Civis Mundi Digitaal #45
In Civis Mundi Digitaal # 44 van maart 2017 schreef Wim Couwenberg een artikel over nationale identiteit.[1] Hij vermeldt dat een kortere versie van zijn artikel werd geweigerd voor de opiniepagina van het dagblad Trouw: “een nieuw staaltje van censuur van een politiek correct opererende redactie.” Dit laat zien hoe gevoelig discussies over dit onderwerp nog steeds liggen. Hier wil ik commentaar op het artikel van Couwenberg geven aan de hand van een aantal artikelen/interviews/boekbesprekingen die sinds maart 2016 in het NRC zijn verschenen. Deze bespiegelingen vanuit verschillende disciplines kunnen hopelijk bijdragen aan een verheldering van de problematiek rondom nationale identiteit. Ik begin met het artikel van Couwenberg in Civis Mundi.
1. Wim Couwenberg. Nationale identiteit, integratie en inburgering van migranten: kortgeleden nog een racistische afwijking, maar nu inmiddels politiek correct bevonden. Civis Mundi Digitaal # 44, maart 2017.
Couwenberg schrijft: “Nationale identiteit, zo luidde [eerdere] kritiek, veronderstelt een wij-zij-relatie en bevordert zodoende een continu besef dat we anders zijn dan anderen. En daarin zag men een vruchtbare voedingsbodem voor racistische tendenties.” Volgens Couwenberg echter ontwikkelt iedere groep met een zekere duurzaamheid “een eigen collectieve identiteit en zodoende impliciet een wij-zij-relatie.” Wij-zij denken in onze pluralistische maatschappij is volgens hem simpelweg een sociologisch gegeven: ingroup-outgroup denken is onvermijdelijk. Ook het politieke links-rechts schema impliceert wij-zij denken, voegt hij toe. En bovendien is een homogene Nederlandse nationale identiteit uitgesloten, want het altijd evoluerende Nederlandse identiteitsbesef is slechts “één aspect van een geleed, meervoudig besef van identiteit. Als nationale identiteit een fictie is, hoe dan bijv. uit te leggen, dat het verstandshuwelijk van KLM en Air France zo kil blijft vanwege nationale cultuurverschillen?” Ook in academische kringen blijft het concept van nationale identiteit een zeker ongemak opwekken. Volgens Couwenberg valt dit wellicht mede te verklaren door de aanhoudende academische monodisciplinaire hokjesgeest.
Maar wat is een nationale identiteit of nationale cultuur? Geert Hofstede (1994:14) onderscheidt vijf dimensies van nationale culturen: machtafstand (van klein tot groot), collectivisme versus individualisme, femininiteit versus masculiniteit, onzekerheidvermijding (van zwak tot sterk) en langetermijn- versus kortetermijnoriëntatie.[2] Deze dimensies of ‘verschillen tussen culturen op nationaal niveau’ zijn empirisch gevonden in onderzoek in meer dan 50 landen. Volgens Hofstede (1994:5) is cultuur mentale software. Onder cultuur verstaat hij de collectieve programmering van de geest (mind) die de leden van de ene groep of categorie van mensen onderscheidt van de andere. Cultuur wordt geleerd, niet geërfd. Het komt voort uit een specifieke sociale omgeving, niet uit iemands genen. Volgens Hofstede dient men een onderscheid te maken tussen cultuur en persoonlijkheid. Terwijl een cultuur specifiek is voor een bepaalde groep mensen en geleerd wordt, is de persoonlijkheid specifiek voor een individu en gedeeltelijk aangeleerd, gedeeltelijk geërfd. Overerving vindt plaats door middel van iemands unieke set van genen, terwijl leren wordt beïnvloed door zowel de collectieve programmering (cultuur) als unieke persoonlijke ervaringen (zie Diagram 1).[3]
Waar de grens tussen cultuur en persoonlijkheid precies ligt, blijft volgens Hofstede een discussiepunt onder sociale wetenschappers. Daarom beschouw ik culturele en persoonlijkheid factoren als één categorie van factoren in het algemene ontwikkelingsproces. Diagram 1 maakt duidelijk dat zowel universele menselijke driften als groep-specifieke cultuurkenmerken en individu-specifieke persoonlijkheid kenmerken een rol spelen in onze mentale programmering. Verschillen tussen generaties hebben vaak betrekking op de relatief oppervlakkige sferen van symbolen en helden, op mode en consumptie bijvoorbeeld. In de sfeer van waarden, de fundamentele houdingen tegenover het leven en andere mensen, verschillen bijvoorbeeld jonge Turken evenveel van jonge Amerikanen als oude Turken van oude Amerikanen. Er is geen bewijs dat de nationale culturen van hedendaagse generaties convergeren, schrijft Hofstede (1994:17).[4] Culturen als de gedeelde mentale software van mensen in verschillende landen zijn redelijk duurzaam. Volgens Hofstede kunnen culturele ‘praktijken’ zoals symbolen, helden en rituelen relatief gemakkelijk veranderen maar dieperliggende waarden niet.
Diagram 1: Drie niveaus van mentale programmering
Deze dieperliggende waarden zijn onderdeel van het collectieve bewustzijn van specifieke culturen.
Mijns inziens wordt het multidimensionale maatschappelijke ontwikkelingsproces beïnvloed door een veelheid aan factoren: wetenschappelijke, technologische, economische, politieke, sociaal-structurele, culturele en persoonlijkheid, en bewustzijn factoren spelen een rol - waarbij de factoren in de hier gegeven volgorde steeds meer omvattend zijn en meer gewicht in de schaal leggen. Elders heb ik een holistisch kader (diagram) voor dit multidimensionale maatschappelijke ontwikkelingsproces trachten te schetsen.[5] Naast de meer gebruikelijke bovenvermelde categorieën van factoren (wetenschap, technologie, economie, politiek, sociale structuren, en cultuur en persoonlijkheid) onderscheid ik dus nog een extra factor en wel het collectieve bewustzijn. Het onzichtbare, immateriële collectieve bewustzijn omvat alle andere categorieën van factoren en legt aldus meer gewicht in de schaal. Voor een onderbouwing van deze boude bewering verwijs ik naar eerdere publicaties in Civis Mundi (zie o.a. de eindnoten 3 en 4). De bewustzijn factor verwijst hier naar bewustzijnsontwikkeling in de zin van spirituele ontwikkeling. Hoewel bijvoorbeeld politieke bewustwording belangrijk is, is bewustzijnsontwikkeling een ander verhaal. Religie kan spirituele ontwikkeling bevorderen maar doet dat niet noodzakelijkerwijs. Religie heeft te maken met collectieve programmering (cultuur) en unieke persoonlijke ervaringen. Daarom schaar ik het onder de categorie van culturele en persoonlijkheid factoren.
Het onvermijdelijke ‘wij-zij denken’ waaraan Couwenberg refereert, schijnt welhaast onontkoombaar in geïnstitutionaliseerde religies. Dit heeft te maken met zowel de universele menselijke driften (bijvoorbeeld de flight or fight response en de flock response) als groep-specifieke aangeleerde cultuurkenmerken (zie Diagram 1). Wellicht kan alleen individu-specifieke persoonlijke bewustzijnsontwikkeling hierin geleidelijk aan verandering brengen. Hoewel het insluiting/uitsluiting mechanisme ingebakken lijkt te zitten in de menselijke natuur is het wel zo dat een wijdere kring van groepsleden of vertrouwelingen beter is voor het algemene publieke belang dan een nauwe kring. De vraag is hoe wijd de cirkels van vertrouwen opgerekt kunnen worden? Vertrouwen we alleen onze naaste familie of alle wereldburgers (de twee extremen op een continuüm)? Idealiter omvat de cirkel van insluiting alle wereldburgers. Het promoten van wereldburgerschap (het credo van Civis Mundi) klinkt wellicht utopisch, maar zonder een belangwekkende doelstelling kunnen geen praktische maatregelen bedacht en ingevoerd worden.
Wereldburgerschap is gemakkelijker (gedeeltelijk) te realiseren voor hoger opgeleiden dan lager opgeleiden. Opleidingsniveau is gerelateerd aan intelligentie, wat gedeeltelijk erfelijk is. De realisatie van deze intelligentie is afhankelijk van de sociaaleconomische situatie waarin men geboren wordt en van erfelijke en aangeleerde persoonlijkheidskenmerken (zie Diagram 1). Toeval speelt dus een belangrijke rol. Geboren zijnde in Nederland maakte ik meer kans op een welvarend bestaan dan wanneer ik geboren zou zijn uit analfabete ouders in een armoedig dorpje op het Afrikaanse platteland. Omdat toeval een grote rol speelt, zou een hoger opleidingsniveau ook tot een grotere verantwoordelijkheid t.o.v. de minder bedeelden dienen te leiden. Echter, nemen hoogopgeleiden hun verantwoordelijkheid t.o.v. de minder gefortuneerden hier en elders serieus? Wat doen ze voor de ‘achterblijvers’ in de globalisering, de zogenaamd ‘boze’ westerse burgers, de niet-westerse vluchtelingen en migranten, en het arme gedeelte van de bevolking in minder ontwikkelde landen?
