Bewustzijn, wat is dat? Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen in filosofie en psychologie
Deel 5: Krishnamurti, de Soefi-meester Reshad Feild en Gurdjieff

Civis Mundi Digitaal #44

door Hans Komen

Inleiding
Dit artikel is het vijfde deel van een serie waarin een globaal overzicht wordt gegeven van de wijze waarop men het begrip bewustzijn in de filosofie en psychologie definieert.

In onze huidige tijd wordt veel geschreven over de veranderingen die plaatsvinden. Velen vinden dat een bewustzijnsverandering momenteel meer dan noodzakelijk is. Maar op welke wijze kan een bewustzijnsverandering plaatsvinden, als we niet eens weten wat bewustzijn eigenlijk is? Als we hiervan geen idee hebben, dan is dit niet te realiseren. Willen we meer inzicht krijgen in de huidige problematiek van onze samenleving, dan zullen we meer inzicht moeten zien te krijgen in het bewustzijn dat in ieder mens aanwezig is.
Wat ik met deze serie beoog is te onderzoeken wat het begrip ‘bewustzijn’ binnen de filosofie en psychologie in de loop der eeuwen betekent, om zo tot meer inzicht te komen in de betekenis hiervan. Het is ook mijn bedoeling te laten zien hoe men hiermee worstelt en hoe groot de verwarring kan zijn. Met deze bijdrage over het begrip ‘bewustzijn’ hoop ik een beter inzicht aan te reiken voor deze term die we zo vaak gebruiken.

Overzicht
In deel 1 is de kwantumtheorie in relatie tot energie behandeld en heb ik de filosofen Plato, Descartes en het rationalisme, Spinoza, Kant, de empiristen Locke, Berkeley en Hume en de fenomenologie van Husserl besproken.
In deel 2 kwam de levensfilosofie van de filosoof Bergson, het existentialisme van Sartre, de ideeën van Freud en Jung en tot slot de bewustzijnstheorie van Wilber aan de orde.
In deel 3 werd de informatieveldtheorie van de filosoof Laszlo en de fysicus Verlinde behandeld, alsmede de morfogenetische veldentheorie van de bioloog Sheldrake, de bewustzijnstheorie van de filosoof Chalmers en tot slot de theorie van de filosoof Nagels.
In deel 4 zijn de Indiase benaderingen van het bewustzijn besproken. Onder andere van Ramana Maharshi, Nisargadatta Maharaj en Maharishi Mahesh Yogi.
In dit deel bespreek ik de zienswijze van Krishnamurti over bewustzijn, de Islamitische soefi-benadering van Reshad Feild en de visie van de Armeense Gurdjieff (1).

In mijn eerdere artikel over het onderscheid tussen het iets en het niets in Civis Mundi nr. 34 besprak ik de ervaring die de neurochirurg Alexander had toen hij in een coma terecht kwam. Alexander had het uitgangspunt dat bewustzijn voortkomt uit de hersenen. Zoals velen had hij de overtuiging dat het bewustzijn ophoudt te bestaan als de hersenen niet meer actief zijn. Via zijn periode in coma ontdekte hij dat dit bewustzijn actief bleef ook al waren zijn hersenen volledig buiten werking.
De vraag is of het bewustzijn ook actief blijft als het lichaam sterft. Deze vraag kunnen we niet beantwoorden. In het bovengenoemde artikel opperde ik de hypothese dat alleen als het bewustzijn na het sterven actief blijft, het mogelijk is dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid. Deze immateriële werkelijkheid is dan datgene waarin wij ons bevinden na ons overlijden, een energetische werkelijkheid zonder materie.
De verhalen en de ervaringen van Alexander en anderen wijzen in de richting van een immaterieel bewustzijn. Toen zijn materiële brein tot stilstand kwam, bleef zijn bewustzijn actief. Antwoorden op deze vragen zijn alleen mogelijk als we enig idee hebben wat bewustzijn is. En daarmee komen we op een lastig punt. Het begrip bewustzijn wordt algemeen gebruikt, maar zelden gedefinieerd. Er is daarover weinig duidelijkheid, omdat hiervan geen eenduidige definitie bestaat.

Energie
De bovenstaande hypothese, dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid, roept een aantal vragen op.
-     Is er een onderscheid tussen energie en bewustzijn?
-     Is bewustzijn gelijk aan energie?
-     Als bewustzijn energie is, is het dan materiële of immateriële energie?
-     Wat is bewustzijn?
In mijn vorige artikelen over het onderscheid tussen het iets en het niets en in de bewustzijnsartikelen deel 1, 2, 3 en 4 heb ik de volgende hypotheses geformuleerd.
1. Alles in de ons bekende en onbekende wereld is energie.
2. Deze energie kan langzamer of sneller gaan dan de lichtsnelheid.
    De langzamere energie noemen we materiële energie en de snellere noemen we
    immateriële energie. Dit zijn geen twee soorten energie. Het is dezelfde energie
    maar de snelheid en de frequentie ervan verschilt.
De hier gebruikte begrippen materieel en immaterieel lijken mij meer exact, omdat zij  duidelijker uitdrukken wat wordt bedoeld. Dit in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde wat onduidelijke begrippen, zoals stoffelijk versus onstoffelijk, de antroposofische begrippen astraal en etherisch, en andere varianten. Uitgaande van bovenstaand onderscheid wil ik nagaan in hoeverre deze begrippen materieel en immaterieel de onduidelijkheid hierover in bestaande literatuur kunnen verhelderen. Door het onderscheid tussen materieel en immaterieel als uitgangspunt te nemen voor mijn onderzoek naar de betekenis van het begrip bewustzijn, wordt duidelijker  op welke wijze de filosoof of psycholoog zijn bewustzijnsbegrip uitlegt of omschrijft.

Conclusie op basis van de eerste vier artikelen
De conclusie die ik heb geformuleerd op basis van deel 1, 2, 3 en 4 is dat men binnen de psychologie het bewustzijn vrijwel altijd als een product van de hersenen ziet of dat het synoniem is aan de hersenen. Binnen de filosofie wordt hier anders tegenaan gekeken. Bergson, Husserl en Sarte zien bewustzijn als immateriële energie. Samenvattend is het idee dat bewustzijn een intentioneel gerichte levensenergie is. Het is gerichte aandacht. Het heeft geen ´ik´ als centrum en kent geen inhouden. Het is een werkwoord, dus een activiteit. Volgens Wilber manifesteert het bewustzijn zich in fases die gelijk opgaan met de hersenontwikkeling. Binnen het gedrag drukt het bewustzijn zich uit via een paradigma of denkkader. Laszlo, Verlinde en Sheldrake ontwikkelden een theorie over informatievelden. De immateriële informatievelden zijn tevens energetische bewustzijnsvelden. Bewustzijn is ook informatie. Maar deze informatie moet niet gezien worden als inhouden van het bewustzijn. Chalmers ziet het bewustzijn als immaterieel dat tevens de mogelijkheid heeft informatie te transporteren. Nagel brengt naar voren dat bewustzijnsontwikkeling een natuurlijk doel is.
De Indiase filosofen gebruiken het begrip bewustzijn verschillend. Voor de een is dit begrip materieel en voor de ander is het immaterieel. Maar de door mij besproken Indiase leraren zien gedrag, ego en emoties als onbewuste uitingen van de materiële aspecten van de hersenen. Zij erkennen dat de mens de mogelijkheid heeft deze te ontstijgen en contact te maken met het absolute onbegrensde bewustzijn, dat zij als niet-materieel beschouwen. Zij beschouwen het bewust gewaarzijn als een noodzakelijke stap om dit bewustzijn te ervaren. Noodzakelijk daarbij is het vermogen tot zelfwaarneming.



Jiddu Krishnamurti (1895 – 1986)
Hij werd geboren in Madanapalle, Zuid-India. Na het overlijden van zijn moeder in 1905 verhuisde hij in 1909 met zijn vader naar Adyar (nabij Madras), waar zijn vader ging werken bij het hoofdkwartier van de Theosofische Vereniging. In datzelfde jaar kwam hij met zijn broer onder het voogdijschap van deze vereniging te staan. Krishnamurti werd daarna door hen gepromoot als de nieuwe wereldleraar. Hij kreeg zijn opleiding binnen de beweging en reisde naar Engeland en Frankrijk. Hij brak formeel met de Theosofische Vereniging in 1930. Tot zijn dood in 1986 bleef hij over de gehele wereld lezingen geven.

