Civis Mundi Digitaal #53
Karen Armstrong heeft een indrukwekkend oeuvre geschreven van meer dan 20 boeken over de wereldreligies. In dit artikel bespreek ik enkele van de thema’s die belangrijk zijn in haar werk. Haar boeken staan vol met historische, theologische, culturele en filosofische informatie en beschouwingen over de diverse godsdienstsen en culturen. Het is onmogelijk alles tot zijn recht te laten komen. De thema’s die ik bespreek komen veel terug in haar werk, maar het is geen samenvatting. Daarvoor is de reikwijdte van haar werk te groot. De aanleiding tot dit artikel is het eredoctoraat dat zij 4 september jl. ontving aan de VU. Toen verschenen diverse interviews, ook op de televisie. Een diepere reden om op dit moment aandacht aan haar gedachtengoed te besteden is dat zij de positieve kanten van de islam sterk benadrukt. Dit doet ze ongeacht het ’spervuur van kritiek’ op de extremistische islam, die zijn weerslag heeft op hoe de islam wereldwijd gezien wordt. Om haar argumenten nader te bekijken en van een context te voorzien ben ik nagegaan wat volgens haar de essentie van religie is in relatie met de politiek en hoe de staat, geweld en religie samenhangen.
Leven en werk
De Engelse Karen Armstrong verbleef van haar 17e tot haar 24e als katholieke non in een klooster. Achteraf zegt ze dat deze periode gekenmerkt was door een gevoel van mislukken en tekortschieten. Ze had een beeld van God als een allesziende, strenge vader. Er waren een aantal momenten waarin ze geraakt was door de schoonheid van het gregoriaanse zingen. Dat verbond ze met devotie, maar verder ontbrak het haar aan religieuze ervaringen. Na haar uittreden heeft ze haar studie letterkunde afgemaakt en een aantal verschillende banen gehad, oa het maken van televisie programms’s over religie. Vervolgens heeft zij zich gericht op het schrijven van boeken over vraagstukken van religie en geloof. Ze heeft ruim twintig boeken boeken geschreven, zoals Een geschiedenis van God, De grote transformatie, Jeruzalem, De islam, De kwestie God: over de toekomst van religie biografieen van Mohammed en Buddha, enover relatie van religie en geweld: De strijd om God: een geschiedenis van het fundamentalisme en In naam van God: Religie en geweld.
Ze ontving op 4 september jl. een eredoctoraat uit handen van Manuela Kalsky, hoogleraar op de Edward Schillebeeckx-leerstoel voor theologie en samenleving aan de VU.
Over het algemeen wordt Karen Armstrong beschouwd als een van de meest erudiete schrijvers over religie. Hoewel in haar boeken alle wereldgodsdiensten aan bod komen, heeft ze het meest geschreven over de drie monotheistische godsdiensten. Ze schrijft zeer toegankelijk voor een breed publiek en haar oevre beperkt zich niet tot academische kringen, hoewel ze grondig, vaak heel gedetailleerd en zeer onderbouwd de onwikkelingen beschrijft. Die enorme reikwijdte wekt bewondering, maar heeft ook nadelen. Zij gaat vaak niet in op kwesties waarover meningen verschillen.
Het is daarom niet verwonderlijk dat er ook kritiek is op haar haar werk, ook vanuit academische kringen. Sommige specialisten vinden dat ze selectief is en een bepaalde voorstelling van zaken geeft die past bij haar visie. Andere kritici kijken vanuit een bepaalde opvatting van het religieuze of hebben bijvoorbeeld geen enkele affiniteit met transcendentie. Die zijn het vaak niet eens met haar nadruk op het belang van de ervaring van transcendentie.
Door degenen die de islam als een vermeend gevaar beschouwen wordt ze verguisd, omdat ze volgens hen een te positief beeld schetst van de islam. Uiteraard erkent ze de problemen rond de radicale politieke islam en rond fundamentalisme in het algemeen. Ze benadrukt dat religie altijd en ook de huidige islam, gezien moeten worden in samenhang met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daar komen we op terug.
Waarover gaat religie eigenlijk?
