Civis Mundi Digitaal #46
Inleiding
Dit artikel is het zevende en laatste deel van een serie waarin een globaal overzicht wordt gegeven van de wijze waarop men het begrip bewustzijn in de filosofie en psychologie definieert.
In onze huidige tijd wordt veel geschreven over de veranderingen die plaatsvinden. Velen vinden dat een bewustzijnsverandering momenteel meer dan noodzakelijk is. Maar op welke wijze kan een bewustzijnsverandering plaatsvinden, als we niet eens weten wat bewustzijn eigenlijk is? Als we hiervan geen idee hebben, dan is dit niet te realiseren.
Willen we meer inzicht krijgen in de huidige problematiek van onze samenleving, dan zullen we meer inzicht moeten zien te krijgen in het bewustzijn dat in ieder mens aanwezig is. Wat ik met deze serie beoog is te onderzoeken wat het begrip ‘bewustzijn’ binnen de filosofie en psychologie in de loop der eeuwen betekent, om zo tot meer inzicht te komen in de betekenis hiervan. Maar het is ook mijn bedoeling te laten zien hoe men hiermee worstelt en hoe groot de verwarring kan zijn. Met deze bescheiden bijdrage over het begrip ‘bewustzijn’ hoop ik een beter inzicht aan te reiken voor deze term die we zo vaak gebruiken.
Overzicht
In deel 1 is de kwantumtheorie in relatie tot energie behandeld en heb ik de filosofen Plato, Descartes en het rationalisme, Spinoza, Kant, de empiristen Lock, Berkeley en Hume en de fenomenologie van Husserl besproken.
In deel 2 kwam de levensfilosofie van de filosoof Bergson, het existentialisme van Sartre, de ideeën van Freud en Jung en tot slot de bewustzijnstheorie van Wilber aan de orde.
In deel 3 werd de informatieveldtheorie van de filosoof Laszlo en de fysicus Verlinde behandeld, alsmede de morfogenetische veldentheorie van de bioloog Sheldrake, de bewustzijnstheorie van de filosoof Chalmers en tot slot de theorie van de filosoof Nagels.
In deel 4 kwamen de Indiase benaderingen van het bewustzijn aan de orde. Onder andere van Ramana Maharshi, Nisargadatta Maharaj en Maharishi Mahesh Yogi.
In deel 5 is de zienswijze van Krishnamurti besproken en de Islamitische benadering van Reshad Feild en de benadering van Gurdjieff.
In deel 6 werd de Nederlandse arts Arie Bos behandeld en Ockhams scheermes.
In dit deel wordt de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn en het paradigma besproken en eindig ik met een aantal conclusies. (1).
In mijn eerdere artikel over het onderscheid tussen het iets en het niets in Civis Mundi nr. 34 besprak ik de ervaring die de neurochirurg Alexander had toen hij in een coma terecht kwam. Alexander had het uitgangspunt dat bewustzijn voortkomt uit de hersenen. Zoals velen had hij de overtuiging dat het bewustzijn ophoudt te bestaan als de hersenen niet meer actief zijn. Via zijn periode in coma ontdekte hij dat dit bewustzijn actief bleef ook al waren zijn hersenen volledig buiten werking.
De vraag is of het bewustzijn ook actief blijft als het lichaam sterft. Deze vraag kunnen we niet beantwoorden. In het bovengenoemde artikel opperde ik de hypothese dat alleen als het bewustzijn na het sterven actief blijft, het mogelijk is dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid. Deze immateriële werkelijkheid is dan datgene waarin wij ons bevinden na ons overlijden, een energetische werkelijkheid zonder materie.
De verhalen en de ervaringen van Alexander en anderen wijzen in de richting van een immaterieel bewustzijn. Toen zijn materiële brein tot stilstand kwam, bleef zijn bewustzijn actief. Antwoorden op deze vragen zijn alleen mogelijk als we enig idee hebben wat bewustzijn is. En daarmee komen we op een lastig punt. Het begrip bewustzijn wordt algemeen gebruikt, maar zelden gedefinieerd. Er is daarover weinig duidelijkheid, omdat hiervan geen eenduidige definitie bestaat.
Energie
De bovenstaande hypothese, dat onze bewustzijnstoestand in de materiële werkelijkheid overgaat in een bewustzijnstoestand in een immateriële werkelijkheid, roept een aantal vragen op.
- Is er een onderscheid tussen energie en bewustzijn?
- Is bewustzijn gelijk aan energie?
- Als bewustzijn energie is, is het dan materiële of immateriële energie?
- Wat is bewustzijn?
In mijn vorige artikelen over het onderscheid tussen het iets en het niets en in de bewustzijnsartikelen deel 1 t/m 6 heb ik de volgende hypotheses als uitgangspunt genomen.
1. Alles in de ons bekende en onbekende wereld is energie.
2. Deze energie kan langzamer of sneller gaan dan de lichtsnelheid.
De langzamere energie noemen we materiële energie en de snellere noemen we
immateriële energie. Dit zijn geen twee soorten energie. Het is dezelfde energie
maar de snelheid en de frequentie ervan verschilt.
De hier gebruikte begrippen materieel en immaterieel lijken mij meer exact, omdat zij duidelijker uitdrukken wat wordt bedoeld. Dit in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde wat onduidelijke begrippen, zoals stoffelijk versus onstoffelijk, de antroposofische begrippen astraal en etherisch, en andere varianten. Uitgaande van bovenstaand onderscheid wil ik nagaan in hoeverre deze begrippen materieel en immaterieel de onduidelijkheid hierover in bestaande literatuur kunnen verhelderen. Door het onderscheid tussen materieel en immaterieel als uitgangspunt te nemen voor mijn onderzoek naar de betekenis van het begrip bewustzijn, wordt duidelijker op welke wijze de filosoof of psycholoog zijn bewustzijnsbegrip uitlegt of omschrijft.
Conclusie op basis van de eerste zes artikelen
De conclusie die ik heb geformuleerd op basis van de delen 1 t/m 6 is dat men binnen de psychologie het bewustzijn vrijwel altijd als een product van de hersenen ziet of dit gelijkstelt aan de hersenen. Binnen de filosofie wordt hier anders tegenaan gekeken. Bergson, Husserl en Sartre zien bewustzijn als immateriële energie. Kort samengevat heerst bij hen het idee dat bewustzijn een intentioneel gerichte levensenergie is. Het is gerichte aandacht, heeft geen ´ik´ als centrum en kent geen inhouden. Bewustzijn is een werkwoord, dus een activiteit.
Volgens Wilber manifesteert het bewustzijn zich in fases die gelijk opgaan met de hersenontwikkeling. Binnen het gedrag drukt het bewustzijn zich uit via een paradigma of denkkader. Laszlo, Verlinde en Sheldrake ontwikkelden een theorie over informatievelden. De immateriële informatievelden zijn tevens energetische bewustzijnsvelden. Bewustzijn is ook informatie. Maar deze informatie moet niet gezien worden als inhouden van het bewustzijn.
