven en bestaan in de schepping.” (7, p. 13)
We zagen dat hij in het begin, op pag.12, zegt dat de natuurkunde ervan uitgaat dat er een Absoluut ongemanifesteerde energie zou kunnen bestaan. Maar hier, op pag. 14, zegt hij duidelijk dat dit ongemanifesteerde geen energie is maar zuiver Zijn. Het Zijn is voor de Maharishi geen energie. Het Zijn is voor hem bewustzijn en de oorsprong van de schepping. Het ligt voorbij het relatief materiële bestaan, waar de geest, ook wel de waarnemer genoemd, wakker blijft met volledig bewustzijn van zichzelf, zonder de ervaring van enig object (7, p. 14).Het Zijn is aanwezig in alle lagen van de schepping. De schepping is het gebied van bewustzijn in verschillende vormen en verschijnselen. “Bewustzijn is de straling vanuit het centrum van zuiver Zijn.” (7, p. 15).
Het Zijn ligt voorbij het domein van ruimte en tijd. Het Zijn kan volgens hem begrepen worden aan de hand van een voorbeeld.
“Het Zijn is als de onbegrensde oceaan, stil en altijd dezelfde. De verschillende aspecten van de schepping, alle vormen en verschijnselen en de voortdurend veranderende levensstadia in de wereld zijn als rimpelingen en golven, die hun basis hebben in deze uitgestrekte oceaan. De eeuwige oceaan van het Zijn ligt voorbij alle relatieve bestaan. Het is de onbegrensde uitgestrektheid van louter zuiver bewustzijn. Het is het gebied van het onbeperkte, onbegrensde, van eeuwigheid, het Absolute.” (7, p. 17)
Het Zijn, het bewustzijn is zonder enige eigenschap. Deze toestand zonder eigenschappen ligt buiten het voorstellingsvermogen van de mens (7, p. 30). De Maharishi zegt dat door het systeem van Transcendente Meditatie (TM) het voor iedere geest mogelijk is om de relatieve toestand van waarnemen te overstijgen en de staat van het Zijn te bereiken (7, p. 33). Bij de TM methode brengt men het denken terug tot één woord en dit woord wordt gereciteerd als een mantra. Uiteindelijk is het de bedoeling dat ook dit woord oplost.
Bloem en Komen schrijven over deze methode: “De TM-techniek heeft tot doel een verheven ZIJNSstaat te bereiken die leidt tot een verlichtingstaat. Het was ook niet het doel van de Maharishi om verlicht te zijn. Wel om een staat van diep essentieel bewustzijn te bereiken, waardoor de verlichte ZIJNSstaat, zoals hij die noemt, niet ver weg is. Deze methode beoogt contact te maken met de eigen essentie en energetische blokkades op te heffen, waardoor het bewustzijn zich kan manifesteren.” (8)
Het absolute en het relatieve
Maharishi vervolgt: “Het onbegrensde gebied van het Zijn reikt van de ongemanifesteerde, absolute, eeuwige staat tot de grove, relatieve, voortdurende veranderende stadia van het waarneembare leven, op dezelfde wijze als een oceaan reikt van de eeuwige stilte aan de bodem tot de geweldige activiteit van de eeuwig bewegende golven aan de oppervlakte. Het uiterste is eeuwig stil, nooit veranderend van aard, het ander is actief en voortdurend veranderend. De beide stadia, het relatieve en het absolute, zijn de stadia van Zijn.”
Hij laat in dit voorbeeld zien dat het Zijn zowel rust als beweging is (7, p. 18).
Het Zijn is eeuwig en verandert nooit in zijn absolute staat, maar in de relatieve staat verandert het altijd (7, p. 19). Het absolute en het relatieve bestaan zijn de twee aspecten van het eeuwige Zijn (7, p. 20).
Het Zijn is transcendent en daarom kan is het abstract en niet concreet. We dienen wel te beseffen dat de woorden abstract en concreet relatief zijn en niet precies de aard van het Zijn uitdrukken. Vanwege zijn abstracte aard is de bestudering van het Zijn in een waas van mysticisme gehuld. Maharishi stelt dat dit niet meer nodig is omdat er nu een systematische manier beschikbaar is om het uiteindelijke Zijn direct te ervaren (7, p. 22). Hij benadrukt: “Het is goed in gedachten te houden, dat de gemanifesteerde schepping en het ongemanifesteerde Zijn, hoewel ze verschillend lijken te zijn, in werkelijkheid één en hetzelfde zijn.” (7, p. 26)
Karma
Strikt genomen verwijst karma alleen maar naar het verrichten van daden, niet naar de gevolgen van die daden. De Maharishi zegt over karma: “Wanneer we karma onderzoeken vinden we dat zonder de geest (degene die handelt) er geen karma of handeling kan worden voortgebracht. Dit maakt de onderlinge afhankelijkheid van de geest en karma duidelijk.”