Als voorbeeld van toeval: geboren zijnde in 1952 op het Brabantse platteland ben ik na de lagere school naar de HBS ‘geschopt’ door een onderwijzer uit de 5e klas van de lagere school. Ik had aangegeven naar de MULO in ons eigen dorp te willen gaan, maar deze strenge onderwijzer zei letterlijk dat hij me naar de HBS in Helmond zou ‘schoppen’ als ik bij mijn plan bleef (en dat maakte diepe indruk op mij). Aan het eind van mijn lagere school tijd kregen mijn ouders een brief van de plaatselijke Boerenleenbank waarin een interne opleiding tot bankklerk werd aangeboden na succesvolle afronding van de plaatselijke MULO. Mijn ouders, kleine boeren met alleen lagere school, stimuleerden hun kinderen niet om hogere opleidingen te volgen, maar werkten (gelukkig) ook niet tegen. Aan het eind van de lagere school ben ik nog getest door een psycholoog in Eindhoven omdat een eerdere beroepskeuzetest geen eenduidig resultaat gaf. Zonder het ‘toeval’ van de onderwijzer uit de 5e klas was ik waarschijnlijk nooit naar HBS-B gegaan (en vervolgens niet naar Wageningen).
Mijn een jaar oudere broer ging na de lagere school naar de LTS omdat hij timmerman wou worden. In het eerste jaar haalde hij voor alle theorie vakken erg hoge cijfers waarna de pastoor, die godsdienstles gaf op de betreffende school, hem naar de HBS in Helmond stuurde. Mijn oudste broer werd na de lagere school min of meer automatisch naar het seminarium in Weert gestuurd om een priesteropleiding te volgen. Als de oudste zoon in een gezin goed kon leren, was dat toentertijd gebruikelijk. Een neef, twee boerderijen verderop, en een overbuurjongen overkwam hetzelfde. Deze drie ‘potentiële priesters’ zijn allen, na de eerste priesteruittredingen uit de rooms-katholieke kerk in de zestiger jaren, na een aantal jaren seminarium overgestapt naar seculiere gymnasia. Ze zijn achtereenvolgens arts, psycholoog en econoom geworden. In het begin van de zeventiger jaren studeerden drie kinderen uit mijn ouderlijk huis aan een universiteit en één aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs. Dit was alleen mogelijk dankzij maximale studiebeurzen (giften) en renteloze leningen van de overheid. Mijn ouders hadden nog niet voor één kind zulk onderwijs kunnen betalen, laat staan voor vier tegelijk. Ik ben nog steeds erg dankbaar voor deze essentiële en ruimhartige ondersteuning van de Nederlandse overheid. In Wageningen ben ik tropische landbouw gaan studeren voornamelijk omdat op de studentenflat waar ik woonde ouderejaars studenten terugkwamen van een praktijktijd in de tropen (een verplichte stage van zes maanden na het kandidaatsexamen). Dat leek me wel avontuurlijk. Mijn (Tanzaniaanse) vrouw heeft een soortgelijk traject afgelegd van analfabete boerenouders op de lagere hellingen van de Kilimanjaro naar een universitaire opleiding in Wageningen, voornamelijk door toedoen van een gedreven vader die ook zijn dochters kansen wou bieden (dochters kunnen geen land erven in de betreffende etnische groep) en een betrokken onderwijzer op de lagere school.
Een ander voorbeeld van toeval is dat ik in mijn tweede jaar in Wageningen (1972) begonnen ben met Transcendente Meditatie (TM). De triggers daartoe waren een foto van Maharishi Mahesh Yogi in een schoolagenda nog in mijn tijd op de HBS die ik uitgescheurd had (het was de hippietijd en The Beatles, Beach Boys etc. waren bij Maharishi geweest) en het gegeven dat een andere student op de gang van de studentenflat ook mediteerde. De betaling van het studententarief van 80 gulden voor het leren van de meditatietechniek is de beste investering gebleken die ik ooit in mijn leven gedaan heb en het begin van mijn spirituele pad. Zonder de TM techniek had ik bijvoorbeeld ook geen proefschrift geschreven, omdat daarin bewustzijnsontwikkeling een belangrijke component is. Al deze voorbeelden tonen dat niet alleen intelligentie een rol speelt, maar ook allerlei externe omstandigheden en toevalligheden.
Met betrekking tot de huidige grote inkomensverschillen tussen werknemers binnen bedrijven kan men zich afvragen of deze verschillen gerechtvaardigd worden door individuele verschillen in intelligentie en prestatie. Mijns inziens is het een fabeltje dat het topmanagement een belangrijke oorzaak zou zijn van financieel-economisch succes. Ook daar komt veel ‘geluk’ of externe ‘toeval’ bij kijken. Het grote en voortdurend groeiende aantal management boeken is al een indicatie dat de verschillende managementstijlen niet zo relevant zijn. Zonder gemotiveerde en hardwerkende stafleden op de werkvloer gebeurt er weinig tot niets. Het vermogen of de macht van managers om gebeurtenissen te beïnvloeden is kleiner dan algemeen gedacht wordt. Wagemans (1987) heeft onderzocht waarom de toepassing van rationele planning en besluitvormingsmodellen in overheidsbureaucratieën zo vaak problematisch is.[6] Zijn conclusie is dat de formele macht om beslissingen te nemen over wat er zou moeten gebeuren groot is aan de top en klein aan de basis van organisaties. De feitelijke macht om beslissingen te nemen over wat er daadwerkelijk gebeurt, is echter klein aan de top en groot aan de basis van organisaties (1987:105). Met andere woorden, uiteindelijk zijn het de stafleden aan de basis van organisaties die bepalen wat er echt gebeurt. Vanwege de altijd bestaande dichotomie tussen de formele overheidsmacht en de informele, feitelijke macht van de bevolking is het zo dat zonder de daadwerkelijke instemming van de bevolking weinig tot niets zal veranderen. Ik denk dat dit niet alleen geldt voor overheidsbureaucratieën maar ook (hoewel waarschijnlijk in mindere mate) voor commerciële bedrijven.
2. Alex van der Hulst. Succesverhalen zijn onmogelijk te checken. NRC, 25-26 februari 2017.
Richard Engelfriet zegt in zijn boek De Succesillusie (Haystack, 2017) dat de bekendste managementadviezen vooral gebakken lucht zijn. Het succes van bedrijven wordt veel meer bepaald “door geluk en de omstandigheden in de markt dan door de leidinggevenden.” Dit ondersteunt mijn conclusie in de bovenstaande paragraaf.
3. Enzo van Steenbergen en Jeroen Wester. Hogepriester van de kleinschalige zorg. NRC, 12-13 maart 2016.
In dit artikel wordt een profiel van Jos de Blok gegeven, de oprichter van Buurtzorg, de zorginstelling zonder managers waarin kleine zelf-sturende teams zelf bepalen hoe zij werken. In deze platte organisatie moet de motivatie van binnenuit komen; er zijn geen managers die bepalen hoe de wijkverpleegkundigen moeten werken. “Buurtzorg is bewust een niet op winst gerichte stichting waarin oprichter De Blok met 139.000 euro een bescheiden jaarbeloning ontvangt voor zo’n grote instelling.” Hoewel De Blok ongetwijfeld een grote invloed heeft op hoe Buurtzorg functioneert, is het uiteindelijk de motivatie van de wijkverpleegkundigen die de organisatie zo succesvol maakt. En de ‘hogepriester’ of ‘baas’ neemt genoegen met een relatief bescheiden salaris.
4. Marike Stellinga. Kunnen die economen het een keer eens zijn? NRC, 12-13 maart 2016.
Stellinga schrijft in haar column over de voortdurende onenigheid onder economen. Deze onenigheid is een probleem als er vooral (politieke) wereldbeelden clashen – “als de onenigheid draait om opinie en ideologie en niet om waarheidsvinding op basis van feiten en analyse.” Volgens haar lijkt de politieke kleur van economen van invloed te zijn op de blik op de feiten, op hoe ze kijken naar economische effecten. Afgezien van het gegeven dat ‘waarheidsvinding op basis van feiten’ sowieso een utopie is, zoals wetenschapsfilosofen als Bruno Latour hebben betoogd, heeft Stellinga een punt als ze zegt dat de politieke ideologie van economen hun kijk op economische problemen beïnvloedt. Zoals ik onder item 1 heb betoogd wordt het multidimensionale ontwikkelingsproces beïnvloed door wetenschappelijke, technologische, economische, politieke, sociaal-structurele, culturele & persoonlijkheid, en bewustzijn factoren. En de factoren zijn in de hier gegeven volgorde steeds meer omvattend, dus politiek omvat economie maar economie omvat niet de politiek. Daarom is het logisch en onvermijdbaar dat de politieke ideologie van economen hun economische analyse beïnvloedt. Maar ook culturele en persoonlijkheid factoren, als onderdelen van wereldbeelden, beïnvloeden economische analyses. In hoeverre zouden bijvoorbeeld het Angelsaksische en Rijnland economische model worden beïnvloed door verschillen in nationale culturen of identiteiten?