Chalmers ziet het bewustzijn als immaterieel dat tevens de mogelijkheid heeft informatie te transporteren. Nagel brengt naar voren dat bewustzijnsontwikkeling een natuurlijk doel is.
Indiase filosofen daarentegen gebruiken het begrip bewustzijn verschillend. Voor de een is dit begrip materieel en voor de ander is het immaterieel. De door mij besproken Indiase leraren zien echter gedrag, ego en emoties als onbewuste uitingen van de materiële aspecten van de hersenen. Zij erkennen dat de mens de mogelijkheid heeft deze te ontstijgen en contact te maken met het absolute onbegrensde bewustzijn, dat zij als niet materieel beschouwen. Zij beschouwen het bewust gewaarzijn als een noodzakelijke stap om dit bewustzijn te ervaren. Noodzakelijk daarbij is het vermogen tot zelfobservatie.
Krishnamurti wijkt met zijn idee wat af van de andere Indiase filosofen. Hij ziet het bewustzijn als een onderdeel van onze geest en benadrukt vooral het gewaarzijn en het volledig stilzetten van de gedachten om vrij te worden van onze identificaties en conditioneringen. Feild legt de nadrukt op het stellen van de essentiële vraag om ons bewust te zijn van wie we zijn. Gurdjieff stelt dat wij mensen volledig mechanisch zijn en eigenlijk voortdurend slapend zijn. Hij ontwikkelde allerlei methodes om de mens wakker te maken.
Krishnamurti en Gurdjieff brengen het bewustzijn terug tot waarnemingsprocessen. Het gewaarzijn komt bij hen centraal te staan. Ook de psychologische processen die de mens gevangen houden worden in deze context geplaatst. Ook hebben we gezien hoe groot de weerstand is tegen een materialistische opvatting van het bewustzijn, die het bewustzijn reduceren tot hersenprocessen.
Veel van bovenstaande aspecten vinden we terug in het boek van Arie Bos, Mijn brein denkt niet, ik wel, waarin hij nadrukkelijk afrekent met het materialistische wereldbeeld als achterhaald en onhoudbaar. Via Ockhams scheermes worden allerlei begrippen over het bewustzijn nader bekeken en bepaald of ze onder het begrip bewustzijn of paradigma gebracht kunnen worden.
In het vorige artikel heb ik benadrukt dat bewustzijnsinhouden eigenlijk paradigma-inhouden zijn. We kunnen ons ook beter voorstellen wat een paradigma-inhoud kan zijn dan het idee dat bewustzijn ook een inhoud zou hebben. Veel filosofen zien bewustzijn als iets dat zonder inhouden is. Om meer inzicht te krijgen in het idee wat een paradigma is, behandel ik hieronder Thomas Kuhn die het begrip paradigma als eerste binnen de wetenschap introduceerde.
Thomas Kuhn (1922-1996)
De grondlegger van de toepassing van het begrip paradigma in de wetenschap was Thomas Kuhn. Kuhn werd geboren in Cambridge (Massachusetts) en was een Amerikaans natuurkundige en wetenschapsfilosoof en werd vooral bekend door zijn boek The Structure of Scientific Revolutions (1962), Daarin brengt hij het idee naar voren dat wetenschap niet geleidelijk evolueert maar door paradigmawisselingen sprongsgewijs verandert. In 1949 haalde hij zijn doctoraat aan de Harvard-universiteit. In 1964 werd Kuhn benoemd tot professor in de wetenschapsgeschiedenis aan de Princeton-universiteit. Vanaf 1979 doceerde hij filosofie aan de Massachusetts Institute of Technology.
Paradigma
De aanleiding voor Kuhn om zijn boek te schrijven was zijn verwondering over het feit dat Aristoteles een mechanica formuleerde die op essentiële punten niet leek te kloppen. Dit leidde ertoe dat hij de ideeën over de mechanica van Aristoteles ging vergelijken met die van Newton en Einstein. Zijn conclusie was dat de mechanica van Aristoteles op een geheel ander wereldbeeld was gebaseerd dan die van Newton en Einstein. “De betekenis van termen als kracht, massa of versnelling was een totaal andere dan die wij eraan toekennen. Aristoteles leefde in zekere zin in een andere wereld dan wij. Om hieraan uitdrukking te geven gebruikte Kuhn het woord paradigma.” (2)
Kuhn is de eerste voor wie het begrip paradigma een centrale rol speelde in zijn filosofie. Hij beperkt het begrip tot de wetenschap. Het paradigma als model dient volgens hem om problemen mee op te lossen. Het is het paradigma dat dan bepaalt welke soort problemen onderzocht zullen worden en welke methode, waarden en normen gehanteerd zullen worden om de resultaten van het onderzoek te toetsen.
Een dergelijk raamwerk noemt Kuhn een paradigma dat aan de wetenschap vooraf gaat omdat de empirische verschijnselen niet voor zichzelf spreken. Zintuiglijke waarnemingen zijn niet neutraal (3, p. 13). Kuhn gebruikt het begrip paradigma om daarmee de wetenschappelijke praktijk aan te duiden.
“Het gegeven dat een paradigma onze kijk op de werkelijkheid bepaalt, staat centraal in Kuhns filosofie. Als het paradigma bepaalt wat de feiten zijn, dan moeten we de notie van een objectieve, kenbare werkelijkheid vaarwel zeggen (3, p. 14). Kuhn definieert het paradigma als het geheel van waarden, overtuigingen en vooronderstellingen waaraan iemand zich committeert zodra hij een paradigma (bewust of onbewust) omarmt. Gedurende de periode van normale wetenschap fungeert het paradigma als baken.” (3, p. 15)
Vergelijking van paradigma’s
Net als Kant stelt Kuhn dat onze kijk op de wereld wordt bepaald door het raamwerk van ons denken. Hoe de wereld op zichzelf is, kunnen we nooit weten. De kenbare wereld is de wereld zoals die zich aan ons voordoet binnen het kader van een paradigma. Als ons paradigma verandert, dan verandert ook het conceptuele kader waarin wij de wereld ervaren. Verschillende paradigma’s kunnen we niet zinvol met elkaar vergelijken, omdat we volgens Kuhn geen objectief ijkpunt bezitten om verschillende paradigma’s te evalueren.
“Er is geen neutrale observatietaal waarin termen uit verschillende paradigma’s vertaald kunnen worden. We kunnen niet buiten onszelf en onze taal en theorieën gaan staan om verschillende paradigma’s naast de objectieve werkelijkheid te leggen. We hebben geen toegang tot een dergelijke werkelijkheid omdat we de wereld altijd in het licht van een conceptueel raamwerk ervaren.” (3, p. 20)
“De conclusie van Kuhn is dat verschillende paradigma’s incommensurabel (onvergelijkbaar) zijn. Paradigma’s kunnen niet in neutrale termen met elkaar worden vergeleken. Het is immers een paradigma dat bepaalt wat een feit is en wat niet. Verschillende paradigma’s brengen zo verschillende werelden met zich mee. We kunnen dan ook niet zeggen dat het ene paradigma beter is dan het andere. De verschillen zijn eenvoudigweg te groot.”