Brein en geest
Krishnamurti maakt een onderscheid tussen brein en geest. Geest is voor hem het geheel aan alles wat er in de mensen aan materiële impulsen aanwezig is. De geest als ontvanger, als doorgeefluik en als uitzender van die zintuiglijke impulsen. Het brein is voor hem de hersenen van waaruit de geest zich manifesteert. Het brein is een materieel compact onderdeel van de materiële geest. De geest is materieel voelbaar en merkbaar door de processen die de geest in gang zet.
Hij schrijft in zijn dagboek: “De hersenen zijn het centrum van alle zintuigen; het is het centrum van de herinnering, het verleden; het is de opslagplaats van ervaring en kennis. Dus is het beperkt, geconditioneerd. De werking van het brein is planmatig en beredeneerd. Dus het is niet bij machte te begrijpen wat het geheel is. Het geheel is een geest die leeg is en dankzij die leegte bestaat het brein in ruimte-tijd. Pas als het brein zich heeft gezuiverd van zijn geconditioneerdheid, begeerte, afgunst en eerzucht, dan pas kan het dat wat het geheel is begrijpen. Dit geheel is liefde (2, p. 9). Er is alleen liefde. De verschillende categorieën van liefde zijn geen liefde. Wanneer liefde wordt opgedeeld in fragmenten als goddelijke en zinnelijke liefde, is ze niet langer liefde.” (1, p. 83)
Krishnamurti stelt dat, om er achter te kunnen komen wat de functie van de geest is,  we moeten weten wat de geest feitelijk doet. “De geest is een denkproces. Zolang de geest niet denkt, bewust of onbewust, is er geen bewustzijn.” (10, p. 103)

Denken en bewustzijn
Krishnamurti ziet weinig verschil tussen denken en bewustzijn. Hij ziet het denken zowel als het bewustzijn als een reactie. Deze reactie ontstaat als gevolg van een prikkel en hij noemt deze reactie de ervaring. Het ervaren van deze ervaring is volgens hem bewustzijn. De ervaring is het resultaat en krijgt een naam, bijv. ik loop, ik werk, enz. Dat is de gevolgtrekking. Samen vormen deze gevolgtrekkingen de herinnering. Dat proces van gevolgtrekkingen hoort ook bij het bewustzijn. De gevolgtrekking noemt Krishnamurti zelfbewustheid. Het zelf is de herinnering. Denken is altijd een gevolgtrekking, daarom kan het nooit vrij zijn. Denken is altijd oppervlakkig en het bewustzijn is het registreren van deze oppervlakkigheid. Krishnamurti ziet het bewustzijn als een materieel proces. Hij gebruikt het begrip ‘bewustzijn’ geheel anders, dan de overige in deze serie artikelen besproken filosofen.

Het denken vraagt zich af of er niet iets is dat verder reikt dan het denken, dan de tijd; iets dat niet een product is van de menselijke geest. Krishnamurti zegt dat het proces van ervaren nooit een ervaring kan zijn. Je kunt niet nadenken over ervaren. Als dat wel kan, is het een herinnering en geen ervaren. Een ervaring kunnen we ons herinneren. Maar in het moment van ervaren staan de gedachten stil. De woorden, die daarna ontstaan, zijn een belemmering van de toestand van ervaren. Die toestand van ervaren kan zich niet voordoen zolang het denken voortduurt. Het denken kan nooit de toestand van ervaren kennen. Het denken is het product van het bekende.
Hij zegt hierover: “Denken berust altijd op dat wat oud is. Ervaren is altijd wat nieuw is. Zie in dat dit waar is en waarheid maakt vrij. Dan manifesteert zich dat wat boven het bewustzijn uitgaat, dat wat evenmin slapen als waken is, dat wat naamloos is: het IS.” (3, p. 158)

Het ego
Het ego, het ik, ziet Krishnamurti als het middelpunt van ons bewustzijn. Het is een onderdeel van het bewustzijn. Als we het ik willen begrijpen dan zullen we het bewustzijn moeten begrijpen. Dat middelpunt heeft zijn eigen structuur, aard en activiteit. Het individuele bewustzijn van elk mens heeft zijn eigen inhoud. Die inhoud is de som van alle identificaties. Identificatie met de groep, ideologie, cultuur, traditie, conflicten enz. Dat alles is zijn inhoud.
Het ik dat zegt: “ik ben dit of dat”, is het voortbrengsel van de mechanische geest. Met mechanisch bedoelt Krishnamurti dat het ik steeds werkzaam is in het gebied van het bekende. Doordat de geest mechanisch is, zijn al zijn overtuigingen reacties vanuit vergaarde kennis. Hierdoor is de geest volkomen geconditioneerd door de cultuur waarin we leven. Elk mens reageert in overeenstemming met zijn geconditioneerdheid. Dat speelt zich allemaal af binnen het gebied van het bekende. Het leven in het bekende is leven in een gevangenis (4, p. 59).
De inhoud van het individuele bewustzijn kunnen we gelijk stellen met een paradigma. Maar Krishnamurti gebruikt dit woord paradigma niet. In plaats daarvan spreekt hij over conditionering. Bloem en Komen schrijven: “Paradigma geeft meer aan hoe we naar de dingen kijken. Conditionering heeft meer te maken met dwangmatige gewoontevorming.” (11, p. 451)

Conditionering

Krishnamurti stelt dat wij fysiek en mentaal geconditioneerd worden door het klimaat waarin wij leven, het voedsel dat wij eten, de cultuur waarin wij leven, onze gehele sociale, religieuze en economische omgeving, onze ervaring, opvoeding en invloed van het gezin. Al deze dingen zijn factoren die ons conditioneren. Onze bewuste en onbewuste reactie op alle uitdagingen van onze omgeving, intellectueel, emotioneel, uiterlijk en innerlijk, zijn alle de werking van conditionering. Taal is conditionering, alle denken is de werkzaamheid van conditionering (9, p. 122). Conditionering is gewoonte vorming.
Het zogenaamde individu bestaat volgens hem helemaal niet. Daardoor is de scheiding tussen enkeling en gemeenschap denkbeeldig. Er bestaat slechts conditionering die in alle mensen en ideeën werkzaam is. De conditionerende factor zelf, die in het verleden, het heden en de toekomst aanwezig is, is het ‘ik’ dat denkt in termen van tijd. Het ‘ik’ tracht zichzelf van het ‘ik’ te bevrijden (9, p. 123). Dit streven naar iets worden is tijd, waarin een begeerte is naar meer en beter.
Hij stelt: “Het ‘ik’ zoekt zekerheid maar vindt die niet. Het streven om iets te worden is de werkzaamheid van conditionering. De werking van het ‘ik’ kan ophouden als we dit hele ding zien, alles wat erbij betrokken is. Als we het in werking ziet, dwz in een verhouding, is het zien het eindigen van het ‘ik’. Niet alleen is dit zien een handeling die niet geconditioneerd is, maar het werkt ook op de conditionering in.” (9, p. 124).

Zijn en worden
Zijn is oneindig belangrijker dan worden. Zijn is niet het tegendeel van worden; als Zijn het tegendeel of het tegengestelde is, dan is het geen Zijn meer. Als het worden volledig afsterft is er Zijn. Maar dit Zijn is niet statisch; het is geen aanvaarding en evenmin alleen maar afwijzing; worden houdt tijd en ruimte in. Worden ligt in de toekomst, Zijn in het NU. Alle streven moet tot een einde komen; alleen dan is er Zijn(2, p. 68).