Zoals ook in het hindoeïsme wordt gesteld is karma uit een vorig leven verantwoordelijk voor de identiteit van de geest in het tegenwoordige leven. Hij gaat ervan uit dat het niveau van ontwikkeling, dat door de geest verkregen word in een vorig leven, de geest zijn status in het tegenwoordige leven geeft (7, p. 27). De oorzaak van de schepping is de scheppingskracht die sluimerend aanwezig is in het Zijn. Karma is het instrument waardoor de kringloop van schepping, evolutie en ontbinding voortdurend in gang wordt gehouden. Karma in zijn gemanifesteerde vorm is tegengesteld aan de aard van het Zijn. Via het proces van karma moet de hele schepping voortdurend voortgaan in de eeuwige kringloop van geboorte en dood. Elk proces dat karma tot een einde brengt zal resulteren in de staat van het Zijn (7, p. 31).
Prana
Prana verwijst naar vitale energie, levensadem, levenskracht, levensenergie of scheppende kracht. De scheppende kracht, door Maharishi ook wel kosmische intelligentie genoemd, is de eigenlijke aard van het Zijn en wordt prana genoemd (7, p. 26). Prana is de neiging van het ongemanifesteerde om zich te manifesteren. Het Zijn heeft de neiging om te vibreren en manifest te worden en dat wordt aangeduid als prana.
Maharishi formuleert het als volgt: “Wanneer het Zijn een subjectieve aard aanneemt wordt het Zijn geest, wanneer het een objectieve aard aanneemt wordt het materie. Precies op dit vlak, waar het Zijn geest wordt, begint de schepping en neemt prana de rol van geest aan.” (7, p. 25)
De volgende stap komt door het mechanisme van de zintuigen, die de geest in staat stellen te functioneren en de werkelijkheid te realiseren. De materie ontstaat om het fysieke mechanisme te vormen waardoor de vijf zintuigen zich kunnen uitdrukken. Via dit proces worden de zintuigen, het zenuwstelsel en het lichaam gevormd (7, p. 28).
De relatie tussen prana, karma en geest
Zonder de levenskracht van prana blijft karma werkeloos. Wanneer karma aangevuld wordt met de levenskracht, prana, ontstaat de geest. De geest is daarom een samenwerking van prana en karma en via prana is het verbonden met het ongemanifesteerde Zijn. Het eerste stadium in het proces van schepping is prana. De geest is het tweede stadium in dit proces.
Prana is de eerste uitdrukking van de scheppende kracht. Wanneer karma zich erin weerkaatst verkrijgt prana individualiteit en verschijnt dan als individuele geest.
Zo gesteld wordt het duidelijk dat de individuele geest een beperkte weerspiegeling is van de onbeperkte kosmische geest of kosmische intelligentie. Net zoals prana de manifestatie is van de eeuwige oceaan van het ongemanifesteerde Zijn, zo is de geest de reflectie van kosmische intelligentie op karma. Dit toont aan dat er voor de schepping van de geest in principe de kracht van karma bestond (7, p. 28).
”Het Zijn is in zijn wezenlijke aard het Absolute bestaan en is de uiteindelijke realiteit van het leven. Maar het Zijn is absoluut en zonder eigenschap en is derhalve niet in staat te scheppen. De schepping komt van het zaad van karma, dat sluimerend aanwezig is in het Zijn. Prana houdt karma en geest als bemiddelaar bijeen houdt. De schepping ontstaat wanneer karma krachtens zijn eigen aard de rol aanneemt van prana, de levenskracht van het leven en de schepping.” (7, p. 30).
De geest kan vergeleken worden met een golf op de oceaan van het Zijn. Het ongemanifesteerde Zijn verschijnt, gestimuleerde door prana, als geest, net zoals in een oceaan, die gestimuleerd wordt door de wind, golven verschijnen. Dat wat werkt als de kracht van de wind, om een golf van geest te veroorzaken, is karma. Dus er kan gesteld worden dat prana, aangevuld door de invloed van karma, geest is (7, p. 27).
De zeven bewustzijnstoestanden
De Maharishi onderscheidde zeven toestanden van menselijk bewustzijn, met zeven overeenkomstige, duidelijk onderscheidbare ervaringswerelden (7, p. 304).Waken, dromen en slapen zijn de drie relatieve veranderende bewustzijnstoestanden.
Transcendent bewustzijn is een absoluut, niet veranderend bewustzijnsveld. Dit wordt ervaren tijdens de TM wanneer de geest transcendeert en volledig stil wordt, maar van binnen volledig wakker blijft. Dit is de toestand van zuiver bewustzijn, zelfrefererend bewustzijn, de toestand van stille wakkerheid binnenin waar het bewustzijn slecht zichzelf kent en de geest direct contact maakt met het Zijn (7, p. 305).