Kuhn stelt dat wetenschappers onvermijdelijk communicatieproblemen krijgen als zij tot verschillende paradigma’s behoren. Zij vinden immers verschillende feiten, problemen en oplossingen relevant en praten hierdoor langs elkaar heen. In een milde vorm moeten ze moeite doen elkaar te begrijpen. In een radicale vorm leven ze in twee werelden en is de communicatie zeer moeilijk tot onmogelijk (3, p.19).
Conservatisme in de wetenschap
Kuhn constateert dat wetenschappers, gedeeltelijk onbewust, binnen een gemeenschappelijk denkkader werken. Ze delen binnen een paradigma verschillende vooronderstellingen, waarbij men vanuit bepaalde concepten en overtuigingen denkt over hoe de wereld in elkaar zit. Dat maakt het doen van onderzoek gemakkelijker, omdat men de uitgangspunten niet steeds weer met elkaar hoeft te betwisten. Binnen het kader van hun paradigma kunnen wetenschappers hun onderzoek doen door op deze manier stukjes van een werkelijkheid in kaart te brengen (4). Door deze werkwijze zijn ze echter wel blind voor compleet andere concepten. Bijvoorbeeld:
1. “Het beeld van licht als golfverschijnsel schermt het deeltjeskarakter af.
2. Het beeld van een elektron als deeltjes is onbruikbaar bij de verklaring van
supergeleiding.
3. De voorstelling van het brein als computer geeft een vertekend beeld.” (5)
Wetenschappers zijn in wezen conservatief. De dogmatische denkpatronen zijn voor een groot deel het gevolg van de opleiding die aspirant onderzoekers gedurende de periode van normale wetenschap genieten. De opleiding is als het ware een hersenspoeling waarbij aankomende wetenschappers door middel van standaardvoorbeelden op een bepaalde, en dus beperkte manier naar de werkelijkheid leren kijken. Want een paradigma is immers altijd beperkt (3, p.16).
Bronnen en leerboeken
In de geschiedenis, de filosofie en de sociale wetenschappen bevatten de colleges voor beginners veel studie van primaire bronnen, zoals de studie van de klassieken op een bepaald terrein of de meest recente verslagen die de onderzoekers ten behoeve van elkaar vervaardigen. Als gevolg daarvan is de student in elk van deze disciplines zich constant bewust van de enorme hoeveelheid problemen. Hij krijgt voortdurend een aantal concurrerende en onvergelijkbare oplossingen van deze problemen voor ogen, die hij uiteindelijk zelf moet ervaren (3, p. 224).
In de natuurwetenschappen zijn boeken vandaag de dag gewoonlijk leerboeken of overzichten die terugblikken op een of ander aspect van het wetenschappelijk leven. Zowel in de wiskunde als in de astronomie hielden de onderzoeksverslagen, zoals in de oudheid geschreven, op begrijpelijk te zijn voor een algemeen ontwikkeld publiek. Elektriciteitsonderzoek eiste voor het eind van de achttiende eeuw al vertaling voor de leek en de meeste andere takken van de natuurkunde verloren hun algemene begrijpelijkheid in de negentiende eeuw (3, p. 61).
“Vaak hoeven zelfs gevorderde studenten geen literatuur te bestuderen die niet speciaal voor studenten is geschreven. Tot aan de laatste stadia in de opleiding van een natuurwetenschapper vervangen de leerboeken systematisch de creatieve wetenschappelijk literatuur waarop ze is gebaseerd. Zolang men vertrouwen heeft in de paradigma’s die deze opleidingstechnieken mogelijk maken zouden weinig wetenschappers deze situatie willen veranderen. Waarom immers zou de natuurkundestudent de werken van Newton, Faraday, Einstein of Schrödinger lezen, als alles wat hij van hun werk moet weten is samengevat in een aantal bijdetijdse leerboeken?” (3, p. 223, 224)
Normale wetenschap
“Wetenschappers werken met behulp van modellen die ze hebben verworven door opvoeding en latere literatuurstudie, vaak zonder precies te weten of ook maar te hoeven weten welke kenmerken deze modellen de status van paradigma’s van de gemeenschap hebben verleend. En zodoende hebben ze geen volledig stelsel van regels nodig. De coherentie die uit de onderzoekstraditie blijkt waaraan zij deel hebben, hoeft niet eens in te houden dat daaraan een stelsel van regels ten grondslag ligt, dat door aanvullend historisch of filosofisch onderzoek aan het licht gebracht zou kunnen worden.” (3, p. 90)
De meeste wetenschapsmensen zijn vaak hun hele loopbaan bezig met opruimwerk. Het werk dat hieruit ontstaat noemt Kuhn normale wetenschap. Hij zegt daarover: “Die onderneming is een poging om de natuur geforceerd in een door het paradigma verschafte voorgevormde en betrekkelijk onvervangbare doos te stoppen. De verschijnselen die niet in de doos passen worden dikwijls in het geheel niet opgemerkt.”
Wetenschappelijke onderzoekers zijn er gewoonlijk niet op uit om nieuwe theorieën te creëren en zijn vaak intolerant waar het gaat om nieuwe theorieën van anderen. In plaats daarvan is normaal wetenschappelijk onderzoek gericht op het zoeken van de verschijnselen en theorieën die het bestaande paradigma bevestigen (3, p. 65).
Paradigma-crisis
In de loop van de tijd worden dingen ontdekt die niet binnen het huidige paradigma passen. Er blijven dan teveel vraagstukken onopgelost. Hierdoor raakt het paradigma in een crisis en komen er alternatieve paradigma’s naar voren. Het bestaande paradigma komt onder druk te staan. Wetenschappers zijn het niet met elkaar eens over de nu te volgen weg. Volgens Kuhn wordt deze strijd niet beslist op basis van rationele argumenten, maar door sociologische factoren.
Binnen een wetenschappelijke revolutie bestaat geen gemeenschappelijk kader dat bepaalt wat de feiten zijn. Dit heeft tot gevolg dat niet op rationele gronden besloten kan worden welke theorie beter is. Het oude paradigma wordt verdrongen door de theorie van het nieuwe, zonder dat duidelijk wordt met welke argumenten dat gebeurt. Deze wetenschappelijke revolutie duurt tot het nieuwe paradigma gewoon is geworden en de wetenschap binnen het nieuwe kader weer op een normale manier kan worden voortgezet (4).
Kuhn merkt op: “Om als paradigma geaccepteerd te worden moet een theorie beter lijken dan haar concurrenten, maar zij hoeft niet, en doet dat in feite ook nooit, al de feiten te verklaren waarmee zij kan worden geconfronteerd.” (3, p. 58)
Grote voorbeelden van wetenschappelijke revoluties zijn de overgang van de aristotelische naar de newtoniaanse mechanica en van de newtoniaanse mechanica naar de theorie van Einstein. Er vinden steeds revolutionaire breuken plaats in de wetenschappelijke ontwikkeling. De schijn van continue groei na elke revolutie wordt veroorzaakt doordat de hele geschiedenis van de wetenschap vanuit het nieuwe paradigma in de leerboeken wordt herschreven (6).