Waarnemen, gewaar zijn
Volgens Krishnamurti zin de hersenen geoefend in het waarnemen, kiezen, veroordelen en rechtvaardigen Dit waarnemen is meestal op het uiterlijk gericht. Maar we kunnen dit uiterlijk waarnemen ook richten op ons innerlijk. Deze innerlijke blik blijft nog steeds binnen de grenzen van de eigen waarneming. Deze naar binnen gerichte blik is nog dezelfde als die naar buiten. Maar er bestaat innerlijk waarnemen dat niet de naar binnen gerichte uiterlijke waarneming is. Dit is het totale zien.
Hij zegt: “Het brein en het oog, die slechts delen waarnemen, begrijpen dit totale zien niet. Ze moeten wel volledig paraat zijn, maar roerloos. ze moeten ophouden met kiezen en oordelen en alleen maar passief gewaar zijn. Dan overschrijdt het innerlijke zien de grens van tijd-ruimte. In deze flits wordt nieuwe waarneming geboren.” (2, p. 25)
Deze nieuwe waarneming heeft geen binding aan iets. Het is een gewaar zijn, zowel uiterlijk als innerlijk, waarbij geen sprake meer is van een richting. We zijn gewaar, maar datgene waarvan we gewaar zijn, wordt niet aangemoedigd of gevoed. Dit gewaarzijn is geen concentratie. Krishnamurti gebruikt hier het woord gewaarzijn, als een werkwoord (gewaar zijn) en niet als een zelfstandig naamwoord. Gewaar zijn is iets wat je doet en niet iets wat je hebt.
Hij benadrukt dat het gaat om het verstaan wat gewaar zijn is. We kunnen ons gewaar zijn van een bepaald iets, of van dat bepaalde iets als deel van een geheel. Het eerste heeft op zichzelf weinig betekenis, maar wanneer we het geheel zien houdt het verband met het geheel. Alleen in deze verhouding heeft iets zijn juiste betekenis. Het wordt niet het alles overheersende, het wordt niet overdreven. Gewaar zijn van het hele veld houdt tezelfdertijd waarneming van het bepaalde in, maar tevens ook inzicht in zijn verhouding tot het geheel.
Over boosheid zegt hij iets in relatie tot de waarneming: “Als je boos bent en probeert daaraan een einde te maken, dan vestig je je aandacht op de boosheid, en het geheel ontgaat je en de boosheid wordt versterkt.”
Het gaat om het zien dat boosheid verbonden is met het geheel. Als wij het losmaken van het geheel, schept het zijn eigen problemen. Waarneming is slechts mogelijk vanuit de stilte, niet vanuit een kwetterende geest. De geest moet rustig zijn en het inzicht in de waarheid hiervan verlost de geest van kwetteren. Dan is de waarneming werkzaam en niet de veronderstelling dat we stil moeten zijn om te kunnen zien. Waarnemen is aandacht en het niet aandachtig zijn doet een probleem ontstaan (9, p. 50).

Concentratie
Dit gewaarzijn is geen wilshandeling die uitkiest waarvan zij zich gewaar wil zijn. Wanneer dit gewaarzijn opzettelijk gericht wordt op een bepaald voorwerp, zoals een conflict, dan is dat een wilsdaad, dwz concentratie.
“Wanneer je je concentreert, dwz, dat je al je energie en denken aanwendt binnen door jezelf gekozen grenzen, of je nu een boek leest, of je woede waarneemt, dan wordt, doordat je al het andere uitsluit, datgene waarop je je concentreert versterkt en gevoed.”
Aandacht, gewaar zijn is niet hetzelfde als concentratie. Concentratie is uitsluiting. De aandacht, die totaal gewaar is, sluit niets uit (7, p. 31). Krishnamurti zegt dat concentratie bij het mediteren een vorm van egocentrisme is. Om verwarring te voorkomen dient opgemerkt te worden dat hij met deze uitspraak niet zegt dat concentratie en meditatie hetzelfde zijn. Concentratie legt de nadruk op handeling binnen de grenzen van het ego, het ‘ik’. Concentratie is een proces dat het denken vernauwt. Het beeld, het symbool, het woord stopt het rusteloos ronddwalen van de geest en zulk een verzonken zijn wordt concentratie genoemd. Het beeld, het woord, neemt dan de plaats van het denken in. De geest is verzonken maar dit maakt de geest niet vrij om op onderzoek uit te gaan, om te ontdekken wat er buiten zijn eigen grenzen is, als er al iets is (5, p. 273).
Concentratie versterkt dus het ‘ik’, het ego. Bij het in aandacht zijn gebeurt dit niet. In de toestand van gewaar zijn hebben het conflict van het willen bereiken van iets, het worden. en de vrees voor mislukking opgehouden te bestaan. Gewaar zijn is geen gave en kan niet door oefening geleerd worden. Het ontstaat bij het ontstaan van zelfkennis. In deze toestand van gewaar zijn is het ‘ik’ afwezig (5, p. 274).

Gewaar zijn zonder veroordelen
 
Op welke wijze kan men dit gewaar zijn verkrijgen, zonder dat het de betekenis van een specialisatie krijgt? Er bestaat geen leven zonder verhoudingen. En het begrijpen van deze verhoudingen betekent het gewaar zijn van het gehele proces van de verhoudingen. Allereerst zijn we gewaar van een reactie op een prikkel. We zien de bomen en dan is er een reactie, daarna een sensatie, aanraking, identificatie en begeerte (10, p. 83).
Het gaat om het observeren van onszelf zonder veroordeling. Dan gebeurt er iets merkwaardigs. We maken niet alleen een eind aan een handeling (oordeel), welke onbewust geschiedt, maar ook zijn we gewaar van de motieven van die handeling, zonder onderzoek, zonder dieper in die handeling door te dringen. Wanneer we gewaar zijn zien we het gehele proces van ons denken en handelen. Maar dit kan alleen gebeuren, wanneer er geen veroordeling is.
Wanneer we iets veroordelen begrijpen we het niet. Veroordelen is een van de wegen om ieder soort begrijpen onmogelijk te maken. Wij veroordelen direct en denken dat we het begrepen hebben. Indien we niet veroordelen, maar iets beschouwen, ervan gewaar zijn, dan begint de inhoud, de betekenis van die handeling, zich te openbaren. Tenslotte moeten we, om iets te willen begrijpen, in een passieve toestand zijn. We moeten er niet voortdurend aan blijven denken. In dit proces beginnen we onszelf te leren kennen (10, p. 84).

Intelligentie en begrijpen
Volgens Krishnamurti vereist het een zekere intelligentie om een probleem te begrijpen en deze intelligentie kan niet ontstaan door specialisatie. Die intelligentie ontstaat alleen, wanneer we passief gewaar zijn van het hele proces van ons bewustzijn, dwz gewaar zijn van ons zelf, zonder keuze, zonder juist of verkeerd. Wanneer we zo passief gewaar zijn, zullen we zien dat door deze passiviteit, deze intense wakkerheid, het probleem een totaal andere betekenis heeft gekregen.
De meeste mensen zijn niet in staat passief gewaar te zijn, nl. het probleem zijn eigen geschiedenis te laten vertellen, zonder zich erin te mengen. Ze weten niet, hoe ze een probleem onpartijdig moeten benaderen. Ze zijn er niet toe in staat omdat ze een resultaat wensen, een antwoord, een oplossing (10, p. 85).

Gewaar zijn en zelfkennis
Krishnamurti stelt: “We moeten beginnen gewaar te zijn dat we niet passief zijn. En van het gewaar zijn dat we een bijzonder antwoord wensen op een bijzonder probleem. Wanneer we beginnen onszelf te kennen dan zal dit gewaar zijn ons het proces onthullen van ons eigen denken en daarin ligt verlossing. Het is van belang gewaar te zijn zonder keuze, omdat keuze een conflict veroorzaakt. De kiezer is in verwarring, daarom kiest hij, Wanneer hij niet in verwarring is, is er geen sprake van keuze. Alleen degene die verward is, kiest tussen wat hij wel en wat hij niet zal doen. De mens die helder en eenvoudig is, kiest niet, wat is, is.” (10, p. 86)

Gewaar zijn is waarnemen zonder veroordelen. Het leidt tot begrijpen omdat er geen veroordelen is, doch een stil gadeslaan. Indien we iets verlangen te begrijpen moeten we het gadeslaan, maar het niet bekritiseren of veroordelen. Er is slechts het zwijgend observeren van een feit. Er is geen einddoel, maar een gewaar zijn van alles, zoals het opkomt (10, p. 151). Gewaar zijn is het begrijpen van de activiteiten van het ik, in verhouding tot mensen, denkbeelden en tot dingen. Dit gewaar zijn is van ogenblik tot ogenblik en kan daarom niet beoefend worden. Wanneer men iets beoefent, wordt het een gewoonte. En gewaar zijn is geen gewoonte. Een geest die er gewoonten op na houdt is ongevoelig, afgestompt en onplooibaar, terwijl gewaar zijn aanhoudende plooibaarheid en waakzaamheid vereist (10, p. 153, 154).
 