Wat verstaat Karen Armstrong onder religie? Wat is voor haar de essentie ervan? In een van haareerste boeken: De geschiedenis van God, vertelt Armstrong dat toen ze begon aan haar studie van het fenomeen God in de drie Abrahamische religies, verwachtte dat Hij ’gewoon een projectie van menselijke behoeften en verlangens was .... een afspiegeling van de angsten en hunkeringen die een samenleving in alle fasen van zijn ontwikkeling kent’.[1]
Dit bleek wel voor een gedeelte waar, maar belangrijker was een andere bevinding. We zijn als mensen begiftigd met een verstand dat het niet kan laten betekenis te willen geven aan het leven. We ervaren lijden, het leven is tragisch maar ook prachtig: het is een mysterie. Er is een onuitroeibare behoefte er mee in het reine te komen. Ze ontdekte dat religie door de hele geschiedenis van de mensheid een manier is geweest om mensen in contact te brengen met een sacrale werkelijkheid die wezenlijk anders is dan de concrete zaken van ons dagelijks leven: met een ervaring van transcendentie. ’De mens is niet bestand tegen leegheid en verlatenheid. De mens heeft altijd een geloof gecreëerd om zijn verwondering voor en zijn bestaan van de onzegbare zin van het leven in stand te houden.’[2]
Mensen kunnen symbolische concepten creëren. Het ervaren van die niet-conceptuele dimensie van het bestaan gaat niet altijd vanzelf, daarom hebben mensen mythes gemaakt en zijn de heilige boeken ontstaan. De verhalen alleen zijn echter niet voldoende. Om de ideeën van iedere religie een praktische ervaring te laten worden, is het ook nodig om iets te doen: daarom zijn er ook de gebruiken, riten, een liturgie, meditatie of iets dergelijks.
Ze waagt zich niet aan een definitie van religie, maar ze is in haar verschillende boeken zeer consistent in haar mensvisie. Omdat we betekeniszoekende wezens zijn, omdat we ons volledig mens willen voelen, omdat we intensiteit willen ervaren, daarom is er altijd een of andere vorm van religie geweest in de geschiedenis. Religie heeft daarnaast een psychologische functie: het helpt ons om te gaan met gevoelens van angst, agressie en schuld. Dat bewerkstelligt religie door ons ’ekstasis’ te laten beleven, een buiten de gewone werkelijkheid stappen om troost en een of andere vorm van verzoening te ervaren.
In de inleiding van In naam van God beschrijft ze ons driedelig brein dat ons heel tegenstrijdige impulsen geeft. Het reptielenbrein maakt dat we soms geweld gebruiken om te overleven en dat we er veel voor over hebben om macht uit te oefenen. Het zoogdierenbrein maakt ons sociaal en geeft empathie met andere schepselen en mensen. De neocortex heeft een besef van redelijkheid en het vermogen zich vragen te stellen. Deze in onze aard verankerde vaak tegenstrijdige neigingen maken dat mensen een onuitroeibare behoefte hebben om zin te geven aan hun bestaan.[3]
Godsdienst en kunst
Ze vergelijkt godsdienst met kunst. Oorspronkelijk waren kunst en religie niet van elkaar te scheiden activiteiten. Maar ook nu in onze seculiere wereld ervaren we dat de diverse kunsten ons in contact brengen met een niet conceptuele dimensie van het bestaan. En zoals er betere en minder goede kunst gemaakt wordt, zo is er ook wat betreft religie verschil in kwaliteit.
In onze tijd vinden steeds meer mensen de traditionele religieuze doctrines en gebruiken irrelevant en ongeloofwaardig, en wenden zich tot kunst, muziek, literatuur, dans, sport of drugs voor de transcendente ervaringen die de mens nodig lijkt te hebben. We zijn allemaal op zoek naar momenten van extase en vervoering waarin we ons menszijn vollediger beleven dan normaal, diep van binnen worden geraakt en tijdelijk boven onszelf worden uitgetild.
Het gaat Armstrong in haar boeken om hoe we als mensen met een of andere versie van een overstijgende werkelijkheid zijn omgegaan en nergens om het feitelijke wel of niet bestaan van een godheid. Religie gaat om de mogelijkheid die mensen hebben om contact te krijgen met iets groters, iets wat het gewone van het bestaan overstijgt. "Wanneer religieuze denkbeelden geen geldigheid meer hebben verdwijnen ze meestal geruisloos van het toneel." [4] Met wisselende historische omstandigheden zijn conceptuele verwerkingen ook veranderd. Soms zijn er in historische perioden en culturen veel goden gecreeerd, één monotheistische God, of helemaal geen God zoals in het boeddhisme en taoïsme. Maar in alle gevallen gaat het om een niet met concepten en denken vast te pinnen dimensie.