Nieuwe paradigma’s
Nieuwe paradigma’s komen voort uit de oude. Dit heeft tot gevolg dat een flink gedeelte van de woordenschat en de conceptuele en technische hulpmiddelen, die eerder door het vroegere paradigma zijn gehanteerd, in het nieuwe paradigma terechtkomen. Maar ze gebruiken deze geleende elementen zelden op dezelfde wijze.
Kuhn zegt hierover het volgende: “Binnen het nieuwe paradigma worden oude termen, begrippen en experimenten op een nieuwe wijze met elkaar in verband gebracht. Het onvermijdelijke resultaat is iets wat we een misververstand tussen de concurrerende scholen moeten noemen.
De leken die Einsteins algemene relativiteitstheorie niet au sérieux namen, omdat ruimte niet gekromd kon zijn, het was geen ding waar dat bij mogelijk was, hadden niet zomaar ongelijk. Noch was dat het geval met wiskundigen, fysici en filosofen die een euclidische versie van Einsteins theorie trachtten te ontwikkelen.
Hetgeen tevoren werd bedoeld met ruimte, als noodzakelijkerwijs homogeen en isotroop, was volgens hen onmogelijk te beïnvloeden door de aanwezigheid van materie. Als de ruimte dat niet geweest was, zou de fysica van Newton niet gewerkt hebben. Voor de overstap naar Einsteins universum moest het hele begrippensysteem, waarvan de sleutelbegrippen ruimte, materie, kracht enzovoort waren, veranderd worden en in een nieuw verband met de natuur gebracht worden. Alleen degenen die samen die transformatie hadden ondergaan, of juist niet, waren in staat om precies te ontdekken waar ze het over eens of oneens waren.
Onvermijdelijk is de communicatie over de revolutionaire grens gebrekkig van aard. Neem bijvoorbeeld de mensen die Copernicus gek noemden, omdat hij beweerde dat de aarde bewoog. Ze hadden niet zomaar ongelijk. Een gedeelte van wat ze met ‘aarde’ bedoelden was een onbeweeglijke positie. Hun aarde althans kon niet bewegen. Copernicus vernieuwing hield daarom niet zomaar in dat de aarde bewoog. Veeleer was het een geheel nieuwe kijk op de problemen van natuur- en sterrenkunde, een kijk die noodzakelijkerwijs zowel de betekenis van ‘aarde’ als van ‘beweging’ veranderde. Zonder die veranderingen was het idee van een bewegende aarde gewoon waanzin.” (3, p. 206)
“Voorstanders van concurrerende paradigma’s doen hun werk in verschillende werelden. Hierdoor zien de twee groepen wetenschappers verschillende dingen als ze vanaf dezelfde plaats in dezelfde richting kijken. Maar dat betekent niet dat ze kunnen zien wat ze maar willen. Beide kijken naar de wereld en datgene waar ze naar kijken is niet veranderd. Maar op sommige terreinen zien ze andere dingen en ze zien die in andere relaties tot elkaar.
Daarom kan een wet, die volgens de ene groep wetenschappers niet eens bewezen kan worden, bij gelegenheid aan een andere groep intuïtief duidelijk zijn. En dat is ook de reden waarom een van beide groepen een soort bekering moet hebben meegemaakt die we verandering van paradigma hebben genoemd, voordat er goed gecommuniceerd kan worden. Juist omdat het een overgang is tussen onvergelijkbare zaken, kan de overgang tussen concurrerende paradigma’s niet stap voor stap plaatsvinden. De verandering moet of helemaal niet of allemaal tegelijk gebeuren.” (3, p. 207)
De aanvaarding van een nieuw paradigma gebeurt volgens Kuhn grotendeels op buitenwetenschappelijke gronden en komt meestal van buitenstaanders met een onbevangen blik (3, p. 17, 18).
Kuhn stelt dat wetenschappelijke revoluties eindigen met de totale overwinning van een van de beide strijdende paradigma’s. Wanneer een wetenschappelijke gemeenschap een paradigma verwerpt, doet ze tegelijk afstand van de meeste boeken en artikelen waarin dat paradigma is beschreven. Ze zijn geen geschikt studie-object meer. Dit heeft tot gevolg dat de natuurwetenschappelijke opvoeding geen equivalent voor het museum of de bibliotheek met klassieken kent. Dat heeft soms een drastische verandering van het wetenschappelijk waarnemingsvermogen ten aanzien van het wetenschappelijk verleden tot gevolg (3, p. 226).
Kuhn en Popper
Kuhn richt zijn kritiek in de eerste plaats op de door Popper veronderstelde gestage groei van wetenschappelijk kennis. Theorieën worden niet weerlegd, zoals Popper zich dat voorstelt. Poppers falsificatiecriterium werkt volgens Kuhn in de praktijk niet. Binnen een paradigma is falsificatie van de heersende theorie niet aan de orde, of zelfs niet toegestaan.
Kuhn stelt dat tussen twee verschillende paradigma’s geen redelijke discussie mogelijk is, waardoor ook niet uitgemaakt kan worden op welke gronden een theorie gefalsificeerd kan worden (4). De opvatting van Kuhn is dat het ene compacte beeld van wetenschappelijk kennen zoals Popper ons dit voorhoudt, vervangen moet worden door een veel gefragmenteerder beeld van paradigmatisch verschillende soorten wetenschap (6).
Het begrip paradigma in relatie tot conditioneringen
Kuhn introduceerde het paradigmabegrip binnen de wetenschap, dat sindsdien een alom gebruikt begrip in onze samenleving is geworden. Velen hebben zich met dit begrip bezig gehouden en beschreven.
Bloem en Komen definiëren het begrip paradigma als volgt: “Een samenstel van overtuigingen, waartoe waarden en normen behoren, over hoe de zintuiglijke, metafysische en theologische werkelijkheid eruit ziet.” (7, p. 19)
Zij vervolgen: “De werkelijkheid is altijd subjectief en deze subjectiviteit is afhankelijk van ons wereldbeeld, onze cultuur, onze opvattingen en onze gedachten. Aan de andere kant bepalen de gedachten onze werkelijkheid niet. Ze beïnvloeden alleen de mate waarin en de wijze waarop wij die werkelijkheid beleven. In die zin kunnen we van een afhankelijkheid van de gedachten spreken. De gedachten beïnvloeden de beleving van dat wat wij als werkelijkheid beleven.” (7, p. 46)
De Nederlandse kunstenaar M.C. Escher (1898-1972) maakt in zijn prenten veelal gebruik van diverse wiskundige principes. Hij speelt daarin met licht en donker, met perspectieven, zowel veraf als dichtbij, en met oneindigheidsprincipes. Boeiend is daarin dat je iedere keer weer op een andere manier naar zijn werk kunt kijken en er dus ook steeds weer een andere interpretatie aan kunt geven. Hij is daarom ook beroemd geworden om zijn optische illusies. Enkele voorbeelden hiervan zijn hierboven te zien in twee kubusafbeeldingen van zijn hand. Vanuit welk standpunt bekijk je de betreffende kubussen?