Volgens Krishnamurti kunnen we onszelf niet leren kennen door middel van analyse. Dit betekent dat we zelf gewaar moeten zijn van wat er werkelijk gebeurt. Zichzelf gaan zien zoals men is, zonder het tegenovergestelde, het ideaal, zonder de kennis van wat men is geweest. Als we naar onszelf kijken met weerzin, of wrok, dan wordt dat wat we zien door het verleden gekleurd. Het voortdurend afschudden van het verleden, terwijl we onszelf zien, is vrij-zijn van het verleden. Hij zegt: “De smart eindigt alleen dan als het licht van het begrip er is. En dit licht wordt niet ontstoken door een ervaring of door een flits van begrijpen. Dit begrijpen ontsteekt zichzelf de gehele tijd.” (9, p. 95)

Meditatie

Meditatie is volgens Krishnamurti het verbreken van elke verbinding; het is een toestand van vrij zijn, doch niet het vrij zijn van iets. Vrij zijn van iets betekent slechts het wekken van weerstand. Gewaar zijn van vrij zijn is geen vrijheid. Bewustzijn is het ervaren van vrij zijn of van gebonden zijn. Bewustzijn is dat wat ervaart, wat zich inspant. Meditatie is het afbreken van het bewustzijn en dat kan niet bewust gedaan worden. Indien we het bewustzijn bewust afbreken dan versterkt dit de wil, die ook een deel van het bewustzijn is. Het probleem heeft met het gehele proces van bewustzijn te maken en niet met een deel daarvan. Volgens Krishnamurti kan alleen door kalm waarnemen deze kluwen ontward worden omdat degene die ontwart er nog is (5, p. 196). 
“Men kan hem het hoger zelf, Atman enz. noemen, maar hij blijft deel van het bewustzijn, degene die zich inspant, die onophoudelijk tracht iets te bereiken. Inspanning is begeerte. De wil om het naamloze te bereiken, is nog altijd de werking van het bewustzijn, van hem die hoopt. Maar als men vraagt, wat is het dat dit bewustzijn tot zwijgen zal brengen? Niets.
De geest zoekt altijd een resultaat. Zolang de geest werkzaam is kiest, zoekt, ervaart er degene die zich inspant. Dit is het net waarin het denken gevangen zit. Het denken zelf knoopt het net, de gedachte is het net.
Bewustzijn als datgene wat ervaart, de waarnemer, de kiezer, de wil, moet vrijwillig tot een einde komen, zonder enige hoop op beloning. De zoeker houdt op te bestaan. Dat is meditatie. Stilte van geest kan niet door wilskracht worden geschapen. Er is stilte als de wil ophoudt te bestaan. Dat is meditatie. De werkelijkheid kan niet gezocht worden, zij IS wanneer de zoeker niet IS.” (5, p. 197)

Bij meditatie is het bewustzijn vrij van beweging, zonder te willen, te zoeken of ooit iets na te streven. Het bewustzijn als geheel moet verstild zijn en alleen dan kan dat wat begin noch einde kent ontstaan. Meditatie is het leeg maken van het bewustzijn, het leeg zijn van ieder streven. Er moet ruimte zijn voor stil zijn. Zo stil zijn dat er niets is overgebleven van het denken met zijn projecties. Alleen in leegte kan schepping plaatsvinden (2, p. 48).
Mediteren is geen doelgericht streven. Het is niet de herhaling van een woord om de geest tot rust te brengen. Het begint met zelfkennis en gaat verder dan kennis. Het mediteren gaat verder dan het denken, er is een zien voorbij de grenzen van het denken (2, p. 80). Meditatie heeft een eigen beweging. We kunnen er geen richting of vorm aangeven. Als je dat doet, houdt het op meditatie te zijn. Deze beweging komt tot stilstand, wanneer je alleen maar observeert en ervaart. Meditatie is de beweging die een einde maakt aan de waarnemer, aan degene die ervaart (2, p. 85).
Hij zegt: “Meditatie breekt de grenzen van bewustzijn af. Ze breekt het mechanisme van het denken af en het gevoel dat door het denken wordt opgewekt. Meditatie die in een methode, in een systeem van beloningen verstrikt raakt verlamt en tempert energie. Meditatie is het vrijkomen van een enorme energie, terwijl beheersing, tucht en onderdrukking de zuiverheid van die energie bederven. Meditatie betekent gevaar, want ze vernietigt alles, laat niets achter, zelfs geen schaduw van verlangen, en in die wijde, onpeilbare leegte is schepping, is liefde(2, p. 104).
Meditatie is de immense toegang tot het onbekende. Alleen de volkomen vernietiging van het bekende kan deze deur openen. Meditatie is een explosie van inzicht. Er is geen inzicht zonder zelfkennis. Leren omtrent het zelf is niet het verzamelen van kennis erover. Het vergaren van kennis belemmert het leren.” (2, p. 128)

Als de waarnemer en het waargenome één zijn
Krishnamurti schrijft in zijn dagboek: “De geest scheen de grote ruimte en de eindeloze afstand te omvangen. De geest scheen zich eindeloos uit te breiden en achter en buiten de geest was er iets, dat alle dingen in zich had. De geest worstelde vaag om dat, wat hij niet was, te herkennen en het zich te herinneren en staakte daarom zijn gewone activiteit. Maar hij kon, wat niet tot zijn eigen natuur behoorde, niet grijpen en weldra werden alle dingen, de geest zelf inbegrepen, in dat onmetelijke opgenomen.”
Hij stelde zich vele vragen over deze ervaring die hij vaker had.
”Maar wat is dan dat, wat waargenomen heeft en zich bewust is van iets dat volkomen verschilt van de projecties van de geest? Wie is het, die dat ervaart? Klaarblijkelijk is het niet de geest van de alledaagse herinneringen, reacties en driften.”
“Bestaat er dan een andere geest, of is er een deel van de geest, dat sluimert en alleen door dat wat boven de geest ligt kan worden gewekt? Indien dat zo is, dan is er binnen de geest altijd iets aanwezig dat boven denken en tijd gaat. En toch kan dit niet het geval zijn, daar dit slechts theorieën opwerpend denken is en daarom weer een bedenksel van de geest.”
“Nu dat onmetelijke niet voortgekomen is uit de werkzaamheid van de geest, wat is het dan, dat dit onmetelijke gewaar is? Is de geest er zich als een wezen dat ervaart van bewust, of is dat onmetelijke zich van zichzelf bewust, omdat er in het geheel geen wezen bestaat dat ervaart? “
Krishnamurti concludeert dat er geen wezen is dat ervaart. Hij merkt dat het denkvermogen niet functioneert maar wel wakker en passief is. Hij vervolgt daarover:
“Er was geen waarnemer, die het waargenomene mat. Er was slechts ‘dat’ en ‘dat’ was zich maatloos van zichzelf bewust. Het was zonder begin en zonder woord. De geest is gewaar dat hij niet door ervaring en woorden kan vangen wat tijdloos en onmeetbaar immer aanwezig is.” (5, p. 279)

Velen hebben grote moeite met het invoelen van deze uitspraak van Krishnamurti: “De waarnemer en het waargenomene zijn één.”
Krishnamurti neemt waar, door het langdurig stilzetten van de gedachten, dat er een moment komt dat de waarnemer geen verschil meer maakt tussen zichzelf en de omgeving die hij ziet, tussen zichzelf en dat wat hij waarneemt. Hij interesseert zich voor de boom en hij interesseert zich in dezelfde mate voor alle bomen, zowel voor alle mensen als voor zichzelf. Het is belangrijk te realiseren dat deze ervaring niets te maken heeft met een uittredingstechniek (6, p. 70).
Krishnamurti spreekt nooit over ascese of de bedwinging van het lichaam volgens Indiase methodes om, zoals dat heet, boven het lichaam te staan en te vergeestelijken. Hij is erop uit 100% wakker te zijn met alle zintuigen, teneinde met volle intensiteit te leren en daardoor te beseffen wat hij ziet, voelt en doet (6, p. 71). Als de ervaring voorbij is, is er alleen degene die ervaart en het ervarene, concludeert Krishnamurti. Degene die ervaart neemt dan het ervarene, het object van de ervaring waar. Maar op het ogenblik van de ervaring is er noch de waarnemer, noch het waargenomen, er is slechts ervaren. Als we buiten deze toestand van ervaren zijn, stellen we de vraag: “Wie is de waarnemer; wie is het die gewaar is?” Eigenlijk is dat een foutieve vraag. Want op het ogenblik dat het ervaren plaatsvindt, is er noch de persoon, die gewaar is, noch het object waarvan hij gewaar is. Er is slechts de toestand van ervaren(10, p. 154). Dit is het absolute Zijn.
”Slechts wanneer de geest volkomen zwijgt, kan het ongekende tot ‘zijn’ komen. Het ongekende is niet iets dat door de geest kan worden ervaren. Wanneer de geest volkomen stil is, welke geen gevolg is van inspanning, dan alleen komt het tijdloze, het eeuwige tot ‘Zijn.” (9. 180)