’In iedere historische periode is het relieuze leven veelvormig, gevarieerd en met zichzelf in tegenspraak, soms zelfs in een individu’.[5] Al heel vroeg in de geschiedenis in verschillende culturen is er een notie van een hemelgod of een luchtgod, een hoogste god die alles overstijgt en waar niets over gezegd kan worden. Deze is echter vaak te abstract en te ver weg voor mensen om zich mee te verbinden. Het lijkt dat die ’is weggegaan’.[6] Er ontstaan dan allerlei andere goden en afgoden en gebruiken waar mensen een meer concrete relatie mee kunnen opbouwen.
De oorsprong van geweld en ongelijkheid
Ze begint haar historische verhaal in de grotten van Lascaux. Hoewel we natuurlijk weinig met zekerheid weten, is de veronderstelling dat het 20.000 jaar geleden rituele plaatsen waren. Het meeste waarschijnlijk is dat er een type wereldbeeld was dat lijkt op wat we nu beschrijven als sjamanistisch. De verbondenheid met de natuur en het dierenrijk was heel groot, de hele werkelijkheid was opgenomen in een magisch geladen eenheid. Armstrong stelt dat het voor de jagers van die tijd een dilemma was dat ze dieren moesten doden. Ze waren afhankelijk van de jacht voor hun voortbestaan, maar ze voelden zich ook verbonden met hun medeschepselen. Het door een tunnel kruipen om de grot te bereiken was een manier om afstand van het gewone, bovengrondse leven te nemen. Wat er verder ook voor rituelen waren, dat het ging om in het reine te komen met het doden van de als heilig beleefde dieren is wellicht een verklaring voor de intrigerende grottekeningen.
Toen de mensen overgingen op landbouw, verandert de cultus. Uit deze periode zijn er opgravingen van vruchtbaarheidsbeeldjes. Moeder Natuur was nu de focus van de mythen en religies.
De overgang naar vaste verblijfplaatsen bracht echter ook een grote verandering in het samenleven met zich mee. De groepen jagers/verzamelaars waren hoogstwaarschijnlijk egalitair. Met het leven op een vaste plek en de voorspelbare tijden waarop geoogst werd, ontstonden er nieuwe structuren en problemen. Er waren voorraden die geroofd konden worden. Oorlogen met buurnederzettingen ontstonden. Er konden belastingen worden opgelegd door een aristocratie die niet meedeed met het harde werk. Die had vrije tijd om andere mogelijkheden te ontdekken en activiteiten te ontplooien. Zonder die vrije tijd was er waarschijnlijk weinig terecht gekomen van de grote ontwikkeling die de mensheid heeft doorgemaakt. Er is wel een schaduwzijde: deze vooruitgang ging altijd gepaard met geweld en ongelijkheid. ’Er is altijd een aristocratie geweest die de armen onderdrukte. Economie heeft altijd betekend dat de bovenlaag profiteert van het surplus dat de boeren en de arbeiders opbrengen.’ [7]
In de vroegste staten was er geweld en onderdrukking om het systeem van landbouw te handhaven. Later was er geweld om vrede en stabiliteit te bewaren. Binnen de staat waren er krijgslieden nodig als een soort politie om de orde te handhaven. Om oorlog tussen staten ofwel te voorkomen of uit te vechten waren legers nodig. Triest genoeg leek dat toen de beste manier om te leven. In een recent interview zegt ze: ’Het is iets verschrikkelijks, maar zo is het nou eenmaal. Ook in het Athene van de Griekse oudheid, de bakermat van onze beschaving: het Parthenon is gebouwd over de ruggen van de arme Griekse steden en dorpen die belasting afdroegen aan Athene. Er is altijd vrijheid geweest voor enkelen en niet voor allen. Geen enkele natiestaat kan zonder leger. Ook onze economie is gebaseerd op de goedkope arbeid in lagelonenlanden.’[8] Iedere regering, democratisch of tiranniek, vredelievend of imperialistisch, was genoodzaakt om in zijn kern geweld en ongelijkheid te herbergen. Dit ligt volgens haar centraal het sociale bestaan.
Verwevenheid religie en politiek
Bij de eerste ontwikkelingen van staten was religie vanzelfsprekend een onderdeel van hoe de samenleving werd ingericht. Dit was niet zozeer een kwestie van het gebruik van macht of ambitie van een priesterskaste, maar religie was betrokken op alles wat mensen deden. Activiteiten werden ervaren als heilig. De mensen wilden aan alles betekenis verlenen door een verband te leggen met de sacrale dimensie van het bestaan. Dat gold voor jagen, astronomie, landbouw, planning van een stad, sterke drank, ’heilige spelen’, het bedrijven van wetenschap en ook oorlogvoeren.