5. Maarten Schinkel. Globalisering is het water waarin we zwemmen. NRC, 16-17 juli 2016.
Schinkel interviewt Jim Yong Kim, president van de Wereldbank sinds 2012. Volgens Kim zijn onderwijs en gezondheidszorg het antwoord op de snel veranderende wereldeconomie. “Veel van de proteststemmen die je nu ziet in Europa en de VS zijn van mensen die doorhebben dat ze niet voorbereid zijn op de onzekere toekomst.” Echter concurrentie en globalisering zijn geen keuzes, ze zijn het water waarin we zwemmen. Volgens Kim zijn nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en robotisering, geen oplossing om werk te creëren voor de westerse middenklasse. Deze technologieën gaan niet enorm veel werk genereren voor de laagopgeleide mensen in de middenklasse. In ontwikkelingslanden met nog relatief veel kleine boeren is de situatie nog zorgwekkender. Landbouw zal kapitaalintensiever en arbeidsextensiever worden. “Wat moet iedereen gaan doen, waar zijn de banen?” Dit is mijns inziens in sub-Sahara Afrika inderdaad de cruciale vraag voor de nabije toekomst. En ik heb hier geen praktisch antwoord op. M.b.t. de laagopgeleide mensen in westerse landen: kan het zijn dat de onzekerheid over toekomstige banen hen zo angstig en boos maakt?
Amartya Sen, econoom en Nobelprijswinnaar, wijst op het verband tussen welvaartsgroei en investering in gezondheid en scholing. Zegt Kim: “Als je niet in mensen investeert, zijn ze niet voorbereid op de [onzekere] economie van de toekomst … de enige infrastructuur waarvan je zeker bent dat hij nodig zal zijn [is] de ‘grijze materie’. Beoordelingsvermogen, intelligentie en leervermogen zullen altijd relevant zijn.” Volgens Kim heeft 25 procent van alle kinderen in de wereld last van childhood stunting. “De hersenen van deze kinderen ontwikkelen zich niet ten volle. Ze zijn letterlijk kleiner, met minder verbindingen.” Als de landbouw minder arbeidsintensief wordt en er weinig laagwaardige arbeid in maakindustrieën beschikbaar zal zijn, wat moeten deze mentaal onderontwikkelde kinderen dan later gaan doen? Zorgen voor gelijke kansen via investeringen in scholing en gezondheidszorg is volgens Kim cruciaal.
Investeren in ‘grijze materie’ lijkt mij inderdaad de meest voor de hand liggende en rechtvaardige actie om een onzekere toekomst het hoofd te bieden. Maar dan nog, zoals we later zullen zien, zal er een groep van ‘achterblijvers’ zijn, i.e. het minder intelligente deel van de bevolking. Het aloude verheffingsideaal, het promoten van opwaartse sociale mobiliteit en solidariteit hier en daar, blijft relevant. Wat kan er naast grote investeringen in kwalitatief hoogstaand onderwijs en gezondheidszorg nog meer gedaan worden? In eerdere artikelen in Civis Mundi heb ik gewezen op het hefboomeffect van tijdsinvesteringen in effectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling.[7] Uiteindelijk is het collectieve bewustzijn, dat gevormd wordt door individuele bewustzijnden, de meest omvattende factor in het ontwikkelingsproces. Een coherent collectief bewustzijn van hoge kwaliteit zal daarom alle andere inspanningen, die in de verschillende categorieën van factoren verricht kunnen worden, vergemakkelijken.
6. Merijn de Waal. Mexico zet zich schrap voor de komst van Trump. NRC, 14-15 januari 2017.
Met betrekking tot de onzekerheid over toekomstige banen leert onderzoek van professor Ann Harrisson van de Wharton Universiteit in Pennsylvania dat automatisering en hogere efficiëntie een grotere rol bij banenverlies spelen dan vrijhandel. Tachtig procent van de in de VS ‘verloren’ banen ging niet naar Mexico of China, maar naar robots en machines. Het ‘terughalen’ van banen kan die trend alleen maar versnellen, stelt ze. Amerikaanse bedrijven zullen hun veel duurdere werknemers in de VS gaan vervangen door machines.
Ook dit onderzoek benadrukt dus het problematische karakter van verlies aan (vooral laagwaardige) banen door technologieontwikkeling. Een basisinkomen, als een vast (maand)inkomen dat door de overheid aan iedere burger wordt verstrekt zonder inkomenstoets of werkverplichting, is een optie, naast minder uren werken per week voor iedereen. Burn-outs en overmatige stress door te hard werken zullen afnemen, maar wat zal dan een zinvolle tijdsbesteding zijn voor burgers? Als men nu vraagt waarom mensen niet meer tijd aan technieken voor bewustzijnsontwikkeling (willen) besteden, is het antwoord vaak: ‘te druk’. Het is hoogst waarschijnlijk dat door meer tijdsinvestering in bewustzijnsontwikkeling het werk effectiever en efficiënter gedaan wordt (dus in minder uren). Bovendien zal het gemakkelijker worden om zinvolle overige tijdsbestedingen te genereren.
7. Lucas Brouwers. Essay erfelijkheid. Vergeet de genen! Ja, het zit in de familie … maar niet zoals je denkt. NRC, 25-26 februari 2017.
De kans op het hebben van zinvol werk wordt mede bepaald door intelligentieniveau en zonder kans op zinvol werk is een vlucht in crimineel gedrag waarschijnlijker. Volgens Lucas Brouwers is uit verschillende onderzoeken gebleken dat de erfelijkheid van bijvoorbeeld crimineel gedrag en intelligentie rond de 40 à 50 procent ligt. Maar het begrip ‘erfelijkheid’ is verwarrend en misleidend. Het is onmogelijk “om op basis van erfelijkheid te concluderen in welke mate iemand als misdadiger geboren is of zo geworden is door zijn persoonlijke omstandigheden en sociale omgeving.” Erfelijkheid is geen universele genetische constante. Het is afhankelijk van tijd, plaats en de populatie die wordt onderzocht. “Erfelijkheid kan verschillen voor mannen en vrouwen of voor verschillende sociaaleconomische groepen.” Als je ‘goede genen’ voor intelligentie hebt, maar (toevallig) geboren wordt in een arme allochtone familie, daarom naar een relatief slechte school gaat en gediscrimineerd wordt tijdens je professionele carrière, dan is het “een uitdaging om (je) aangeboren intellectuele capaciteiten ten volle te benutten.”
Hoewel de gemiddelde erfelijkheid van talrijke onderzochte eigenschappen rond de 50 procent lijkt te liggen, blijft het complexe samenspel tussen genen en omgeving (nature and nurture) moeilijk grijpbaar. Het idee dat variatie in één gen complex sociaal gedrag kan verklaren is naïef gebleken. Zelfs een simpele, extreem erfelijke eigenschap als lichaamslengte wordt door honderden, zo niet duizenden genen beïnvloed. Dat complexe interacties tussen talrijke genen en vele omgevingsfactoren moeilijk te vinden zouden zijn, was te verwachten. Maar vervelender is dat de genen zélf onvindbaar zijn. Brouwers spreekt in deze context van het raadsel van de onvindbare genen. “Als eigenschappen als criminaliteit en intelligentie zo erfelijk zijn, waar zijn de genen dan? Genetici zoeken zich al dertig jaar suf, maar de oogst valt dusdanig tegen dat onderzoekers inmiddels spreken over het raadsel van missing heritability.” Zelfs met moderne technieken als ‘genoom-brede associatiestudies’ en polygenic scores zijn maar “een paar genen gevonden die samen een paar procent van de verschillen verklaren.” Voor opleidingsniveau of intelligentie staat “de teller vooralsnog op 3,2 procent. De vermoede erfelijkheid van 40 procent [volgens tweeling-onderzoeken] is nog ver weg.” Zelfs als correlaties tussen het voorkomen van bepaalde genen en bepaalde complexe eigenschappen (zoals IQ of criminaliteit) gevonden worden, impliceert dit nog geen causaliteit. Zulke correlaties wijzen veeleer “op een ongelijke verdeling van kansen in onze maatschappij.”
Het artikel van Brouwers laat duidelijk zien dat ‘toeval’ een grote rol speelt in iemands onderwijskansen, professionele ontwikkeling en uiteindelijke sociaaleconomische status. Bovendien wordt het complexe samenspel tussen nature and nurture nog nauwelijks begrepen. Dit alles ondersteunt mijn eerdere opmerking dat hoogopgeleiden een grote verantwoordelijkheid t.o.v. de minder bedeelden hebben (zie item 1).