Conclusie
Bij de bespreking van de door mij in deel vier behandelde Indiase filosofen is mij opgevallen, dat de bezoekers of leerlingen aan deze leraren steeds vragen stellen over het begin, terwijl deze leraren in feite alleen spreken over het einde. Met het einde wordt bedoeld: de staat van het absolute oneindige bewustzijn. De leerlingen willen weten op welke wijze men dit kan bereiken. Doordat deze leraren blijven spreken over het einde, ontstaat vaak veel verwarring en gevoelens van onmacht bij de vragenstellers. Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat de door mij, in deel 4, behandelde Indiase filosofen zijn opgegroeid binnen de Indiase filosofie, binnen het Indiase paradigma.
Krishnamurti is grootgebracht binnen het westerse paradigma. Dit verklaart waarom de lezingen van Krishnamurti anders van aard zijn. Hij spreekt zelden over het einde, maar uitsluitend over het begin. In tegenstelling tot de meeste Indiase filosofen is hij meer psychologisch ingesteld en heeft zelf heel nauwgezet de werking van de hersenprocessen, van de geest en het ego, onderzocht. Die processen worden door hem voortdurend zeer precies uitgelegd. In zijn dagboeken krijgen we meer zicht op de volledige staat van Zijn die Krishnamurti heeft weten te bereiken en op welke wijze hij deze heeft ervaren en deze beschreven heeft.
In zijn dagboek schrijft Krishnamurti: “Om volledig te zien moet het brein in staat van ontkenning verkeren.” (2, p. 119)
Ontkenning wil volgens Krishnamurti zeggen, alles zien vanuit een staat van Zijn, vanuit een eenpuntigheidssituatie. Het gaat om het loslaten van de gehechtheid aan materie om juist daardoor tot de Zijnsstaat te komen.
Bloem en Komen formuleren dit als volgt: “Om volledig te Zijn in een staat van Zijn is het nodig alles los te laten wat men ziet, dus alles aan oordelen en meningen voorbij te laten vloeien als golven van de zee. Pas dan is het mogelijk om alles te zien in dat wat IS vanuit een staat van Zijn. Het totale zien is geen zien met de ogen, maar een totale Zijnsstaat waarbij men wéét en dus ziet. Maar het is geen zintuiglijk waarnemen. Er is Zijn en in dat Zijn IS de mens in totale verbondenheid met zijn essentie. Dat is een immaterieel gebeuren.
Krishnamurti gebruikt zien als Zijnservaring, maar hij bedoelt dit: In het totale Zijn, dat de essentie is van de ziel, is er geen moment meer van zintuiglijk waarnemen, zien of ervaren. Er is alleen nog maar een totaliteitservaring in het totale Zijn. Krishnamurti was zeer zintuiglijk ingesteld en oefende zich erin de zintuiglijke waarnemingen los te laten. Dat beschrijft hij ook in zijn dagboek en dit loslaten van zintuiglijk zien brengt hem dan bij essentieel zien. Krishnamurti maakt echter niet dit onderscheid tussen zintuiglijk zien en essentieel zien, waardoor zijn belevingwereld vaak door elkaar loopt en ineenvloeit. Krishnamurti was uitstekend in staat te Zijn binnen de zintuiglijke waarnemingen en dan nog een staat van essentieel Zijn te ervaren. Hij beschrijft het echter grotendeels als zienservaringen en dat wekt verwarringen op.” (11)
 
Krishnamurti heeft het in zijn dagboek ook voortdurend over meditatie. Wat bedoelt hij daarmee? Volgens Bloem en Komen gaat Krishnamurti in zijn meditaties zeer diep in op het stilzetten van de zintuiglijke ervaringen. “Hij neemt eerst alles waar vanuit de materiële zintuigen. Dan stopt hij zijn gedachten, vervloeit dan naar zijn essentiële Zijnstaat en op dat moment staan ook de impulsen vanuit het denkpunt stil. Mediteren is voor Krishnamurti het in contact zijn met het eigen Zijn, met loslating van de zintuiglijke ervaringen.” (12)

Krishnamurti ziet het bewustzijn als materieel (4). Hij stelt: “Als iemand in India geboren is, is de inhoud van zijn bewustzijn de som van alle tradities, bijgeloven, verwachtingen, angsten, gewelddadigheden, seksuele behoeften, agressiviteit, geloof, dogma’s en opvattingen van dat land. Toch vertonen de bewustzijnsinhouden van alle mensen een opvallende gelijkenis, of die mensen nu in het Oosten of het Westen geboren zijn. Zonder die inhoud is er geen bewustzijn zoals wij dat bedoelen. Het hele onderwijs, op alle niveaus, is gericht op het verwerven van kennis, steeds meer kennis, maar het blijft binnen datzelfde gebied. Iedere politieke stroming ontstaat eveneens binnen dat gebied.” (4, p. 12)
Wat Krishnamurti hier beschrijft als bewustzijnsinhouden, is in feite gelijk aan de psychische processen die onze hersenen voortbrengen. Maar als hij spreekt over het gewaarzijn dan stelt hij dat voor als een meditatieproces dat buiten de hersenprocessen valt. Dus dat ziet hij dan als immaterieel. De nadruk in zijn leringen ligt dan ook op het immateriële gewaarzijn, dat hij ziet als een continu proces van meditatie. Het materiële en het immateriële lopen bij Krishnamurti door elkaar heen, omdat hij tussen beide geen onderscheid maakt.

  
Reshad Feild (1934-2016), Suleyman Dede (1904-1985), dansende Derwisj

De islamitische benadering van Reshad Feild
Reshad Feild was o.a. beïnvloed door de leringen van G.I. Gurdjieff. Hij was sheikh in de soefie orde van Pir Vilayat Inayat Khan en studeerde met Bulent Rauf, afstammeling van de lijn van soefi meesters die terug ging tot Ibn Arabi. In 1971 ontmoette hij Sheikh Suleyman Dede en werd in 1976 een sheikh in de Mevlevi orde (Derwisj). Dit is een orde gesticht door de 12de eeuwse Perzische mysticus en dichter Mevlana Jelaleddin Rumi, die in Konya (Turkije) leefde en nog steeds veel wordt gelezen.

De vraag
Feild schrijft in zijn belangrijkste boek, De alchemie van het hart: “De echte vragen die we hebben gaan niet over onszelf. Dat is onze illusie van afgescheidenheid. De diepere vragen worden door alle zoekers gesteld. Als iemand zoekt naar ‘zelf-verlichting’ of ‘zelf-ontwikkeling’ is hij alleen maar bezig zijn concept van het ‘zelf’ uit te breiden. Als je nog niet weet wie je bent, zul je het ook niet ontdekken door een oud concept van jezelf te ontwikkelen. We moeten uit het concept van ‘ik’ breken, de concentrische laag van het ‘ik’.
Wanneer we het concept van het ‘ik’ opgeven is er alleen maar een voortdurend ‘worden’. Wij zijn een samengestelde manifestatie van één moment in de tijd. We worden vanuit ‘Zijn’. De soefi’s zeggen: ‘Er is geen schepping in de relatieve wereld; er is alleen het worden van het Zijn’. De sleutel om uit de centrische laag te breken ligt in een vraag. Als de vraag voortdurend wordt gesteld brandt er een diepe passie in het hart en vanuit dit branden wordt het antwoord gegeven.” (13, p. 12)
De juiste vraag leidt tot gewaarzijn en als we ons vrij maken van gedachten kan het intuïtieve antwoord zich ontvouwen. Zonder de juiste vraag geen antwoorden, zonder vraag geen wakker zijn. De belangrijkste vraag is; ‘Wie ben ik’. Egovragen leiden tot een streven, essentiële vragen tot een worden vanuit het Zijn.