Kosmisch bewustzijn is een staat waarin de diepe stilte van transcendent bewustzijn nooit verloren gaat of men nu waakt, slaapt of droomt. De persoon verheft zich tot een onbegrensde, onbeperkte liefde. Bij godsbewustzijn raakt de persoon in toewijding aan God en dan is het hele leven niets anders dan gelukzaligheid.
In eenheidsbewustzijn wordt ieder deeltje van de schepping ervaren als een golf in de onbegrensde oceaan van transcendent bewustzijn, wat het eigen zelf is. Alles in het universum blijkt de vibratie te zijn van zijn eigen zelf, van zijn eigen onbegrensde bewustzijn (7, p. 306).
Conclusie
Maharishi richt zich op het transcendente Zijn dat hij ziet als het wezenlijke bestandsdeel van het universum. Dit Zijn is ongemanifesteerd en ligt voorbij het domein van ruimte en tijd. Het Zijn is voor hem gelijk aan bewustzijn en is zonder eigenschap en zonder inhouden. Het Zijn, het zuiver bewustzijn is onbeperkt, onbegrensd en eeuwig. Het ligt buiten het voorstellingsvermogen van de mens. Hij ziet dit Zijn noch als materie, noch als energie.
Als natuurkundige ziet hij de materiële wereld als energie. Maar wat buiten deze materiële wereld ligt kan hij niet zien als energie omdat de relativiteitstheorie aangeeft dat energie binnen ruimte en tijd valt en niet sneller kan gaan dan het licht. Hierdoor kan zijn bewustzijnsbegrip ook niet gezien worden als immateriële energie. De aard van het Zijn is de scheppende kracht waaruit prana of levensenergie voortkomt.
Prana verwijst in de Indiase filosofie meestal naar vitale energie, levensenergie. In die zin komt het overeen met wat de filosoof Bergson als uitgangspunt nam. Maharishi ziet het Zijn niet als energie. Prana is niet het (absolute) Zijn maar komt eruit voort als relatieve levensenergie. Hij verbindt het ook wel met kosmische intelligentie. Wanneer karma aangevuld wordt met deze kosmische intelligentie (prana) ontstaat de geest. Strikt genomen verwijst karma naar materiële handelingen. De vraag blijft open op welke wijze het dan mogelijk is dat de verbinding van prana en karma een geest voortbrengt die materiële energie is? Hij zegt dat de schepping ontstaat wanneer karma de rol aanneemt van prana. Ook dit roept vragen op. Als karma materieel is, hoe verhoudt zich dat tot prana dat mogelijk immateriële energie is. En de schepping, is dat onze energetische materiële wereld, inclusief het Zijn dat geen energie is? Over de materiele wereld is hij duidelijk, dat is allemaal energie. Door onderscheidt te maken tussen materiële en immateriële energie is het lastig de gehanteerde begrippen van de Maharishi hieronder te brengen.
Hij stelt dat er maar één absoluut bewustzijn is. Hij onderscheidt de zeven toestanden van menselijk bewustzijn. Via Transcendente Meditatie kan de mens deze bewustzijnsstadia bereiken. Daar het absolute bewustzijn één is kunnen we concluderen dat deze stadia alleen voorkomen binnen het menselijke leven. Door Transcendente Meditatie kunnen we volgens de Maharishi deze stadia bereiken. Wat een open vraag blijft is, als we overlijden of we dan direct in het eenheidsbewustzijn ofwel absoluut bewustzijn terecht komen. Hij doet hierover geen uitspraak.
Samenvatting
Bij de bovengenoemde Indiase leraren wordt het begrip bewustzijn verschillend gebruikt. Voor Ramana Maharshi is dit begrip immaterieel. Maar voor Maharaj is het materieel. Maharishi Mahesh Yogi formuleert het weer anders: het bewustzijn is noch materieel, noch immaterieel. Het is voor hem geen energie, terwijl dat voor beide anderen wel het geval is. Met het immateriële bewustzijn bedoelde Maharshi waarschijnlijk hetzelfde als de door Maharaj gebruikte term het Absolute bewustzijn. Alleen Maharishi zegt duidelijk dat het Absolute geen energie is. Hij noemt het Absolute het ongemanifesteerde Zijn.
Zowel Ramana Maharshi als Maharaj wijzen elke vorm van mantra of reciteren als meditatie af, dit in tegenstelling tot Maharishi Mahesh Yogi. Die heeft dit tot de kern van zijn leringen gemaakt. Maar alle drie zien ze dat de kern van alles wat bestaat buiten de materie ligt.