8. Paul Luttikhuis. Als het zo acuut is, waarom doen we dan niks? NRC, 25-26 februari 2017.
Vooral hoogopgeleiden hebben ook een grote verantwoordelijkheid t.o.v. de nu reeds optredende en waarschijnlijk versnellende klimaatverandering. Luttikhuis vraagt zich af waarom klimaatverandering nauwelijks een thema is in het politieke debat in Nederland. Hij verwijst daarbij naar drie boeken. Het eerste is Don’t Even Think About It: Why Our Brains Are Wired to Ignore Climate Change (2014) door George Marshall. Deze auteur denkt dat klimaatverandering te ingewikkeld voor ons is, te lastig - zo niet onmogelijk - voor het menselijk brein om mee om te gaan. “Volgens Marshall komen mensen in beweging voor duidelijke, zichtbare problemen met directe gevolgen voor hun leven, een simpele oorzaak en een aanwijsbare schuldige. Klimaatverandering is in alles het tegenovergestelde.” Klimaatverandering heeft complexe oorzaken, we doen er allemaal aan mee en dus ontbreekt een duidelijke vijand. Bovendien heeft klimaatverandering, vooral in het rijke westen, nog amper gevolgen voor het dagelijkse leven. Het tweede boek is Reason in a Dark Time: Why the Struggle Against Climate Change Failed – and What It Means for Our Future (2014) door Dale Jamieson. Deze hoogleraar milieustudies schrijft dat “de evolutie ons niet heeft uitgerust met de juiste voelsprieten om klimaatverandering te herkennen als een bedreiging, laat staan dat we er onmiddellijk tegen in actie komen.” Het derde boek is Living in Denial (2011) door Kari Marie Norgaard. Zij zegt dat optimisten vertrouwen op technologische oplossingen, pragmatici denken dat we ons best kunnen aanpassen en twijfelaars vergroten de wetenschappelijke onzekerheden uit.
Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman, expert op het gebied van (ir)rationele besluitvorming, vermoedt dat de mensheid het probleem helemaal niet kán oplossen. “Ook al zijn mensen zich nog zo bewust van het probleem, dat zal nooit de weerstand overwinnen om hun eigen levensstandaard te verlagen.” Luttikhuis schrijft dat ook het pessimisme van Kahneman een prima aanleiding kan zijn om bij de pakken neer te zitten. We noemen klimaatverandering een ‘wereldwijd probleem’ of iets voor ‘toekomstige generaties’. “We geven de schuld aan ‘de Amerikanen’ of ‘de Chinezen’ en bagatelliseren onze eigen bijdrage aan de opwarming.” Ook veel Nederlandse politici doen hieraan mee. Zij vertalen klimaatverandering liefst in ‘groene groei’ en vooral in een banenmachine. “Zo hebben ze het pessimisme eruit gesloopt, en in een moeite door ook de problemen van tafel geveegd.” Maar klimaatverandering gaat gewoon ook heel veel geld kosten, zegt Luttikhuis. “Welke politicus [echter] durft de kiezer voor te stellen om een heel nieuw land te bedenken, met een nieuwe infrastructuur, een nieuwe manier van leven en een nieuwe economie?”
De laatste zin van Luttikhuis geeft aan dat fundamentele maatschappelijke veranderingen nodig zijn. Maar hoe gaan we dit doen als de geciteerde wetenschappers in zijn artikel van mening zijn dat het menselijk brein niet met een ingewikkeld probleem als klimaatverandering kan omgaan? De schrijver Ronald Giphart en hoogleraar evolutionaire psychologie Mark van Vugt betogen in hun boek Mismatch (2016) dat onze hersenen voor een belangrijk deel nog net zo geprogrammeerd zijn als die van onze prehistorische voorouders. Omdat onze moderne omgeving echter heel anders is dan die van onze voorouders, is een mismatch het gevolg. In het overgrote deel van onze evolutie zijn we geselecteerd op kenmerken waar we nu minder aan hebben. We zijn als mensen dus niet meer goed aangepast aan onze moderne omgeving. Er is een mismatch ontstaan tussen natuur en cultuur; tussen genen en ‘memen’. Memen, een term van evolutionair bioloog Richard Dawkins, zijn de dragers van culturele evolutie (ideeën, ideologieën, etc.) die kunnen worden doorgegeven aan tijdgenoten en volgende generaties door middel van communicatie. Mismatch leidt tot gedrag dat niet langer evolutionaire belangen dient: bijvoorbeeld, een eetzucht die niet meer nodig is, leidende tot obesitas; overmatige bevolkingsgroei; kuddegedrag dat vroeger nuttig was maar nu leidt tot gebrek aan individuele verantwoordelijkheid (tragedy of the commons); etc.
Zoals hierboven aangegeven, wordt het grotendeels onzichtbare probleem van klimaatverandering niet serieus genomen. Een direct zichtbaar gevaar, zoals een slang op ons pad, nemen we wel serieus, maar dat overkomt de moderne mens nauwelijks meer. Om de huidige mismatch tussen natuur en cultuur te bestrijden of verzachten, is een ‘fijner’ niveau van denken nodig, een soort intuïtief denken dat resulteert in ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag, in daadwerkelijk wereldburgerschap. Het argument van sommige politici dat eenzijdige actie niet nuttig is en het dientengevolge blijven wachten op actie van anderen, resulteert in een race to the bottom. Uiteindelijk rest een ieder van ons weinig anders dan een ‘beter mens’ te worden. Bewustzijnsontwikkeling kan de (geleidelijke) verwerkelijking van dit ideaal faciliteren.
9. Coen Verbraak. Ons alarmsysteem gaat te vaak af. NRC, 11-12 februari 2017.
In het boek Van big bang tot burn-out; het grote verhaal over stress (2017) beschrijven psychiater Witte Hoogendijk en journaliste Wilma de Rek hoe oud onze stressrespons is. “Stress krijg je door oeroude reflexen die allang niet meer nuttig zijn. Denk rustig na en slik geen medicijnen” zegt Hoogendijk. Hij is gepromoveerd op de locus coeruleus, het zogenoemde ‘blauwe plekje’ in het brein waar de fight or flight-respons gehuisvest is. “We zijn oude opgelapte auto’s, met een alarmsysteem dat veel te vaak en te snel afgaat.” Bovendien zijn de meeste stressoren ingebeeld. “Aan de meeste dingen waar we ons druk over maken, kunnen we niks doen … De stressoren waar we tegenwoordig mee te maken hebben zijn onontkoombaar, abstract en onbeïnvloedbaar.” Ons archaïsche stressrespons-systeem kan daar niets mee, met als mogelijk gevolg burn-outs en depressies. Omdat de meeste stressoren ingebeeld zijn is het nuttig te bedenken dat “jij het bent die jezelf gek maakt.”
Het lijkt dus raadzaam om ons archaïsche stressrespons-systeem zo weinig mogelijk onnodig te activeren. In deze context zijn effectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling, zoals bijvoorbeeld TM, nuttig. Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek laat zien dat regelmatige beoefening van TM stress reduceert.[8] Het is ongetwijfeld nuttig om te bedenken dat ‘jij het bent die jezelf gek maakt’ maar ik vrees dat alleen dit advies opvolgen meestal niet afdoende zal zijn. Het effect van de talrijke ‘onontkoombare, abstracte en onbeïnvloedbare’ stressoren verdwijnt niet door je er simpelweg bewust van te worden.
Hoogendijk zegt dat de stresshormoon-thermostaat in de eerste vier jaar wordt afgesteld. “Als je al jong blootgesteld wordt aan stressvolle omstandigheden, neemt het brein aan dat dit blijkbaar een normale situatie is, waardoor je vanaf dat moment veel meer stresshormoon produceert.” Als een moeder onder stressvolle omstandigheden leeft (oorlog, voedselschaarste) krijgt zelfs het kind in de baarmoeder dat al mee. En dit blijkt nauwelijks omkeerbaar. Wanneer kinderen in de baarmoeder ‘voorbereid’ zijn op voedselschaarste, blijken ze op volwassen leeftijd een veel hogere kans op obesitas te hebben. “In de Derde Wereld is dat nu een groot probleem aan het worden.”
Dit onderstreept het grote belang van adequate voeding en gezondheidszorg voor moeders en jonge kinderen. Zoals aangegeven in item 5 is het vermijden van childhood stunting, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn, essentieel en zijn investeringen in ‘grijze materie’ (voeding, gezondheidszorg en onderwijs) het beste wat je kunt doen voor de minder bedeelden.
Volgens Hoogendijk zijn we mentaal toegerust voor omgang met een groep van maximaal honderdvijftig personen. De huidige toenemend globaliserende wereld met veelvuldig gebruik van ICT is “te groot, te abstract en te ver weg om er adequaat mee om te gaan.” De resulterende stress en angst is de kern van het populisme dat inspeelt op deze angst gevoelens (‘vluchtelingen zijn eng en gevaarlijk’). Hoogendijk zegt dat men erop moet wijzen dat “die angstgevoelens evolutionair volstrekt verklaarbaar zijn, maar dat [populisme] daar geen antwoord op is.” Er blijkt een relatie te liggen tussen een laag opleidingsniveau en populisme. “Het ondersteunt de gedachte dat er aan de onderkant een groep is die de grip op het bestaan steeds meer verliest.” Mensen met alleen lagere school blijken vijf keer zo vaak antidepressiva te slikken als mensen met een academische opleiding.