Een paradigma wordt onder meer gevormd door de mate van conditionering vanuit de omgeving. Conditioneringen zijn overtuigingen die in ons paradigma terecht zijn gekomen via het gezin, de opvoeding, het milieu en cultuur, godsdienst en opleiding. Als een kind opgroeit in een omgeving van liefde of geweld heeft dat grote invloed op de mate van egovorming en de daarbij behorende overtuigingen. Is de omgeving tolerant of dogmatisch, atheïstisch of godsdienstig, dan komen de daarbij behorende overtuigingen binnen het paradigma van het kind te liggen.
Ook de heersende collectieve paradigma´s van een land of bevolkingsgroep hebben grote invloed op iemands paradigma. Ook de mate waarmee iemand zich identificeert met de groep, omgevingsfactoren of de gevormde overtuigingen geeft vorm aan zijn paradigma. Of een paradigma soepel en flegmatisch of star en dogmatisch is, is bepalend voor het gedrag dat iemand in zijn leven neerzet.
Een paradigma bepaalt wat iemand kan waarnemen. Wat niet binnen de gevormde overtuigingen van het paradigma past wordt niet waargenomen of afgewezen. Bijvoorbeeld de mate van de gevormde overtuigingen over wat mannelijk of vrouwelijk is zal bepalen in hoeverre iemand zich ermee identificeert. Dat geldt ook voor godsdienst of andere culturele uitingen. De door de persoon waargenomen buitenwereld, inclusief zijn zelfbeeld, wordt gevormd door zijn paradigma. Dat betekent dat de ideeën en betekenissen van begrippen als bewustzijn, ziel, geest, ego, ik of het zelf ook paradigma bepaald zijn.
De mate waarin we in staat zijn andere denkwijzen of volstrekt nieuwe ideeën toe te laten wordt bepaald door de mate waarin ons paradigma flexibel of dogmatisch is.
Is dit een oude of een jonge vrouw? Is dit een vrouwengezicht of een bloem? Is dit een eend of een konijn?
De wijze waarop je hiernaar kijkt bepaalt wat je ziet.
Bestaat het Ware Paradigma?
Het paradigma is een geheel gesloten systeem van overtuigingen over hoe wij de werkelijkheid ervaren. Maar het paradigma is ook zeer beperkt, omdat de weerstanden om het paradigma te veranderen erg groot zijn. De manipulaties van ons ego om dit paradigma te handhaven zijn talrijk en ingenieus. Alle overtuigingen die mensen hebben, over wat dan ook, zijn paradigma bepaald. Zelfs de inhoud van deze serie artikelen over bewustzijn is paradigma-bepaald. Het is immers mijn keuze geweest welke filosoof ik in dit kader heb besproken en welke niet.
Het geheel van deze serie is ook weer een paradigma, inclusief de conclusies die in dit laatste deel worden geformuleerd. Als we ons bewust zijn van het feit dat alles paradigma bepaald is kunnen we buiten de dogmatische en soms utopische overtuigingen blijven van ons gelijk. Onze ideeën zijn een paradigma, zoals de ideeën van een ander dat ook zijn, Het enige ware paradigma bestaat niet. Alles is een verschillend paradigma. En deze zin is ook weer een overtuiging.
Gewaarzijn en paradigma
Een paradigma heeft volgens de definitie van Kuhn niet het vermogen tot een zelfstandig gewaarzijn. De ratio vormt het paradigma. De ratio kan het bewustzijn niet waarnemen. De ratio snapt niets van het bewustzijn. Het bewustzijn is niet binnen de rede te brengen. Maar het bewustzijn is wel in staat de gedachten van de ratio waar te nemen. Dat betekent dat het bewust gewaarzijn alleen mogelijk is via het immateriële bewustzijn.
Gewaarzijn van het paradigma, waarbinnen wij mensen functioneren, is alleen mogelijk via het immateriële gewaarzijn. Dit gewaarzijn neemt de paradigma-inhouden waar. Die paradigma-inhouden zijn gebaseerd op de zintuiglijke waarnemingen en de ervaringen die daardoor ontstaan. Door hier bewust van te zijn kan men een paradigmaverandering realiseren. Een paradigma bepaalt op welke wijze we ons gewaarzijn uitdrukken in woorden en beelden. Het paradigma beperkt tevens ook onze mogelijkheden om ons bewust te worden van wat we gewaarzijn.
Wat niet in ons paradigma aanwezig is kan niet bewust worden waargenomen. Laten we een voorbeeld nemen. Wij Nederlanders kunnen in de winter hoogstens vier soorten sneeuw onderscheiden. De Eskimo’s nemen er wel twintig waar. Als ik nu naar Groenland ga en ik sta daar midden in de sneeuw dan blijf ik maar vier soorten sneeuw zien. Het zal me vele jaren kosten om net zoveel soorten te kunnen zien als de Eskimo’s.
Elk mens heeft zijn individuele paradigma en van hieruit neemt hij waar. Elke journalist heeft zijn paradigma en van hieruit schijft hij. Elke politicus heeft zijn paradigma en van hieruit handelt hij. Elke wetenschapper stuurt zijn onderzoek aan vanuit zijn paradigma. Veel mensen hebben een vastzittend paradigma. Het gewaarzijn kan niet toenemen als het paradigma vastzit; dat is dus onvrijheid. De mechanische mens, zoals Gurdjieff zegt, heeft een vastzittend paradigma en is daardoor niet vrij.
De filosofe Slob haalt in haar boek (9) de filosoof Wittgenstein aan:
“Je kunt volgens Wittgenstein pas zinvol zeggen dat iets wat je voelt pijn is, als je eerst gezien hebt hoe mensen die dat woord pijn gebruiken zich gedragen. Je ziet daar de regelmaat in, en die pas je op jezelf toe. Je observeert als het ware jezelf, van buitenaf, en je constateert, ik voel pijn. Het derdepersoonsperspectief informeert en vormt hier dus het eerstepersoonperspectief.”
Ze stelt niet de vraag, en dat doet Wittgenstein ook niet, wie die derde persoon is die de eerste persoon waarneemt? Dat is eigenlijk één van de boeiendste vragen die we ons kunnen stellen, want het is mijns inziens de enige vraag die hier ertoe doet. Als we de eerste persoon als ’ik’ aanduiden, dan kunnen we de derde persoon niet als ‘ik’ aanduiden.
Bloem en Komen noemen het derdepersoonsperspectief de immateriële waarnemer. Het derdepersoonperspectief (waarnemer) ziet het gedrag dat de eerste persoon, het ‘ik’, neerzet. Vanuit het eerstepersoonperpectief ervaar je smaak. De derde persoon neemt waar, de eerste persoon voelt. Voelen is niet gelijk aan het waarnemen van ons gedrag.