Dat alles samenhing met religie, betekende dat dit ook gold voor gewelddadige activiteiten, die niet te vermijden waren. In haar analyse ligt vrijwel steeds de oorsprong van het geweld bij de politiek en wordt religie daarbij betrokken. Dit houdt ze vol als het gaat om de Kruistochten, de inquisitie, de dertigjarige oorlog, en hetzelfde zegt ze over het hedendaagse islamitisch geinspireerd terrorisme.
Dit lijkt een wat ver doorgevoerd argument, maar het is consistent met hoe ze de essentie van religie omschrijft: die gaat altijd om het overstijgen van de gewone wereld en daardoor weer balans en zin vinden.
Geweld en de menselijke natuur
Geweld moeten we volgens haar vooral zien als iets wat met onze aard te maken heeft. Agressie is een aspect van de menselijke psyche. De prehistorische jagers waren genoodzaakt medeschepselen te doden als voedsel. Geweld in het kader van de staat was al sinds de landbouwsamenlevingen niet te vermijden.
Daarnaast signaleert ze nog iets in onze menselijke natuur wat meespeelt bij oorlog en geweld. Ze haalt een aantal voorbeelden aan dat soldaten extatische ervaringen rapporteren tijdens oorlogshandelingen. Extatische ervaringen zijn vaak ook een onderdeel van religieuze praktijken. ’Mensen, vooral mannen, ervoeren een sterke band met hun medestrijders, een roes van altruïsme om hun leven in de waagschaal te stellen voor anderen, en een roes van intenser leven’[9]. ’Een grote oorlog is een opwindende alternatieve wereld die de gewone conflicten verplaatst naar een essentiele en uiteindelijke strijd en passies oproept op manieren die niet bestaan in het gewone leven. Dat geeft oorlog en strijd iets religieus. Beelden van een diepgaande strijd liggen in het hart van religieus denken. Als de conflicten als heilig gezien worden, is de strijd nog intenser’.[10]
Spiltijd
In de tijd dat de mensen waren overgegaan op de landbouw en er vaste verblijfplaatsen ontstonden, kreeg een gedeelte van hen meer vrije tijd. De extra opbrengsten van de landbouw konden verhandeld worden, waardoor de welvaart toenam. De beschavingen ontwikkelden zich, kunsten bloeiden en er ontstonden steden, stadstaten en op termijn grote rijken. Men kreeg een wijder perspectief en het eren van de lokale goden die verbonden waren met de concrete en praktische zaken in het leven voldeed niet meer.
Mensen zochten een meer innerlijke spiritualiteit. Het idee van de Ene hoogste God, een transcendente universele werkelijkheid kwam naar voren. Een aantal mensen waren getroffen door de sociale onrechtvaardigheid die onontkoombaar leek in deze agrarische samenlevingen. Het functioneren daarvan was immers afhankelijk van het werk van de boeren die nooit de kans hadden om aan de hoge cultuur deel te nemen. Hervormers en profeten stonden op en benadrukten dat compassie cruciaal is voor een werkelijk spiritueel leven: een vermogen om ieder leven als waardevol en heilig te zien en een bereidheid om in praktische zin te zorgen voor de meer kwetsbaren in de maatschappij. De test van authentieke spiritualiteit was de in praktijk gebrachte compassie.
Dit betoogt Armstrong in De Grote Transformatie. In de spiltijd, een term ontleend aan Karl Jaspers (Achsenzeit), maakten al de grote religies in de periode van 700 voor C tot 200 voor C een ontwikkeling in deze richting door. Ze traceert deze verandering in het hindoeïsme en boeddhisme in India, confucianisme en taoïsme in Azie en ook in het vroege Griekse rationalisme in Europa. In de drie monotheistische religies in het Midden Oosten vinden we deze nieuwe oriëntatie terug. In alle tradities werd een of andere vorm van de Gouden Regel geformuleerd: Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook de ander niet.
Ondanks veel verschillen, hebben deze religies ook veel gemeenschappelijk: ze waren een voortzetting van oude tradities en kwamen tot een idee van de ene universele transcendentie, ze cultiveerden innerlijke spiritualiteit en ze benadrukten het in praktijk brengen van compassie.
Helaas ervaren de mensen veelal de ene hoogste transcendente god als erg abstract en te ver weg. Omdat men daar niet goed aan kan relateren ontstonden er of ging men terug naar de meer concrete of praktische goden. Of hield men vast aan vaste leerstellingen en rituelen zonder dat daarvan het doel nog helder beleefd werd. Ook in onze tijd is de opdracht die de Gouden Regel ons geeft nog niet gerealiseerd .