Bewustzijn
”De meeste mensen denken dat ze bewust zijn, terwijl ze in feite slapen. De mensen misbruiken soms het woord bewustzijn door te zeggen dat ze hun bewustzijn verruimen. Maar bewustzijn is niet iets dat je kunt bezitten of kunt verruimen. Er bestaat niet iets als jouw bewustzijn of mijn bewustzijn. Het kan zijn dat jij je van iets anders bewust bent dan ik, maar de energie van bewustzijn is hetzelfde. Als de mensen zeggen dat ze hun bewustzijn verwijden, dan zijn ze gewoonlijk in hun fantasie hun concepten over zichzelf aan het verruimen. Bewustzijn is niet iets wat je kunt ontwikkelen. Het is een energie die je kunt verkrijgen, maar alleen dan als je vrij bent van de illusies van het geconditioneerde verstand. Het gaat voorbij concepten, gevoeligheden en het verstand. Deze energie komt van hogere werelden en kan zich in de wereld ontvouwen.” (13, p. 63).
Feild zegt: “Ik kan je helpen om in bepaalde dingen inzicht te krijgen, maar ik kan je niet bewust maken. Bewust worden hangt van jou af.” (13, p. 64)
Aangezien we door onze zintuigen worden geregeerd, plaatsen we de werkelijkheid meestal buiten onszelf. Als we de indrukken bewust konden ontvangen, wat inhoudt dat we een permanente waarnemer hebben, zouden we de wereld op een andere manier ervaren (13, p. 65). Bewustzijn is de reactie van de actieve intelligentie op patronen. Het gaat om het totaal wakker zijn voor de patronen van het leven, wakker zijn voor de vormen en gestalten die gemanifesteerd worden (13, p. 67).
Binnen de Mevlevi-orde staat het bewust gewaar zijn centraal. Niet alleen van de wereld buiten ons, maar ook die van de wereld die in ons is. Daarnaast ligt de nadruk op zelfreflectie, het waarnemen van jezelf in wat je doet, laat, zegt, denkt en voelt, evenals het leren waarnemen wat de energieën om ons heen doen. Dit waarnemen wordt de waarnemer genoemd die vrij is van ego en persoonlijkheid. Het bewustzijn wordt gezien als niet van deze aardse wereld, maar waarin het zich wel manifesteert. We kunnen dit zien als een immaterieel bewustzijn.

De derwisjen nemen een aparte plaats in binnen de mystieke islam. Een andere naam voor mystieke islam is soefisme. De Derwisj orde is gesticht door Djalalu´ddin Rumi, ook wel Mevlana Rumi genoemd. Binnen deze orde tracht men via muziek en dans dichter bij God te komen. De derwisj komt door continu linksom rond te draaien in een trance. Dit draaien kan alleen als men de gedachten stilzet. Door het stilzetten van de gedachten sterft het ego.
De rechterhand is naar boven gericht om dat te ontvangen aan energieën vanuit het goddelijke dat nodig is. Via het lichaam worden die energieën getransformeerd en dan via de linkerhand, die naar beneden is gericht, naar de aarde afgevoerd. De witte kleding staat symbool voor het doodskleed van het gestorven ego. De hoed, de fez is de symboliek van de grafsteen. De derwisj richt zijn ogen tijdens het rondraaien op de linkerhand. Dat wordt zijn vaste punt tijdens het draaien. Hierdoor krijgt hij de ervaring dat hij stil staat, terwijl de wereld rechtsom om hem heen draait.



G.I. Gurdjieff (1866-1949)
Hij was een Grieks-Armeens filosoof en mysticus en werd geboren in de Griekse wijk van Alexandropol, het huidige Gjoemri in Armenië, toen een deel van Rusland. Hij groeide op in een familie van muzikanten en vertellers. Zijn vader was een verhalen verteller. Vanaf zijn 24e trok hij vijfentwintig jaar door het Turkse en Perzische rijk op zoek naar het wonderbaarlijke. Gurdjieff had contact met de Aramese filosofen sjan Kleppa en Sjas Tutun en bezocht verschillende leermeesters, kloosters en stromingen in het Midden-Oosten, waaronder die van de Derwisj orden. In 1912 vestigde hij zich in Moskou waar hij de filosoof Peter D. Ouspensky ontmoette die zijn leerling werd. De essentie van Gurdjieffs filosofie wordt door Ouspensky beschreven in zijn boek ‘Op zoek naar het wonderbaarlijke’.

Bewustzijn
Volgens Gurdjieff kunnen we bewustzijn alleen in onszelf kennen, maar met die beperking dat we het alleen kennen wanneer we bewustzijn hebben. Hij bedoelt daarmee dat we dan bewust zijn, dat we ons realiseren dat we bewust waarnemen in dat moment. Wanneer we dat niet zijn weten we ook niet dat we het niet hebben. Als het bewustzijn terugkomt kunnen we zien dat het er een lange tijd niet is geweest. We kunnen dit verschijnen en het verdwijnen van het bewustzijn observeren. Als we dit doen zullen we merken dat de ogenblikken van bewustzijn heel kort zijn. De lange periodes tussen bewustzijn bestaan uit onbewuste, mechanische werkzaamheid van de mechanische mens. Een mens kan dan denken, voelen, handelen, spreken en werken zonder er zich bewust van te zijn (14, p. 131).
De grootste vergissing van de mens is dat hij meent altijd bewustzijn te hebben. In werkelijkheid is bewustzijn een eigenschap die voortdurend verandert.
Gurdjieff onderscheidt vier verschillende niveaus van bewustzijn, ofwel bewustzijnstoestanden (14, p. 132).
     1)  Slaapbewustzijn.
          Dat is een passieve toestand waarin de mens de helft van zijn leven
          doorbrengt.
     2)  Waakbewustzijn.
          Daar brengt de mens het overige deel van zijn leven door. Hierin is hij actief
          en beschouwt dat als waakbewustzijn.
     3)  Zelfbewustzijn.
          Deze toestand is zelfherinnering, dat wil zeggen bewust zijn van het eigen Zijn.
          Dit is een bewustzijnstoestand die de mens niet heeft en dat hij niet zomaar
          tevoorschijn kan roepen.
     4)  Objectief bewustzijn.
          In deze toestand is de mens in staat de dingen te zien zoals ze zijn. De enige
          weg naar dit bewustzijn gaat via zelfbewustzijn, Deze toestand is een
          volkomen andere Zijnstoestand.

De gewone mens leeft alleen in de laagste twee. De twee hogere bewustzijnstoestanden zijn voor hem ontoegankelijk. Hij is niet instaat ze te begrijpen en hij beoordeelt ze vanuit het waakbewustzijn (14, p. 156). De voornaamste hindernis voor het verkrijgen van zelfbewustzijn wordt veroorzaakt door het idee dat de mens meent deze toestand te bezitten. Dit idee is onjuist, omdat hij zich normaal in de eerste twee bewustzijnstoestanden bevindt.
De eerste toestand, de slaap, is volkomen subjectief. De dromen daarin zijn subjectieve beelden. Het tweede is het waken. Dit lijkt een totaal andere bewustzijnstoestand maar is het niet. Het verschil is dat hij in de slaap in een slapende passiviteit zit en in het waken of waakbewustzijn in een slapende activiteit. De mens herinnert zichzelf niet. Hij is een machine en alles gebeurt met hem. Hij kan de stroom van gedachten niet stopzetten, zijn verbeelding, gevoelens en aandacht niet beheersen. Hij leeft in een subjectieve wereld. Toch denkt hij dat hij wakker is (14, p. 157).
Doordat de mens uitsluitend vanuit de eerste twee bewustzijnstoestanden leeft kan hij niets weten van de derde en vierde. Wanneer het hem wordt uitgelegd zal hij ervan overtuigd zijn dat dit al zijn gewone toestand is. Hij beschouwd zichzelf immers als een bewust wezen dat zijn eigen leven bestiert.
Zonder de derde bewustzijnstoestand van zelfbewustzijn is de vierde niet mogelijk. Werkelijke objectieve kennis, waarnaar de mens beweert te streven, is alleen in de vierde bewustzijnstoestand mogelijk. In het waakbewustzijn verkregen kennis is altijd vermengd met zijn illusies, zijn dromen (14, p. 160).

Zijn en weten
Een bewustzijnstoestand is een Zijnssituatie. Het Zijn van de mens is volgens Gurdjieff van inferieure kwaliteit. Hierdoor kunnen slechts weinig mensen werkelijk het ‘weten’ ontvangen. Het los van elkaar ontwikkelen van het weten of van het Zijn heeft geen zin. Als het weten de overhand krijgt op het Zijn van de mens weet hij wel maar hij heeft geen vermogen tot doen.
Als het Zijn de overhand heeft op het weten, heeft de mens wel het vermogen te doen, maar hij mist de kennis. Hij kan doen, maar hij weet niet wat te doen. Een verandering van het weten is alleen mogelijk door een verandering van het Zijn. Het Zijn van de mens heeft vele verschillende aspecten. De voornaamste kenmerk van het Zijn is de slaap. De mens leeft in slaap.