Het onvermijdelijke ‘wij-zij denken’ en de gerelateerde ‘cirkels van vertrouwen’ zijn eerder ter sprake gekomen in item 1. Maatschappelijk vertrouwen is relatief gemakkelijk op te bouwen in kleine gemeenschappen.[9] Hier komt de paradox lokalisering versus globalisering om de hoek kijken. Het is een paradox, een schijnbare tegenstelling, omdat mensen zich zowel thuis kunnen voelen in het eigene als in het grotere geheel. Het is zaak de kring van vertrouwen geleidelijk aan uit te breiden tot er sprake is van daadwerkelijk wereldburgerschap. Kringen van maatschappelijk vertrouwen worden groter naarmate het collectieve bewustzijn meer mensen omvat (van je eigen gezin/familie tot uiteindelijk de aarde als geheel). De paradox lokalisering versus globalisering is gerelateerd aan de paradox integriteit versus integratie. Persoonlijke integriteit (een volgroeide complete persoonlijkheid levend op een bepaalde plek op aarde) kan samengaan met globale integratie (waarlijk kosmopolitisch gedrag). Het gegeven dat zelfvertrouwen voorafgaat aan vertrouwen in anderen impliceert dat persoonlijke integriteit voorafgaat aan integratie. Persoonlijke integriteit wordt bevorderd door bewustzijnsontwikkeling of spirituele transformatie. Effectieve en efficiënte technieken voor bewustzijnsontwikkeling kunnen integriteit én integratie bewerkstelligen.
De fundamentele integriteit versus integratie óf zelfassertiviteit versus zelftranscendentie paradox kan alleen maar worden getranscendeerd door middel van bewustzijnsontwikkeling. Helaas is de loyaliteit in strikte groepsverbanden (bijvoorbeeld legereenheden, groepen van voetbalhooligans, of elitaire clubs van financiële speculanten) bijna altijd sterker dan de individuele morele integriteit. De regressieve kuddementaliteit in zulke groepsverbanden legt te veel nadruk op de integriteit van de groep en te weinig op integratie in het grotere geheel. Het aanwakkeren van etnische identiteiten (de genocide in Rwanda) of religieuze identiteiten (talrijke godsdienstconflicten) door populistische politici is daardoor relatief gemakkelijk. Gezonde persoonlijkheidsontwikkeling door middel van bewustzijnsontwikkeling kan dit voorkomen. Men dient zich te realiseren en te ervaren dat waarlijk wereldburgerschap niet alleen groeps- of geestverwanten omvat. Daadwerkelijk wereldburgerschap is gegrondvest in het globale collectief bewustzijn, dat op zijn beurt ‘opgebouwd’ is uit individuele bewustzijnden.
Maatschappelijk vertrouwen of ‘sociaal kapitaal’ is de onzichtbare lijm die de samenleving, bestaande uit staat, markt en maatschappelijk middenveld, bij elkaar houdt. Dit maatschappelijk vertrouwen is gekoppeld aan het onderliggend collectief bewustzijn. Een hoog niveau van maatschappelijk vertrouwen is een (zichtbare) manifestatie van een (onzichtbaar) coherent collectief bewustzijn. Het collectief bewustzijn, als een hefboommechanisme met brede impact, is op zijn beurt gegrondvest in individueel bewustzijn. Daarom is persoonlijke bewustzijnsontwikkeling, spirituele ontwikkeling of ervaringsspiritualiteit cruciaal.
Het overdreven beklemtonen van eigenheid en verschillen tussen mensen is het gevolg van een zwakke identiteit. Als mensen zich bedreigd voelen, zoeken ze naar voortdurende bevestiging van hun identiteit. Mensen met een sterke identiteit of persoonlijkheid accepteren het simultane bestaan van individuele diversiteit (persoonlijke integriteit) en de universele eenheid van de mensheid (integratie). Integriteit en integratie, competitie en samenwerking, culturele diversiteit en menselijke uniformiteit, zelfassertiviteit en zelftranscendentie: deze tegenpolen in dualiteiten hebben beide bestaansrecht. Swanson en Oates (1989:118) schrijven dat de regelmatige beoefening van technieken voor bewustzijnsontwikkeling diametrale ontwikkeling bevordert: “de geïntegreerde groei van kwaliteiten die diametraal tegengesteld lijken”.[10] Het ‘een beter mens worden’ (zie item 8) heeft betrekking op zulke diametrale ontwikkeling. Normaliter maken de processen van gehoorzaamheid (compliance) en identificatie, via afgedwongen externe normen, ons een beter mens. Extern opgelegde normen resulteren dan een soort afgedwongen, re-actief gedrag.[11] Het proces van bewustzijnsontwikkeling echter genereert, via het stimuleren van positieve interne waarden, een soort altruïstisch, pro-actief gedrag. Dit resulteert in meer altruïstisch, ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag.
Door bewustzijnsontwikkeling wordt ons archaïsche stressrespons-systeem wellicht minder vaak onnodig geactiveerd. De huidige mismatch tussen natuur en cultuur, tussen genen en memen, tussen nature and nurture, wordt wellicht geringer. Omdat het complexe samenspel tussen nature and nurture nog nauwelijks wordt begrepen, hebben we een ‘fijner’ niveau van denken nodig, een soort intuïtief en pro-actief denken. Dit soort denken wordt door bewustzijnsontwikkeling bevorderd.
10. Warna Oosterbaan. Geef lager opgeleiden ook macht en invloed. NRC, 18-19 februari 2017.
Oosterbaan schrijft dat afkomst niet meer bepaalt of je naar de universiteit mag. “Intelligentie, een [gedeeltelijk] erfelijke eigenschap, is nu de beperkende factor. De tweedeling die daardoor ontstaat is een democratie net zo goed onwaardig” (mijn haakje). Hij verwijst daarbij naar het boek The Rise of the Meritocracy, een boek uit 1956 van de Britse socioloog Michael Young (1915-2002). Zijn begrip ‘meritocratie’ wordt gebruikt ter “karakterisering van een samenleving met gelijke onderwijskansen en waar de eigen verdiensten bepalend zijn voor sociaal en economisch succes.” De fictie van Youngs boek is volgens Oosterbaan al grotendeels werkelijkheid geworden. Maatschappelijke ongelijkheid wordt nu vooral bepaald door opleidingsniveau. Een nare kant van deze nieuwe ordening is dat “intelligentie grotendeels aangeboren [is] – en hoe zou je een samenleving waarin geërfde eigenschappen zo gul worden beloond een democratie kunnen noemen?” Oosterbaans opmerking dat intelligentie grotendeels aangeboren is, wordt tegengesproken door Brouwers die in item 7 van ‘het raadsel van de onvindbare genen’ rept. De complexe interacties tussen de vooralsnog onvindbare (maar waarschijnlijk talrijke) genen voor intelligentie en vele omgevingsfactoren worden niet begrepen. Is het soort intuïtieve, spontane, pro-actieve ‘denken’, waaraan in bovenstaande alinea werd gerefereerd, ook een vorm van ‘intelligentie’? Is het misschien een meer ‘subtiele’ vorm van intelligentie en kan het aangeleerd of getraind worden?
Oosterbaan merkt op dat de doorstroming van de lagere sociaaleconomische klassen in het onderwijs niet perfect is “maar de kansen voor een slim kind uit een arbeidersmilieu zijn nog nooit zo goed geweest.” Dit moge waar zijn, maar zijn volgende constatering dat “in de politiek, de wetenschap en het culturele leven afkomst nauwelijks nog van belang [is]” lijkt mij prematuur en in tegenstelling met het door hem vermelde feit dat slechts drie procent van de Kamerleden in 2016 geen hoger beroepsonderwijs of universiteit had gevolgd. Hij vermeldt ook dat in het bedrijfsleven een migranten-achtergrond nog vaak wel belemmerend werkt.
Het is evident dat intelligentie nu eenmaal ongelijk verdeeld is en dus niet iedereen de capaciteiten heeft om hoger onderwijs te volgen. Oosterbaan verwijst naar het boek Diplomademocratie (2011) van de bestuurskundigen Mark Bovens en Anchrit Wille. Zij laten overtuigend zien dat “meritocratie en democratie op gespannen voet met elkaar staan: de opvattingen van laag opgeleiden worden in het politieke debat nauwelijks tot uitdrukking gebracht.” De bovenvermelde samenstelling van de Tweede Kamer is in deze context veelzeggend. Dit hoeft op zich geen probleem te zijn als hoog- en laag opgeleiden over belangrijke kwesties ongeveer hetzelfde zouden denken, maar dat is niet zo. In onze representatieve democratie begint de vertegenwoordiging zelf steeds meer het probleem te worden en resulteert in een ernstig democratisch tekort. Het gevolg is dat populistische partijen zich over het laag opgeleide gedeelte van de bevolking ontfermen en het woord ‘elite’ een ongunstige bijbetekenis trachten te geven.