Gewaarzijn is een besef van wat er wordt waargenomen. Immaterieel gezien kunnen de termen bewustzijnsverandering of -ontwikkeling niet bestaan (zie fig. 1, art. 6, in nr 45). Het zijn materiële termen, omdat ze binnen de materie paradigmagebonden zijn in hun betekenis. Het bewustzijnsbegrip wordt momenteel in het algemeen gebruikt als een zelfstandig naamwoord. Dat kan alleen binnen de materie, maar dan is het een paradigma.
Het immateriële bewustzijn kan niet opgevat worden als een zelfstandigheid omdat het één is met het geheel. In de Indiase filosofie wordt dit ook zo gezien. Dit betekent dat er alleen een bewust Zijn is en dat betekent een continu in het Nu zijn. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat binnen de immaterie geen tijd bestaat. Binnen de materie bestaat geen continu Zijn, daar zijn alleen Zijnsmomenten.
Bewust Zijn is een activiteit, dus een werkwoord, dat zich uitdrukt via gewaarzijn. Er kan geen contact gemaakt worden met het bewustzijn. Wie zou dat moeten doen? We zijn bewustzijn. Het doel is om de aandacht te verplaatsen van de ego-aandacht, als gericht proces, als intentionaliteit, naar de intentionaliteit van het Zijn. En dit laatste is immaterieel gewaarzijn.
Paradigma: vrijheid of gevangenis?
In het bovenstaande gebruik ik het woord vrij of vrijheid. Ook dat is een discutabel begrip dat eigenlijk eerst gedefinieerd zou moeten worden om te weten wat daarmee bedoeld wordt. Want wat betekent ‘vrij’? Wat voor de één vrijheid is, is voor de ander onvrijheid. Misschien bestaat er alleen gedeelde vrijheid, dat wil zeggen als de één te veel vrijheid opeist de ander meer onvrijheid krijgt. En wat is het verschil tussen vrijheid en kunnen kiezen? Is kunnen kiezen vrij? Misschien bestaat vrijheid binnen de materie niet. Om hierin enig inzicht te verkrijgen vergt dit een vergaande studie. Het is goed ons te realiseren dat het begrip vrijheid paradigma gebonden is en vaak net zo slordig wordt gebruikt als het begrip bewustzijn.
De wereld bezien vanuit het idee dat elk gedrag, elke gedachte-uiting, bepaald wordt door iemands paradigma relativeert en voorkomt dogmatische of fundamentalistische gedachtepatronen. Starre en dogmatische paradigma’s worden immers gedragen door angst. Angst doet de materiële energie verstarren, wat zich manifesteert in dogmatische schijnzekerheden en het ontbreken van elke vorm van zelfreflectie.
Krishnamurti schrijft hierover in zijn dagboek: “Angst bestaat alleen in het Weten, niet in het niet-Weten. Er bestaat geen angst voor het onbekende. Alleen voor verandering van het bekende, voor het tot een einde komen van het bekende.” (8, p. 196)
Alleen een open en flexibel paradigma kan zien wat een dogmatisch paradigma is. Dogmatische gedachtepatronen kunnen niet zien dat ze dogmatisch zijn. Dat komt omdat zelfreflectie afwezig is. Zij kunnen alleen via signalen uit de omgeving daar achter komen. Daarom is het zo belangrijk dat we in staat zijn tot het waarnemen van deze signalen of in staat zijn onze gedachten kritisch waar te nemen. Als we een nieuwe overtuiging toelaten in onze gedachten verandert automatisch ons paradigma.
Gesloten dogmatische paradigma´s roepen altijd weerstand, strijd en geweld op. Een debat is een gesprek tussen botsende paradigma´s, waarbij de sprekers zich niet van dit verschil bewust zijn en deze daarom ook niet waarnemen. Zelden wordt in een debat gevraagd: “Wat bedoelt u?” Er worden uitsluitend overtuigingen tegenover elkaar gezet die ondersteund worden door argumenten, zonder dat duidelijk wordt wat de woorden betekenen die worden gebruikt. Daardoor verdwijnt meestal elke nuance in het gesprek.
De mens loopt een trap op of af, zonder door te hebben dat er niets verandert. We kunnen eindeloos deze trap gaan zonder ergens te komen. De mensen op deze trap hebben een capuchon op waardoor ze niet om zich heen kunnen kijken om te ontdekken wat ze doen. (ets van M.C. Escher)
Het bewustzijn staat in wezen klos van een paradigma, dat het bewustzijn wel beperkt in zijn mogelijkheden zich binnen de materie uit te drukken. Willen we als mens veranderingen realiseren, zowel in ons individuele leven als in de samenleving als geheel, dan dienen we te onderzoeken welke individuele en collectieve paradigma’s ons gevangen houden.
Zolang we gevangen zijn door ons paradigma kan van enige vrijheid geen sprake zijn. Om te ontdekken in welk paradigma we gevangen zijn is zelfobservatie noodzakelijk. Ramana Maharshi, Maharaj en Maharishi raden meditatie aan. De vraag is nu, als we ons niet bewust zijn van het feit dat we gevangen zijn door ons paradigma, kan een meditatie methode dan nog zinvol zijn?
Kan een methode ons bewust laten worden in welke mate we gevangen zijn? Krishnamurti vindt van niet. Hij zegt: “Be aware.” Wat bedoelt hij daarmee? Hij bedoelde daarmee dat we gewaarzijn van het innerlijke en het uiterlijke, zodanig dat de waarnemer samenvalt met het waargenomene. Hij zegt dat meditatie zelfreflectie is en geen methode. Dat betekent dat hij van ons vraagt waar te nemen door welke gedachtenpatronen we gevangen zijn, zowel individueel als collectief.
Gurdjieff ging er vanuit dat de meerderheid van de mensen gevangen is en daardoor een mechanisch mens is. Zonder dit besef kunnen we nooit vrij zijn. En als we niet vrij zijn, zullen we alles wat we waarnemen aanpassen aan dat waarin we gevangen zijn. We houden daarmee onze gevangenis in stand. Vrijheid wordt ons niet zomaar gegeven. We zullen er iets voor moeten doen. Niet via anderen, maar via observatie van onze overtuigingen. En via deze weg kan er verwondering, inlevingsvermogen en mededogen ontstaan.
Walsch schrijft in zijn gesprek:
“Soms lijkt het een semantisch trucje, een manier om woorden zo te verdraaien dat ze iets anders gaan betekenen.