De drie leraren benadrukken het gewaarzijn als een noodzakelijke stap in de menselijke ontwikkeling. Het absolute bewustzijn of het Zijn verzamelt geen bewustzijnsinhouden. Het neemt alleen de inhouden binnen de materiële wereld waar, die eigenlijk psychische inhouden zijn. Het de door deze leraren genoemd absoluut oneindig bewustzijn is zich gewaar.
Bloem en Komen schrijven hierover: “Het immateriële bewustzijn neemt alles waar dat de zintuigen aan impulsen binnen de hersenen aandragen. Door bepaalde remmingen van het ego komen de inhouden niet bewust binnen de persoonlijkheid te liggen en worden dan ook niet vanuit de persoonlijkheid waargenomen.” (9)
Bij deze Indiase filosofen ligt hun nadruk op het gewaarzijn van de materiële wereld en de daarbij behorende processen. Deze processen, die meestal onbewust zijn, maken van de mens een slaaf van zijn reacties. Deze filosofen geven methodes aan om hiervan vrij te komen en contact te kunnen leggen met de essentie, die zij in het algemeen het Absolute bewustzijn noemen. Tot hun belangrijkste boodschap behoort de bevrijding van de dwingende reacties van de geest. Het doel hiervan is om de mens te verlossen van pijn en leed die door het onbewust zijn in stand worden gehouden. Binnen de Indiase filosofie speelt daarbij karma een grote rol. Door bevrijding van de gevangenis van de geest kan de mens zijn karma veranderen. Karma speelt een grote rol binnen de Indiase filosofie omdat men daar ervan uitgaat dat reïncarnatie behoort tot het proces van geboren worden en sterven, en daardoor tot de menselijke cyclus van het bestaan behoort.
De auteur
Hans Komen is politicoloog. Na zijn sociaalwetenschappelijke studie en onderzoek op dat terrein heeft hij zich vooral gericht op de filosofische en psychologische processen. Dit gaat verder dan het materialistische paradigma, dat momenteel zo dominant is geworden en dat de immateriële processen reduceert tot materiële processen. Met Helena Bloem schreef hij recentelijk vanuit dit perspectief het boek Gevangen door het ego. Dit is een vervolg van het eerder verschenen boek Ziel en geest.
Literatuur
Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008
Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014
Campbell, A., De 7 bewustzijnstoestanden door Maharishi, Bert Bakker, Den Haag,
1975
Cramer, A.W., Licht dat ieder mens verlicht, Transcendente meditatie, MIU
Nederland pers, Den Haag, 1978
Forem, J., Transcendente meditatie, MIU Nederlandse pers, Den Haag, 1978
Godman, D., De leringen van Ramana Maharshi, Mirananda, Den Haag, 1990
Maharaj, S.N., Bewustzijn en het Absolute, Altamira, Heemstede, 1996
Maharaj, S.N., Ik Ben, Altamira, Haarlem, 2000
Maharaj, S.N., Zijn, Altamira, Haarlem, 2001
Maharishi, M.Y., Bhagavad Gita, MIU Nederland Pers, Den Haag, 1967
Maharishi, M.Y., De Wetenschap van het Zijn en de Kunst van het Leven,
Panta Rhei, Katwijk aan Zee, 1999
Osborne, A.,Sri Ramana Maharshi, Ank-Hermes, Deventer, 1987
Ransijn, P., N. Schulte, Bewustzijn als bewapening, Vrede en ontwapening door
groei van collectief bewustzijn, MIU Nederland Pers, Laag Soeren, 1982
Schulte, N., Self and Being. An investigation into the experiential basis of Schelling’s
philosophy of consciousness, Soma boekenservice, Lelystad, 1984
Smit, A., Bewustzijn, Altamira, Heemstede,1993
Zimmer, H., De weg tot het Zelf, leer en leven van Ramana Maharshi, ´s-Graveland,
1984
Noten
1. Zie CM 34: Het belang van het onderscheid tussen iets en niets. nov. 2015
Zie CM 40: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
in filosofie en psychologie, deel 1, okt. 2016
Zie CM 41: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
in filosofie en psychologie, deel 2, nov. 2016
Zie CM 42: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
in filosofie en psychologie, deel 1, jan. 2017
2. Godman, D., De leringen van Ramana Maharshi, Mirananda, Den Haag,1990
3. Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008
Zie voor de ‘Wie ben ik’ oefening, p. 269 – 275.
4. Maharaj, S.N., Zijn, Altamira, Haarlem, 2001
5. Maharaj, S.N., Bewustzijn en het Absolute, Altamira, Heemstede, 1996
6. Smit, A., Bewustzijn, Altamira, Heemstede,1993
7. Maharishi, M.Y., De Wetenschap van het Zijn en de Kunst van het Leven,
Panta Rhei, Katwijk aan Zee, 1999
8. Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008, p. 267-276
9. Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014