Bovendien trouwen mensen steeds vaker met partners uit dezelfde opleidingsklasse. Door de meritocratisering hebben meisjes nu dezelfde opleidingskansen als jongens. Voor jonge hoog opgeleiden is er nu een brede keuze uit eveneens hoog opgeleide huwelijkspartners – “een groot verschil met de situatie van enkele tientallen jaren geleden toen hoog opgeleide mannen veel vaker met laag opgeleide vrouwen trouwden.” Hierdoor neemt de tweedeling toe en “dat effect wordt nog versterkt doordat de kinderen die uit die verbintenissen worden geboren het zowel qua aanleg als omgeving veel beter treffen dan de kinderen van laag opgeleide ouders.” We hebben echter geen andere keus dan de paradox van een simultane meritocratie en democratie te aanvaarden en “te proberen de meest schrijnende kanten te verzachten.” Volgens Oosterbaan kan dit door een hervorming van het onderwijs en de politiek. Het basis- en voortgezet onderwijs dient door middel van kleinere klassen en goed betaalde leraren verbeterd te worden, en er moet burgerschapsonderwijs worden ingevoerd. “De vroege schooltijd is de enige tijd waarin alle lagen van de bevolking nog bijeen zijn.” M.b.t. de politiek bepleit hij referenda met keuze uit alternatieven en duidelijke kostenberekeningen van deze alternatieven. Een meer onconventionele benadering van zijn kant is het inzetten van televisieseries om politieke en maatschappelijke thema’s aan de orde te stellen.
Naast de door Oosterbaan voorgestelde hervormingen in onderwijs en politiek en het inzetten van televisieseries, denk ik dat ‘de paradox van een simultane meritocratie en democratie’ verzacht kan worden door positieve actie van hoogopgeleiden die hun grote verantwoordelijkheid t.o.v. de minder bedeelden aanvaarden (zie de items 1 en 7). Dit omdat de relatief geringe macht en invloed van laagopgeleiden gedeeltelijk wordt bepaald door toeval. Excessieve salarissen en bonussen voor hoogopgeleiden passen bijvoorbeeld niet in zo’n soort verantwoordelijkheidsgevoel. Uiteindelijk is de paradox meritocratie versus democratie gerelateerd aan de paradox zelfassertiviteit versus zelftranscendentie (item 9). Bewustzijnsontwikkeling kan deze paradoxen ‘transcenderen’ en het daadwerkelijk verantwoordelijkheid nemen bevorderen.
11. Bas Heijne. Er is alleen nog maar toon, geen debat. NRC, 31 december 2016 - 1 januari 2017.
Bas Heijne schrijft dat het democratisch debat terugveroverd moet worden op het huidige geschreeuw en de spin. “Voorwaarde is dat iedereen zich gezien weet, ook als opvattingen radicaal van elkaar verschillen.” Zowel de ‘roep om erkenning’ als de ‘woede uit miskenning’ dienen erkend te worden. Uiteindelijk gaat het om “een clash tussen verschillende manieren van naar de wereld kijken, verschillende [onderliggende] opvattingen over wat een goede samenleving is.” Hoewel het conflict tussen voorlopers en achterblijvers verschilt naar plaatselijke omstandigheden en politieke kleur, is de grondtoon ideologisch. Het draait telkens om dezelfde polariteiten: “universalisme tegenover nationalisme, gelijkheidsdenken tegenover groepsdenken, het streven naar gezamenlijkheid tegenover identitaire eigenheid.” Volgens Heijne is het probleem niet de toon van het debat. “Het probleem is dat er alleen nog maar toon is, en geen debat.” Als bijvoorbeeld het kerstfeest een onderwerp wordt van nationale identiteit, weet men “dat het geen kwestie is, maar doet alsof het wel zo is – net zo lang tot het op een gegeven moment een kwestie wordt.” Het gaat louter om het opjutten van een gevoel van miskenning door politici, om ‘infantiel gedrein’.
De Harvard politiek filosoof Michael Sandel wijst in zijn Politiek en moraal het marktdenken aan als belangrijke reden voor de teloorgang van het publieke debat: het geloof dat marktwerking het voornaamste instrument is voor het definiëren van het algemeen belang. Het marktdenken heeft niet alleen ons idee van gemeenschap aangetast, maar het heeft ons “van de verplichting ontslagen in morele termen over onze samenleving na te denken. Het is immers zoveel gemakkelijker om een discussie in bedragen en cijfers te voeren, dan om met elkaar over waarden te debatteren.” Helaas blijft Sandels oproep om met elkaar in discussie te gaan “op basis van respect voor elkaar en voor de feiten hopeloos in de lucht hangen.” Heijnes verklaring daarvoor is dat de kern van het debat juist over gemeenschap of samenhang gaat. De paradox is dat het huidige debat juist wordt gevoerd “vanuit een diepgevoeld gemis aan een gedeeld publiek belang [of gemeenschappelijkheid] … aan werkelijk contact met iets dat groter is dan jezelf.” Dit veroorzaakt het geschreeuw langs elkaar heen. Wanneer ethische en politieke argumenten niet onderdeel worden van een echt maatschappelijk debat, blijft veel in het luchtledige hangen.
Heijne zegt dat vooral de onderliggende ideologische en morele opvattingen van voorlopers en achterblijvers verschillen. Ik verwijs hier graag naar hetgeen ik onder item 1 heb gezegd: het multidimensionale ontwikkelingsproces wordt beïnvloed door een aantal in omvattendheid toenemende factoren: wetenschappelijke, technologische, economische, politieke, sociaal-structurele, culturele & persoonlijkheid, en bewustzijn factoren. Dus politiek- en cultureel-ideologische denkbeelden en morele opvattingen zijn inderdaad meer omvattend en leggen meer gewicht in de schaal dan economische opvattingen. Maar de bewustzijn factor is nog omvattender en diepgaander. Het diepgevoelde gemis aan gemeenschappelijkheid, ‘aan werkelijk contact met iets dat groter is dan jezelf’ in Heijnes woorden, zou ik toeschrijven aan een incoherent collectief bewustzijn. Er is alleen nog maar toon, alleen maar geschreeuw en woede, omdat het collectief bewustzijn zo incoherent is.
Het kappen met een feitenvrije politiek, met fake news, is goed maar niet afdoende, zegt Heijne. “Feiten zijn goed voor onze nuchterheid, maar we hebben in de eerste plaats te maken met verschillende visies op wat wij een goede samenleving vinden … Het gaat niet om wie we zijn. Het gaat om wie we willen zijn.” We dienen de blinde vlek van het Verlichtingsdenken te vermijden: de in de afgelopen decennia veronachtzaamde behoefte aan gemeenschap en samenhang, het verlangen naar bedding en eigenheid, moet serieus worden genomen. “Pas als de toon verandert, wordt [inhoudelijk] debat weer mogelijk.”
Het is inderdaad nuttig om een toekomstvisie te hebben. In een eerdere publicatie geef ik een tentatieve beschrijving van de huidige en een ideale samenleving (Van Eijk 2010:146-8).[12] Zonder een duidelijk idee van wat een goede samenleving zou kunnen zijn, is het onmogelijk praktische aanbevelingen te doen voor verbetering van de huidige samenleving. De behoefte aan samenhang en het verlangen naar bedding kunnen gemakkelijker vervuld worden met een coherent collectief bewustzijn. De door Heijne vermelde polariteiten van universalisme versus nationalisme en het streven naar gezamenlijkheid versus identitaire eigenheid (en alle andere paradoxen of schijnbare tegenstellingen) kunnen tegelijkertijd gerealiseerd worden door diametrale ontwikkeling (zie item 9).
12. Eelco Runia. Het ancien régime zag de revolutie ook niet aankomen. NRC, 17-18 december 2016.
Het bovenvermelde verlangen naar bedding en eigenheid heeft ook een rol gespeeld in de laatste Amerikaanse verkiezingen (America first). De historicus en psycholoog Runia zegt dat “de praktijk leert dat élke grote historische gebeurtenis van toevalligheden aan elkaar hangt … Dat het een haar scheelde of Clinton had gewonnen, is zodoende volkomen irrelevant.” Runia spreekt samen met sommige andere historici van een ‘sublieme, historische gebeurtenis’. Het eerste ingrediënt van zo’n gebeurtenis is radicale, kwalitatieve verandering. Het tweede ingrediënt is dat “weldenkende mensen die gebeurtenis niet zien aankomen. Maak je deel uit van het oude speelveld, dan voorzie je slecht het nieuwe.” Volgens Runia is het veelzeggend dat alleen evolutiepsychologen in een vroeg stadium voorspelden dat Trump zou winnen – “zij negeerden waar weldenkenden zich blind op staren: de woorden van de kandidaten.” Peter Thiel, de enige Silicon Valley-tycoon die zich achter Trump schaarde, verwoordde het treffend: “de weldenkenden nemen Trump ‘letterlijk maar niet serieus’, zijn aanhangers nemen hem ‘serieus maar niet letterlijk’.” Het woord ‘subliem’ in ‘sublieme historische gebeurtenis’ is geen loftuiting, maar een neutrale, technische term die een mengeling van afgrijzen en fascinatie weergeeft.