Antwoord:
“Het gaat er niet om woorden te verdraaien om daarmee hun betekenis te veranderen, maar om percepties (waarneming) te veranderen, zodat de ervaring anders wordt. Jouw ervaring van alles is op je perceptie gebaseerd en je perceptie is gebaseerd op je begrip. En je begrip is op je mythes gebaseerd. Dat wil zeggen, op wat jou verteld is.” (10, p. 225-226)
Conclusies over het bewustzijn
In deze serie artikelen ben ik begonnen met de zienswijze van de neurowetenschappers over het bewustzijn. Zij zien het bewustzijn in zijn algemeen als materiële hersenprocessen. De daarna door mij besproken filosofen hebben tegen deze beperkte visie bezwaar. Zij zien het bewustzijn vaak als iets wat niet stoffelijk is, als immaterieel. Ook verdwijnt langzaam het idee dat bewustzijn inhouden zou hebben.
Door sommigen wordt bewustzijn ook geplaatst in velden. Door het idee dat bewustzijnsvelden tevens informatievelden zijn heb ik de morfogenetische velden van Sheldrake, het akashaveld van Laszlo en het informatieveld van Verlinde besproken.
Het idee dat leven ontstaat door een vitale energie, zoals Bergson dat benadrukte, is nog steeds actueel. De natuurwetenschap heeft nog steeds niet verklaard wat de bron van leven is. Het idee van een vitale energie krijgt zijn vorm in het idee van de immateriële energie die dan tevens bewustzijn is. Deze energie, gekoppeld aan materiele energie, brengt dan het leven voort. Leven is dan een combinatie van materiële en immateriële energie.
De begripsverwarring betreffende bewustzijn is in de natuurwetenschappen en binnen de filosofie nog steeds erg groot. De Indiase filosofen doen daarom omtrent het bewustzijn geen concrete uitspraken. Het punt van bewustzijnsinhouden geeft steeds weer verwarring.
Om bewustzijn te kunnen omschrijven worden vaak de inhouden weergegeven. Maar deze inhouden zijn eigenlijk paradigma-inhouden. Daar paradigma’s afhankelijk zijn van een tijdsperiode en plaats, wisselen de beschrijvingen van deze inhouden daarom ook.
We kunnen beter spreken van paradigma-inhouden omdat het bewustzijnsbegrip als immateriële energie moeilijk via onze rato is voor te stellen. Met het begrip paradigma hebben we een instrument om helder te kunnen beschrijven vanuit welke visie de verschijnselen worden waargenomen.
Onze aandacht wordt bepaald door ons persoonlijk en collectief paradigma. Dit paradigma beperkt onze mogelijkheid tot gewaarzijn. Gewaarzijn is de actieve vorm van bewustzijn. Gewaarzijn is waarnemen zonder oordelen en valt buiten de beperkingen van het paradigma. Ons dagelijks leven valt altijd binnen een paradigma.
We kunnen uit het zeer beperkte overzicht dat ik in deze reeks artikelen heb gegeven geen zekere conclusies afleiden. Wel wordt duidelijk dat het definiëren van bewustzijn aan verwarring onderhevig is. Op basis van al het voorgaande zie ik geen redenen om de door mij eerder geformuleerde twee hypotheses te verwerpen. Deze hypotheses heb ik gebruikt als onderscheidingsfactor om helder te krijgen wat psychologen en filosofen bedoelen met bewustzijn.
Naar aanleiding van de inzichten die de door mij in deze serie artikelen behandelde filosofen naar voren brengen, lijkt mij het mogelijk nog twee aanvullende hypothesen te formuleren. Op deze manier hoop ik dat het mogelijk is de bewustzijnsproblematiek nog scherper te formuleren. We komen dan op in totaal vier hypotheses:
1. Alles in de ons bekende en onbekende wereld is energie.
2. Deze energie kan langzamer of sneller gaan dan de lichtsnelheid. De langzamere
energie noemen we materiële energie en de snellere noemen we immateriële
energie. Dit zijn geen twee soorten energie, het is dezelfde energie maar de
snelheid en de frequentie ervan verschilt.
3. Het materiële bewustzijn bestaat niet en wordt gebruikt als een synoniem voor
ons paradigma.
4. Het bewustzijn is immaterieel, zonder bewustzijnsinhouden, en is in staat tot
informatie uitwisseling en tot gewaarzijn van dat wat IS.
Bovenstaande hypotheses zijn geen vaststaande feiten. Ze kunnen op geen enkele manier geverifieerd of gefalsificeerd worden. Deze hypotheses zijn bedoeld om op een geheel andere manier naar het bewustzijn te kijken en ook om te zien of we door de aanname van vier basishypothesen hieruit andere logische conclusies kunnen trekken.
Op basis van het in deze serie besproken materiaal kunnen we, als we de door mij genoemde vier hypotheses consequent doortrekken, de volgende uitspraken formuleren:
1. Energievelden zijn in staat tot informatie-uitwisseling.
2. Materiële en immateriële energievelden zijn tevens informatievelden.
3. Morfogenetische velden zijn tevens informatievelden.
4. Het bewustzijn is geen hersenproces. Het neemt de hersenprocessen waar.
5. Materiële energievelden zijn niet in staat tot gewaarzijn. Immateriële
energievelden kunnen dit wel.
6. Gewaarzijn is een besef, een bewust zijn, van iets. Binnen de materie wordt dit
gewaarzijn soms aandacht genoemd. Maar aandacht is beperkter dan gewaarzijn
7. Gewaarzijn kent geen grenzen. Aandacht wordt beperkt door ons paradigma.
8. Het materiële bewustzijn komt overeen met een paradigma.
9. Bewustzijnsinhouden komen overeen met de inhoud van een paradigma.
10. Het paradigma is materiële energie en ontstaat door hersenprocessen.
11. De hersenprocessen creëren psychische inhouden via de opgenomen zintuiglijke impulsen.
12. De psychische inhouden bepalen het paradigma.
13. Bewustzijnsverandering is een synoniem voor paradigmaverandering.
14. Het immateriële bewustzijn is zonder bewustzijnsinhouden, het is een constante
in rust.
15. Het immateriële bewustzijn heeft het vermogen tot informatie uitwisseling en
gewaarzijn.
16. Het gewaarzijn is een activiteit en dat is beweging.
17. Het immateriële bewustzijn is immateriële energie met het vermogen tot
gewaarzijn van dat wat er IS.
18. Het immateriële bewustzijn is vrij van de psyche, het neemt deze binnen de
materie waar.
19. Het immateriële bewustzijn is verbonden met het geheel.
20. Bewust en onbewust bestaan samen binnen de materiële wereld. Binnen de
immateriële wereld bestaat alleen het bewust ZIJN.
21. De zintuigen nemen ook gewaar. Dit is een materieel gewaarzijn. Dit gewaarzijn
is altijd onbewust.
22. Het materieel gewaarzijn kan alleen bewust worden als het een verbinding maakt
met het immateriële bewustzijn.
23. De immateriële energie gaat binnen de materiële wereld een verbinding aan met
de materiële energie. Hierdoor ontstaat het leven. We kunnen de immateriële
energie daarom ook vitale levensenergie noemen.
Aan de hand van het voorgaande is mijn voorstel om er vanuit te gaan dat we uitsluitend een materieel paradigma en een immaterieel bewustzijn hebben. Bij een immaterieel bewustzijn, dat het vermogen heeft tot gewaarzijn en informatie uitwisseling, kunnen we binnen onze menselijke beperkingen niets voorstellen.