Volgens Gurdieff begrijpen de mensen wel wat ‘weten’ betekent en erkennen ze de verschillende niveaus van weten, maar met betrekking tot het Zijn begrijpen ze dit niet. Het Zijn kan op verschillende bewustzijnsniveaus liggen. Daardoor begrijpen mensen niet dat weten afhankelijk is van Zijn. De mens hecht grote waarde aan het peil van iemands weten, maar hij hecht geen waarde aan het peil van iemands Zijn.
Indien het weten ver op het Zijn vooruit loopt, wordt het theoretisch en abstract en kan het niet op het leven worden toegepast. Het zal altijd een weten zijn van het ene gepaard aan een niet-weten van het andere, een weten van het detail zonder een weten van het geheel. Een weten van de vorm zonder een weten van het wezen. Binnen de begrenzing van een bepaald Zijn kan de hoedanigheid van het weten niet veranderd worden en is het alleen mogelijk gegevens van een en dezelfde aard te verzamelen binnen deze begrenzing. Mensen blijven dan binnen een vaststaand paradigma functioneren (14, p. 79).

Begrijpen
Om meer inzicht hierin te krijgen is het van belang de verhouding te begrijpen waarin weten en Zijn tot ´begrijpen´ staan. Weten en begrijpen zijn verschillende zaken. Weten als zodanig geeft geen begrip. Begrijpen berust op de verhouding tussen weten en Zijn. M.a.w. het begrijpen groeit enkel als het Zijn ook groeit (14, p. 80).
Zodra het Zijn verandert, zal het begrijpen ook veranderen. Het weten kan de functie van één centrum zijn, bv. het denken.
Begrijpen daarentegen is de functie van drie centra. Het denk-apparaat kan iets weten. Maar begrijpen treedt op wanneer de mens tegelijkertijd denkt, voelt en gewaar is. Een van de redenen voor het uiteenlopen van de lijnen is gelegen in de taal die de mensen spreken. De mensen beseffen niet in welke mate hun taal subjectief is. De mensen zijn heilig er van overtuigd dat zij dezelfde taal spreken en dat zij elkaar begrijpen. In feite mist deze overtuiging elke grond. In werkelijkheid begrijp niemand iemand anders (14, p. 81).

Zelfwaarneming
Door zelfwaarneming komt de mens tot het besef om zichzelf te veranderen. Terwijl hij zichzelf waarneemt zal hij merken dat dit meteen bepaalde veranderingen te weeg brengt in zijn innerlijke processen. Hij begint daardoor te begrijpen dat zelfwaarneming een middel is om zichzelf te veranderen en zo te ontwaken. Door zichzelf waar te nemen ziet hij zijn innerlijk processen die zich anders in volstrekte duisternis afspelen. In het begin zal hij alleen de werking van de machine bestuderen. Als hij dat door heeft zal hij moeten beginnen de totaliteit van zichzelf te zien, niet de afzonderlijke delen, maar zoals anderen hem zien. Dus in één beeld zien wat hij op een bepaald ogenblik in zichzelf  kan zien; gevoelens, stemmingen, gedachten, houdingen e.d. Dan zal hij zien dat het beeld dat hij van zichzelf had ver verwijderd is van de werkelijkheid (14, p. 161).
In plaats van de mens die hij meende te zijn, zal hij een heel andere zien. Die andere is hijzelf, en toch ook weer niet hijzelf. Het is hijzelf zoals anderen hem kennen, zoals hij denkt te zijn en zoals hij zich voordoet in zijn daden, woorden, houdingen, emoties enz. Hij gaat beseffen dat hij uit twee personen bestaat. De ene is passief en kan waarnemen en registreren wat er met hem gebeurt.
Deze waarnemer noemt Gurdjieff ‘Ik‘. De andere is actief en gebruikt daarbij de naam die hij kreeg met zijn geboorte, dat is de persoon, ook wel ego genoemd. Hierdoor gaat hij zien hij dat hij volslagen in de macht is van de actieve persoonlijkheid. Gurdjieff waarschuwde dat er voor iedereen een gevaar schuilt als hij begint met zelfwaarneming. Het IK begint met zelfwaarneming, maar dit wordt onmiddellijk overgenomen en voortgezet door de andere actieve persoon. De actieve persoon gaat dan zijn zelfbeeld handhaven (14, p. 162).

Als iemand zelfwaarneming begrijpt zal hij zien dat hij niet de actieve persoon is, maar dat die een masker draagt, dat die onbewust een rol speelt. Dit is een rol die hem beheerst en hem onzinnige dingen laat doen en zeggen. Door de zelfwaarneming kan hij voelen dat hij in de macht is van die andere en tegelijkertijd dat hij het niet is (14, p. 163).
Een mens kan niet verklaren wie hijzelf werkelijk is, wie die passieve ´Ik´ is. Hij kan wel de actieve persoon verklaren en herinneren dat hij niet de actieve persoon is. Het gevaar is dat hij denkt dat hij alles wel begrijpt en dat hij weet waar de passieve waarnemer en waar de actieve persoon is. Maar dit is zelfbedrog. In dit stadium kan iemand nog niets zien met betrekking tot zichzelf.
Hoe vaster hij overtuigd is dat hij dat wel kan, des te meer dwaalt hij. Alles hangt af van hoe eerlijk hij is tegenover zichzelf. Deze eerlijkheid moet worden geleerd. De mens is niet zomaar in staat de ‘Ik’, en de persoon van elkaar te scheiden. Hij kan zichzelf om de tuin leiden en van alles verzinnen. Maar dan zal hij nooit zien zoals hij werkelijk is (14, p. 164).

Zelfherinnering
Volgens Gurdjieff is het belangrijkste dat wij bij de waarneming van onszelf kunnen opmerken dat wij onszelf niet herinneren. We zijn ons niet bewust van onszelf. Om werkelijk onszelf waar te nemen, moet we allereerst onszelf herinneren. Alleen de resultaten verkregen tijdens zelfherinnering hebben waarde. Anders bestaan we niet in onze waarnemingen (14, p.132).
Als we aan iemand vragen of hij zichzelf kan herinneren zal hij natuurlijk antwoorden dat hij dat kan. Gurdjieff zegt: “Als iemand werkelijk weet dat hij zichzelf niet kan herinneren, is hij reeds dicht bij het begrijpen van zijn wezen.”
Ouspensky, een leerling van Gurdjieff, schrijft over zijn zelfobservatie: “Mijn eerste observatie was dat mijn pogingen om mijzelf te herinneren, bewust te zijn van mezelf  door tegen mijzelf te zeggen: ik loop, ik doe dit of dat en voortdurend dit ook te voelen, de gedachten deden ophouden. Wanneer ik het IK voelde, kon ik niet denken of spreken, zelfs de gewaarwordingen werden vaag. Ook kan men zichzelf op deze wijze slechts voor zeer korte tijd herinneren. Bij het gewone stoppen van de gedachten is de aandacht geheel gericht op de poging geen gedachte toe te laten. Bij zelfherinnering is de aandacht verdeeld: het ene deel ervan is op dezelfde poging gericht en het andere op de gewaarwording van zichzelf. Nadat ik dit had vastgesteld zag ik dat het erom gaat de aandacht op zichzelf te richten zonder de aandacht die op iets anders is gericht te verzwakken of teniet te doen.” (14, p. 133)
De beschrijving die Ouspensky van zelfwaarneming geeft heeft veel overeenkomsten met dat wat de Maharaj zegt over de ´IK ben´ oefening en wat Krishnamurti beschrijft over het laten samenvallen van de waarnemer en het waargenomene.

Gurdjieff benadrukt dat alleen door zichzelf te herinneren de mens werkelijk kan ontwaken. Als hij dat kan, krijgt het hele hem omringende leven voor hem een ander aanzicht en een andere betekenis. Hij ziet dan dat dit het leven is van de slapende mens. Alles wat de mensen zeggen en doen, zeggen en doen zij in slaap. Het allermoeilijkste wat er bestaat is om uit deze slaap te ontwaken. Deze slaap wordt door onze levensomstandigheden in stand gehouden (14, p. 158).