Wanneer niet alleen mijn persoonlijke leven van toevalligheden aan elkaar hangt (zie item 1), maar ook grote historische gebeurtenissen, dan is ‘maakbaarheid’ een illusie. Bovendien zitten mensen (ook de ‘weldenkenden’) gevangen in denkkaders of paradigma’s, waaruit het moeilijk ontsnappen is.[13] Bewustzijnsontwikkeling resulteert in bewustzijnsverruiming en dientengevolge in ruimere denkkaders.
Runia schrijft dat de weldenkenden het gevoel hadden dat de zege hen ‘toekwam’, een gevoel van entitlement. Het gaat hier om entitlement versus meritocracy, dat wat niet versus dat wat wel je eigen verdienste is. “Entitlement is het culturele en sociaaleconomische equivalent van … white privilege: de voordelen die je, zonder dat je je dat realiseert, komen aanwaaien, enkel omdat je wit bent.” Entitlement is het 21ste-eeuwse equivalent van de 18de-eeuwse adellijke privileges. Entitlement hoeft niet identiek te zijn aan “kritiekloze aanvaarding van de wereld zoals hij is.” Ook ‘verlichte’ kritische kranten en personen kunnen schoolvoorbeelden van entitlement zijn. “Het kenmerkende van de periode waarin we sinds een paar jaar leven is dat entitlement hoe langer hoe meer gepaard gaat met schaamte over de onoverbrugbare kloof met minder bedeelden.”
De hier besproken entitlement dient verbonden te worden met de eerder besproken verantwoordelijkheid t.o.v. de minder bedeelden (zie de items 1, 7 en 10). Maar alleen schaamte over ‘de onoverbrugbare kloof met minder bedeelden’ helpt ons niet veel verder. Een meer coherent collectief bewustzijn, dat zowel de ‘weldenkenden’ als de ‘minderbedeelden’ omvat, kan helpen de kloof te overbruggen.
Volgens de filosoof Richard Rorty ligt het begin van deze schaamte in de jaren zestig. “Het werkelijk veranderen van het maatschappelijke systeem werd destijds als kansloze onderneming gezien.” Vele weldenkenden trapten in de val van als mededogen vermomde wanhoop. Zegt Rorty: “The system was beyond reform. The best one could do was focus on its victims.” Uiteindelijk was het kapitalistische systeem boven elke twijfel verheven, bij zowel de oud-presidenten Bill Clinton en Barack Obama als Hillary Clinton. De breed gedeelde weerzin tegen entitlement is de essentie van het huidige populisme. Hillary Clinton belichaamde entitlement als geen ander. “Het ironische is [echter] dat degene die het meest entitled was van iedereen - Trump - de strijd tegen entitlement won … Zo bezien is de verklaring van evolutiepsychologen zo gek nog niet: deze verkiezing ging om wie het meeste ‘alpha’ is.” Uiteindelijk besloten vele Amerikanen om Trump toch het voordeel van de twijfel te geven en kozen ze zelfs tegen hun eigenbelang in. “Deze blinde drang tot verandering, los van het welbegrepen eigenbelang, is kenmerkend voor sublieme historische gebeurtenissen. It’s the stuff revolutions are made of.”
Ik denk niet dat het kapitalistische systeem beyond reform is. Instituties of systemen lijken op het eerste gezicht oppermachtig en onveranderbaar, maar uiteindelijk worden ze gevormd door (grote aantallen) individuen. Als maatschappelijk vertrouwen de lijm is die het maatschappelijk systeem bij elkaar houdt en gekoppeld is aan het collectief bewustzijn, dan kan het belang van dit hefboommechanisme met brede impact niet genoeg benadrukt worden (zie item 9). Aangezien het collectief bewustzijn gegrondvest is in vele individuele bewustzijnden, zal bij een voldoende aantal individuele bewustzijnsveranderingen de maatschappelijke structuur zich min of meer spontaan aanpassen. Wanneer een bepaalde drempelwaarde overschreden wordt kan een omslagpunt zelfs onverwachts snel optreden.[14] Bewustzijnsontwikkeling resulteert in persoonlijke gedragsverandering en daardoor uiteindelijk in verandering van maatschappelijke structuren van binnenuit. Aldus kan de op ‘woede uit miskenning’ (item 11) gebaseerde blinde drang tot verandering, vaak tegen het eigenbelang in, geneutraliseerd worden. Revoluties eten tenslotte vaak hun eigen kinderen op.
13. Kees Vuyk. Vertrouwen = interesse tonen + ruzie maken. NRC, 3-4 december 2016.
De filosoof Kees Vuyk schrijft: “Wie de eindjes aan elkaar moet knopen, heeft weinig aan de grote idealen van de elite. We moeten universele waarden verbinden met het alledaagse leven van gewone mensen.” De boodschap van de elite is vaak veel te abstract. Om dat te vermijden is meer menselijk contact nodig “zowel op het niveau van het hoofd als dat van de onderbuik.” De elite ontbeert momenteel ‘compassie voor het alledaagse’. Abstracte denkpatronen moeten verbonden worden met het alledaagse leven van gewone mensen.
Volgens Vuyk komt de boosheid van veel kiezers op de elite niet alleen voort uit sociale tegenstellingen. “Daarvoor is die woede te selectief.” Waarom is de boze burger bijvoorbeeld niet boos op een superrijke als Trump, een elite figuur als Boris Johnson of een beroepspoliticus (‘plucheklever’) als Geert Wilders? Met sociale karakteristieken als inkomen, afkomst, opleiding en cultureel kapitaal kunnen we ‘de elite’ niet afdoende omschrijven. Klaarblijkelijk gaat het om iets anders en wel om een diep gevoel van ‘in de steek gelaten zijn’. In plaats van ‘elite’ kunnen we beter spreken van ‘intelligentsia’. “De intelligentsia zijn niet alle hoogopgeleiden, maar diegenen die aan de lange termijn denken en verder willen kijken dan het eigen belang.” Wat de intelligentsia verbindt is dat ze een beroep doen op abstracte begrippen zoals “universele rechten, de wet, internationale verdragen, het algemeen belang of (godbetert) de waarheid.” Maar helaas kunnen veel ‘achterblijvers’ deze omgang met abstracties (het abstracte redeneren) niet volgen en komen ze de intelligentsia tegenwoordig niet meer tegen “in de familie, in de kerk, op het werk, op de school van de kinderen, in de buurtwinkel.” Door de emancipatiebewegingen van de tweede helft van de twintigste eeuw is bijna iedereen met intellectueel talent via het onderwijs in eigen ‘voorloper’ gemeenschappen terecht gekomen en aldus afgescheiden geraakt van “de gemeenschappen waaruit zij afkomstig waren.”
Dus ook volgens Vuyk is de ‘woede uit miskenning’ een belangrijk aspect van de kloof tussen de ‘boze burger’ en de intelligentsia. En ook Oosterbaan (item 10) verwijst naar een zichzelf versterkende tweedeling in de samenleving. Het vervreemd raken van ‘de gemeenschappen waaruit de intelligentsia afkomstig waren’ heb ik ook persoonlijk ervaren. Het is moeilijk om betekenisvol contact te onderhouden als de leef- en werkwerelden van je huidige en vroegere gemeenschap sterk gaan verschillen. Desalniettemin ben ik altijd blij geweest met mijn eenvoudige boerenafkomst, omdat het ook een voordeel oplevert in het inschatten van hoe realistisch bepaalde voorstellen tot maatschappelijke verandering zijn.
Een andere oorzaak van de kloof tussen ‘achterblijvers’ en intelligentsia is volgens Vuyk de ideologie van het consumentisme, economisme of kapitalisme. In deze ideologie wordt de markteconomie met zijn ongeremd nastreven van eigen belang beschouwd als de oplossing voor (bijna) alle maatschappelijke problemen. “Is het vreemd dat mensen dan geen geloof meer hechten aan een intelligentsia die aandacht vraagt voor thema’s die het eigen belang overstijgen?” Om deze kloof te overbruggen zal het populistische naar de mond praten van de boze burger niet helpen. Het dumpen van algemeen belang, universele beginselen en de waarheid zal de chaos alleen maar vergroten, zegt Vuyk.