Wat zouden we ons moeten voorstellen bij het idee van immateriële energie dat gewaar is van wat er IS? Dat is de reden dat de Indiase filosofen geen bevattelijke beschrijving hiervan geven. Het valt buiten ons voorstellingsvermogen. Het is onbenoembaar.
In hun boek Gevangen door het ego schrijven Bloem en Komen:
“Het immateriële bewustzijn omvat al het Weten en dat is een bewust Zijn. Binnen de materiële wereld is dit bewust Zijn de immateriële waarnemer van dat wat er IS. Waarnemen is een bewustwordingsproces, een proces waarbij het immateriële bewustzijn in aanraking wordt gebracht met het Zijn in dat wat er is. De waarnemer is op zo’n moment in het Nu en door het inzicht dat daardoor verkregen wordt is hij tevens in bewust Zijn. Hij wordt zich bewust van dat wat er IS. De mens beseft dan wat er is. Buiten de Nu-staat, dus buiten de waarnemer, is de mens zich dit niet bewust.” (11, p 281-282)
We kunnen het immateriële niet waarnemen. Maar het is wel mogelijk om de invloed van het immateriële op het materiële waar te nemen.
Afsluiting
In ons huidig collectief paradigma is het niet gebruikelijk om naar de verschijnselen in deze wereld te kijken vanuit de begrippen materiële en immateriële energie. Dit paradigma ziet het geheel niet als een eenheid. Het splitst nodeloos alles op in losse eenheden die al dan niet onafhankelijk van elkaar functioneren, waardoor alles ingewikkelder lijkt dan nodig is.
Binnen de wetenschap functioneert elke richting op zijn eigen geïsoleerde eiland, zonder veel nieuwgierigheid om alles in een geheel trachten te plaatsen. Het energetisch paradigma dat hierboven wordt geschetst, waar de begrippen energie, bewustzijn, gewaarzijn, intuïtie, zelf en ego een eigen plek krijgen in het geheel, is de moeite waard om in onze menselijke manier van waarnemen op te nemen.
De zeven afleveringen waaruit deze serie bestaat zijn een essay, dat wil zeggen dat het geheel zich in een onvoltooide staat bevindt. Deze artikelen hebben een aftastend karakter. Ik heb het meeste van de door mij behandelde filosofen geparafraseerd om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst te blijven om te voorkomen dat mijn eigen interpretaties deze zouden beïnvloeden. Daarbij heb ik denkbeelden naar voren gebracht die nog niet helder uitgekristalliseerd zijn.
Het is een aanzet tot verheldering en een nieuwe benadering van het begrip bewustzijn. In het algemeen kunnen we constateren dat binnen de wetenschap, inclusief filosofen en psychologen, vaak slordig taalgebruik wordt gehanteerd. De begrippen bewustzijn, geest, ziel, persoonlijkheid, ego, ik en zelf worden nauwelijks gedefinieerd en door elkaar gebruikt. In discussies doet men nauwelijks moeite om elkaar uit te leggen wat met het gebruikte woord wordt bedoeld. Op deze manier blijft de verwarring erg groot.
Ook denkt en spreekt men zelden in termen van energie. Men realiseert zich over het algemeen te weinig dat onze communicatie altijd binnen een bepaald paradigma plaatsvindt. Zonder helder te hebben binnen welk paradigma iemand communiceert, kunnen we de ander niet verstaan. Zonder helder te hebben binnen welk paradigma we zelf functioneren blijven we een gevangene van ons eigen ego-overtuigingen en vervallen we voortdurend in dezelfde herhalingen.
Bloem en Komen schrijven:
“Als we onze vragen veranderen, verandert ons paradigma.
Als ons paradigma verandert, verandert ons perspectief.
Als ons perspectief verandert, veranderen onze waarnemingen.
Als onze waarnemingen veranderen, veranderen onze gedachten.
Als onze gedachten veranderen, veranderen onze handelingen.
Als onze handelingen veranderen, veranderen onze ervaringen.
Als onze ervaringen veranderen, verandert onze wereld.” (7, p. 27)
Wat het collectief paradigma betreft wil ik eindigen met een vraag: Wat is momenteel wereldwijd het meest dominante collectieve paradigma, zowel politiek, sociaal en economisch, waarbinnen de mensheid gevangen is?
De auteur
Hans Komen is politicoloog. Na zijn sociaalwetenschappelijke studie en onderzoek op dat terrein heeft hij zich vooral gericht op de filosofische en psychologische processen. Dit gaat verder dan het materialistische paradigma, dat momenteel zo dominant is geworden en dat immateriële processen reduceert tot materiële processen. Met Helena Bloem schreef hij recentelijk vanuit dit perspectief het boek Gevangen door het ego. Dit is een vervolg van het eerder verschenen boek Ziel en geest.
Literatuur
Barker, J. A., Paradigma’s. Mentale modellen voor de toekomst, Scriptum Books,
Schiedam, 1996
Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008
Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014
Krishnamurti, J., Aantekeningen, Ankh-Hermes, Deventer, 1981
Kuhn, T.S., De structuur van wetenschappelijke revoluties, Boom, Amsterdam, 2003
Slob, M., Hersenbeest, Lemniscaat, Rotterdam, 2016
Walsch, N.D., Derde gesprek met God, uitg. Kosmos-Z&K, Utrecht, 1999
Noten
1. Zie CM 34: Het belang van het onderscheid tussen iets en niets. nov. 2015
Zie CM 40: Bewustzijn, wat is dat. Het bewustzijnsbegrip door de eeuwen heen
in filosofie en psychologie, deel 1, okt. 2016
Zie CM 41: Bewustzijn, deel 2, nov. 2016
Zie CM 42: Bewustzijn, deel 3, jan. 2017
Zie CM 43: Bewustzijn, deel 4, febr. 2017
Zie CM 44: Bewustzijn, deel 5, mrt. 2017
Zie CM 45: Bewustzijn, deel 6, apr. 2017
2. http://www.lerenfilosoferen.nl/filosoferen-over-kennis-en-wetenschap
3. Kuhn, T.S., De structuur van wetenschappelijke revoluties, Boom, Amsterdam,
2003
4. Tromp, H., www.filosofietuin.nl/Kennis
5. http://www.filosofietuin.nl/Kennis/wetenschapstheorie.htm
6. http://www.uu.nl/wetfilos/bijsluiter/kuhn.html
7. Bloem, H., Komen, H., Ziel en Geest, Quist, Leidschendam, 2008
8. Krishnamurti, J., Aantekeningen, Ankh-Hermes, Deventer, 1981
9. Slob, M., Hersenbeest, Lemniscaat, Rotterdam, 2016
10. Walsch, N.D., Derde gesprek met God, uitg. Kosmos-Z&K, Utrecht, 1999
11. Bloem, H., Komen, H., Gevangen door het ego, Quist, Leidschendam, 2014