Gewoonten
Vervolgens moet de zelfwaarneming worden gericht op onze gewoonten. Iedere mens bestaat geheel uit gewoonten. Daar is hij zich meestal niet van bewust en ontkent vaak zelfs dat hij ook maar één gewoonte heeft. Iemand kan zichzelf nooit kennen voordat hij al zijn gewoonten heeft bestudeerd. Zolang iemand door een bepaalde gewoonte beheerst wordt, kan hij haar niet waarnemen (14, p. 126).Gurdjieff merkte op dat het vooral van belang is de strijd aan te gaan tegen de gewoonte om onmiddellijk uiting te geven aan alle onaangename emoties. Het is voor de mens heel moeilijk om geen uiting te geven aan onaangename emoties, vooral wanneer hij het gevoel heeft dat iets of iemand inbreuk maakt op wat hij als zijn recht beschouwt of wat hij als onrechtvaardig beschouwt. Deze strijd is een zeer goede methode voor zelfwaarneming.
De strijd tegen het uiting geven aan onaangename gevoelens heeft nog een andere betekenis. Het is een van de weinige richtingen waarin iemand zijn gewoonten kan veranderen zonder nieuwe ongewenste gewoonten te vormen. Daarom moet zelfwaarneming van het begin af aan gepaard gaan met de strijd hiertegen. Dit moet niet verward worden met verdringing. Verdringing is ontkenning van emoties (14, p. 127).

Identificatie
Een mens identificeert zich voortdurende met wat zijn aandacht heeft getrokken en waardoor hij in beslag wordt genomen. Door identificatie is het moeilijk de zelfwaarneming van al het andere te scheiden. De mens is voortdurend in een toestand van identificatie. Hij identificeert zich met een gedachte, gevoel, stemming en vergeet al het andere.
Volgens Gurdjieff is identificatie onze ergste vijand (14, p. 165). “Niemand kan iets verstandigs doen wanneer hij geïdentificeerd is. Een geïdentificeerd mens is louter een ding. Identificatie is de voornaamste hinderpaal voor zelfherinnering. Voor alles is het nodig zich niet met zichzelf te identificeren, niet altijd zichzelf ik te noemen. Hij moet zich herinneren dat er twee in hem zijn, het ‘Ik’ in hem en een ander die hij moet bestrijden, de persoon. De meest voorkomende vorm is die waarbij iemand geïdentificeerd is met wat anderen van hem denken, hoe ze hem bejegenen, welke houding zij tegenover hem aannemen. Dit kwelt hem en verspilt een geweldige hoeveelheid energie.” (14, p. 166)

Volgens Gurdjieff is het mogelijk dat de mens hele bibliotheken vol schrijft, vele theorieën ontwikkelt, en dat alles terwijl hij slaapt. Zolang iemand in zijn waaktoestand diep slaapt beseft hij niet dat hij slaapt. Indien hij kon denken dat hij sliep zou hij ontwaken. Hij schrijft: “Een kind wordt geboren te midden van slapende mensen en natuurlijk valt hij op zijn beurt te midden van hen in slaap op het tijdstip dat hij zich van zichzelf bewust zou moeten worden. De nabootsing van het kind van volwassenen, hun gewilde en ongewilde suggestie en hun zogenaamde opvoeding smoren iedere poging van het kind om zelf te ontwaken. Een eindeloze inspanning is nodig om later te ontwaken, wanneer zich duizenden tot slapen nopende gewoonten zich hebben vastgezet. In de meeste gevallen verliest de mens als kind al de mogelijkheid om te ontwaken. Hij leeft zijn hele leven in slaap en sterft in slaap.” (14, p. 159)

Samenvatting
Zowel Krishnamurti als Gurdjieff besteden veel aandacht aan de psychologische processen die het menselijk handelen beheersen. In dat opzicht verschillen ze van de Indiase filosofen. Ze leggen beiden de nadruk op het gewaarzijn als een mogelijkheid om vrij te worden van de dominantie van het menselijk ego. Het wakker zijn is voor beiden een belangrijk punt. Dat kan alleen via zelfobservatie.
Ook zien we een overeenkomst tussen beiden op het punt van de mogelijkheid als mens dat de waarnemer en het waargenomen één worden. Tijdens zo´n ervaring staan de gedachten volledig stil. In die momenten is de mens één met het absoluut oneindig bewustzijn. Beiden zien dit als een Zijnssituatie. Zowel Krishnamurti als Gurdjieff maken geen onderscheid tussen een materieel of immaterieel bewustzijn. 

In het volgende en laatste deel van deze serie bespreek ik de zienswijze van de Nederlandse arts Arie Bos. Met zijn zienswijze sluit ik de reeks van filosofen af. Om tot een enigszins algemene conclusie te kunnen komen hanteer ik de methode die Ockhams scheermes wordt genoemd. Via de conclusies komen we dan terecht bij het begrip paradigma. Om dit begrip te verduidelijken behandel ik nog de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn die het begrip paradigma binnen de wetenschap centraal stelde.

De auteur
Hans Komen is politicoloog. Na zijn sociaalwetenschappelijke studie en onderzoek op dat terrein heeft hij zich vooral gericht op de filosofische en psychologische processen. Dit gaat verder dan het materialistische paradigma, dat momenteel zo dominant is geworden en dat de immateriële processen reduceert tot materiële processen. Met Helena Bloem schreef hij recentelijk vanuit dit perspectief het boek Gevangen door het ego. Dit is een vervolg van het eerder verschenen boek Ziel en geest.

Literatuur
Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008
Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014
Feild, R., Dansend naar God, Mirananda, Den Haag, 1977
Feild, R., De onzichtbare weg, Mirananda, Den Haag, 1981
Feild, R., De alchemie van het hart, Mirananda, Den Haag, 1992
Feild, R., Op weg naar huis, Mirananda, Den Haag, 1997
Krishnamurti, Aantekeningen, Ankh-Hermes, Deventer, 1981
Krishnamurti, Commentaar op het leven 1, Ankh-Hermes, Deventer, 1987
Krishnamurti, Commentaar op het leven 2, Boucher, Den Haag, 1961
Krishnamurti, Laat het verleden los. Mirananda, Den Haag, 1986
Krishnamurti, Leven en dood, Altamira, Heemstede, 1993
Krishnamurti, Verandering dringende noodzaak, Servire, Wassenaar, 1972
Krishnamurti, Vrijheid en meditatie, Mirananda, Wassenaar, 1977
Krishnamurti, Vrijheid van het bekende, Mirananda, Wassenaar, 1981
Methorst, H., Krishnamurti en het grote misverstand, Driehoek, Amsterdam, 1995
Ouspensky, P.D., Op zoek naar het wonderbaarlijke, Gurdjieff’s leer, Mirananda,
                    Den Haag, 1977

Noten
1.  Zie CM 34: Het belang van het onderscheid tussen iets en niets. nov. 2015
     Zie CM 40: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                        in filosofie en psychologie, deel 1
, okt. 2016
     Zie CM 41: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                        in filosofie en psychologie, deel 2
, nov. 2016
     Zie CM 42: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                        in filosofie en psychologie, deel 3
, jan. 2017
     Zie CM 43: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
                        in filosofie en psychologie, deel 4
, febr. 2017
2.  Krishnamurti, Aantekeningen, Ankh-Hermes, Deventer, 1981
3.  Krishnamurti, Commentaar op het leven 1, Ankh-Hermes, Deventer, 1987
4.  Krishnamurti, Vrijheid en meditatie, Mirananda, Wassenaar, 1977
5.  Krishnamurti, Commentaar op het leven 2, Boucher, Den Haag, 1961
6.  Methorst, H., Krishnamurti en het grote misverstand, Driehoek, Amsterdam, 1995
7.  Krishnamurti, Laat het verleden los. Mirananda, Den Haag, 1986
8.  Krishnamurti, Leven en dood, Altamira, Heemstede, 1993
9.  Krishnamurti, Verandering dringende noodzaak, Servire, Wassenaar, 1972
10.Krishnamurti, Vrijheid van het bekende, Mirananda, Wassenaar, 1981
11.Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014
12.Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008. Voor het begrip
                       denkpunt zie p. 154-157. Voor het begrip eenpuntigheidservaring zie
                       p. 257, 263
13.Feild, R., De alchemie van het hart, Mirananda, Den Haag, 1992
14. Ouspensky, P.D., Op zoek naar het wonderbaarlijke, Gurdjieff’s leer, Mirananda,
                    Den Haag, 1977