Ook de politiek filosoof Sandel verwijst naar het geloof in marktwerking als belangrijke reden voor de teloorgang van het publieke debat (item 11). Het ongeremd nastreven van eigenbelang als voornaamste instrument om het algemeen belang te definiëren, kan niet werken: voor dat inzicht is weinig gezond boerenverstand nodig. Het economisme is in de eerder vermelde sequentie van categorieën van factoren die het multidimensionale ontwikkelingsproces beïnvloeden, zeker niet het meest doorslaggevend, hoewel dat bij oppervlakkige beschouwing misschien wel zo lijkt. Om de paradox of schijnbare tegenstelling van eigenbelang versus algemeen belang echt te kunnen ‘oplossen’ of ‘transcenderen’ is bewustzijnsontwikkeling onontbeerlijk. Ook deze paradox is gerelateerd aan de paradox zelfassertiviteit versus zelftranscendentie (items 9 en 10).
14. Coen Verbraak. Een leven zonder angst is ongehoord saai. NRC, 17-18 december 2016.
Het boek Wie wij zijn (2016) van de emeritus hoogleraar psychiatrie Frank Koerselman gaat over identiteit en betekenisverlening. Volgens hem is identiteit de manier waarop je tegen de werkelijkheid aankijkt. “De manier waarop je de wereld duidt … hoe je tegen de wereld aankijkt, bepaalt wie je bent. Dat heeft met aanleg en ervaring te maken.”
Volgens Koerselman bepaalt je paradigma, de manier waarop je de wereld duidt, je identiteit. Het is evident dat paradigma’s of denkkaders aanzienlijk kunnen verschillen. Paradigma’s zijn meestal impliciet, daarom is het nodig ze te expliciteren alvorens betekenisvolle discussie of uitwisseling van ideeën mogelijk is. Helaas is het expliciet maken van impliciete denkkaders ongebruikelijk en dit resulteert in veel spraakverwarring (item 12). Zo is het boven vermelde impliciete economisme, het geloof in marktwerking in alle sectoren van de samenleving, een belangrijk onderdeel van het huidige dominante paradigma. Daardoor wordt onze identiteit nu vaak grotendeels economisch geduid. Koerselman zegt ook dat je dominante paradigma door aanleg en ervaring (of omgeving) bepaald wordt, dus door nature and nurture (zie ook de items 1, 7 en 10). Dit geeft aanleiding tot veel verschillende mogelijke identiteiten die toch op de een of andere manier vreedzaam zullen moeten samenleven.
Koerselman zegt dat de ‘boze witte man’ in de huidige samenleving zich minderwaardig voelt. “Hoe meer ik vermoed dat die ander mij dwarszit om mij te vernederen, hoe meer ik gekrenkt ben.” In de psychiatrie spreekt men dan van ‘de narcistische krenking of boosheid’. Naast deze disproportionele boosheid speelt er echter nog iets anders mee bij de zogenaamde tweedeling tussen ‘elite en volk’.
Koerselman wijst hierbij op een curieus taboe: “mensen zijn helemaal niet gelijk. De helft van de mensen heeft nou eenmaal per definitie een IQ van onder de honderd.” Ondanks de opwaartse sociale mobiliteit zal er altijd een grote groep zijn “die gewoon minder begaafd is. Het lijkt wel of dat niet gezegd mag worden.” In de westerse liberale samenleving wordt ieder geacht om voor zichzelf te kunnen zorgen. Maar zelfs als sociaal onrecht, ongelijke kansen en pech worden weggenomen “blijft er nog altijd een grote groep over die het gewoon nooit zal kunnen. Die mensen voelen dat zelf natuurlijk ook.” Deze groep vergelijkt zich met anderen en voelt zich achtergesteld. Juist de heersende ideologie - iedereen kan alles bereiken, als hij zijn best maar doet – “is vernederend voor wie dat niet kan - en dat maakt heel boos.”
Ook Oosterbaan verwijst naar de onvermijdelijkheid van verschillen in intelligentie (item 10). Dit resulteert in ‘narcistische krenking’ bij een aanzienlijk gedeelte van de bevolking, die simpelweg niet mee kunnen komen in de moderne samenleving. Ik heb eerder verschillende malen aangegeven dat verantwoordelijkheid van de hoogopgeleiden voor de minderbedeelden noodzakelijk is in een vreedzame samenleving. Mededogen en vriendelijkheid, compassie met de (toevallig) lichamelijk en mentaal minderbedeelden, is nodig. Dit vereist spirituele ontwikkeling.
15. Steven de Jong. Minder, minder misperceptie. NRC, 17-18 december 2016.
Uit Perils of Perception, een enquête van het bureau Ipsos, blijkt dat de gemiddelde Nederlander denkt dat 19 procent van de Nederlanders moslim is. In feite is slechts 6 procent moslim. “Bij het inschatten van de omvang van gevoelige kwesties, zoals immigratie, uiten mensen hun zorgen over de kwestie. Hoe emotioneler het standpunt, hoe groter de kans op mispercepties.” Een remedie tegen deze emotional innumeracy is The Better Angels of Our Nature (2011), de titel van een boek van de psycholoog Steven Pinker. “Hij ziet juist [een] afname van conflict en opmars van beschaving.”
Ook het debat in Nederland over nationale identiteit, boze burgers en de kloof tussen ‘elite en volk’ wordt gekenmerkt door emotional innumeracy. En populistische politici wakkeren mispercepties graag aan. Er is alleen maar toon, geen inhoud (item 11). Pinker toont echter aan dat een beroep doen op ‘de betere engelen in onze aard’ uiteindelijk vruchten afwerpt. Het gaat relatief langzaam, maar het werkt. De vraag is dan hoe we precies in de praktijk van alledag een beroep kunnen doen op ‘de betere engelen in onze aard’. Mijns inziens zijn effectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling het praktische instrument om the better angels of our nature te activeren. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat regelmatige beoefening van deze technieken in maatschappelijk en ecologisch verantwoorde gedragsverandering resulteert.[15] Meer altruïstisch, pro-actief gedrag is het gevolg (item 9). Het vestigen van een sterke nationale identiteit in de context van waarlijk wereldburgerschap (wat slechts een schijnbare tegenstelling is, net zoals de paradox zelfassertiviteit versus zelftranscendentie) vraagt om bewustzijnsontwikkeling.
Eindnoten
[1] Wim Couwenberg. Nationale identiteit, integratie en inburgering van migranten: kortgeleden nog een racistische afwijking, maar nu inmiddels politiek correct bevonden. Civis Mundi Digitaal # 44, maart 2017. http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=3344
[2] Hofstede, G., 1994, Cultures and Organizations. Software of the Mind. Intercultural Cooperation and its Importance for Survival. HarperCollinsBusiness, London [First published in 1991].
[3] Dit diagram kan men ook vinden in een eerdere publicatie in Civis Mundi: Van Eijk, T. (2015), Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015. http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=2697
[4] Zie ook: Van Eijk, T. (2011), Achtergrond Aziatisch proces van modernisering. Civis Mundi digitaal # 3, april 2011. http://www.civismundi.nl/?p=artikel&aid=1644
[5] Zie eindnoot 3.
[6] Wagemans, M.C.H., 1987. Een op ervaringen gebaseerde studie naar de spanning tussen de theorie en de praktijk van het besturen. Ph.D. thesis, Wageningen Agricultural University. Zie ook eindnoot 3.
[7] Zie eindnoot 3.
[8] De TM-techniek is waarschijnlijk een van de best onderzochte meditatietechnieken. De resultaten van onderzoek naar de fysiologische, psychologische en sociologische effecten op individuen en collectiviteiten zijn in vele wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. David Orme-Johnson is een van de meest toonaangevende onderzoekers naar de effecten van meditatie, met meer dan 100 publicaties op zijn naam waarvan de meeste in peer-reviewed tijdschriften. Op zijn website (http://www.truthabouttm.org/truth/Home/index.cfm) staat een uitgebreid overzicht van de onderzoeksresultaten naar TM.
Zie ook: Van Eijk, T., 2010, Economie, statuswedloop en zelfregulering. Civis Mundi digitaal # 1, september 2010. http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=1436
[9] Deze en de volgende paragrafen tot item 10 komen uit een eerdere publicatie in Civis Mundi: zie eindnoot 3.
[10] Swanson G. and R. Oates, 1989. Enlightened management. Building high-performance people. Maharishi International University Press, Fairfield, Iowa, USA.
[11] Zie ook Diagram 4 in een eerdere Civis Mundi publicatie: zie eindnoot 3.
[12] Van Eijk, T., 2010, Civic Driven Change through Self-Empowerment. Societal Transformation and Consciousness-Based Development. Lulu. http://www.lulu.com/spotlight/toondotvaneijkatupcmaildotnl
[13] In mijn proefschrift beschrijf ik drie verschillende wetenschappelijke paradigma’s: het positivistische, constructivistische en transcendentalistische paradigma (Van Eijk 1998).
Van Eijk, T., 1998, Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands http://edepot.wur.nl/121226
[14] Zie ook eindnoot 3.
[15] Zie eindnoot 8.