Mythos en logos
In haar boek De kwestie God, de toekomst van religie gebruikt ze de termen mythos en logos om de ontwikkeling van religie te duiden en de plaats van religie in de moderniteit te verhelderen. De twee manieren om te denken en met informatie om te gaan waren vroeger beide essentieel. In de premoderne culteren waren ze niet in conflict met elkaar, maar vulden elkaar aan. Ze hadden beiden een gebied waarop ze geldig waren, het waren twee verschillende methodologieën om met de menselijke conditie om te gaan.
Logos was de pragmatische manier van denken die mensen in staat stelde om doelmatig in de wereld te functioneren. Maar de logos had beperkingen: als het ging om het ervaren van betekenis in het leven en om met leed om te gaan, had die niets te bieden. De mythen vervulden de functie van een psychologie. Ze lieten mensen het doolhof van hun geest betreden en hun persoonlijke demonen onder ogen zien.
Mythen werden niet begrepen als een verslag van feitelijke historische gebeurtenissen. Het ging ook niet om een geloof, mensen moesten zich werkelijk met bepaalde ideeën verbinden, daarom was er altijd de koppeling aan rituele handelingen of een of andere vorm van meditatieve oefeningen en daarnaast, vanaf de spiltijd, aan ethische voorschriften. Volgens Armstrong bestond het besef dat een mythe je wel in de juiste stemming kon brengen, maar dat de boodschap vervolgens in de praktijk toegepast moest worden om waarheid te worden. Ze geeft als voorbeeld de mythe van de held die in vrijwel alle culturen in een of andere vorm voorkomt. Deze leert mensen om hun eigen heldhaftigheid aan te boren. Dat moeten ze vervolgens wel in hun leven toepassen. Zo leren de mythen ons essentiële dingen "hoe we ons leven rijker en intenser konden leven, hoe we moesten omgaan met onze sterfelijkheid en met het lijden dat bij het leven hoort.
’Religie is een praktische discipline die ons leert nieuwe vermogens te ontdekken van onze geest en van ons hart.’ [11] Als deze vermogens functioneren, ervaren mensen een transcendente dimensie in het bestaan. Niet een godsfiguur ergens op een wolk, maar een realiteit die gelijkstaat aan het diepste niveau van hun zijn. Dit was onmogelijk in termen van de logos uit te leggen.
Cartoon van de website www.jesusandmo.net
Moderniteit
In de spiltijd vonden grote sociale veranderingen plaats en ontstonden nieuwe vormen van religiositeit die pasten bij de nieuwe omstandigheden. Ook de moderniteit is een grote verandering. In termen van de logos en mythos kunnen we zeggen dat sinds de wetenschappelijke revoluties de nadruk vooral op de logos is komen te liggen. We hebben onszelf de afgelopen eeuwen getraind om vooral aandacht te geven aan de concrete werkelijkheid en aan ons denken. Door de spectaculaire resultaten leek het dat het wetenschappelijke rationalisme de enige geldige manier was om de waarheid van het leven te achterhalen. De mythe raakte in discrediet. In haar boek De kwestie God, de toekomst van religie is dit haar centrale thema.
Ze traceert het ontstaan van de moderne manier van de werkelijkheid beleven tot ver terug in de geschiedenis. De Griekse filosofen droegen hun steentje bij, evenals de middeleeuwse filosofen. Al vanaf de 16e eeuw gingen theologen en anderen de christelijke mythes onderwerpen aan empirische, rationele en historische verificaties. De voorheen praktische religieuze kennis werd in toenemende mate theoretisch.
Vroeger wíst men dat de heilige boeken geen letterlijk bedoelde teksten waren. Veel gebruiken waren bedoeld om ’ekstase’ te bewerkstelligen, vrij te worden van de toestand die we in het gewone leven ervaren en contact te krijgen met een andere werkelijkheid. Zolang men dit wist, kon het ook de bedoelde werking hebben. Geloof was een zaak van praktische inzicht en actieve toewijding. De verandering van betekenis van het woord ’geloof’ is een duidelijk voorbeeld. Nu betekent het de kritiekloze aanvaarding van rationeel geformuleerde leerstellingen. In de premoderne tijden was de praktische discipline essentieel.
Onze westerse samenleving werd een seculier experiment waarin voor het eerst weinig besef is van een transcendente dimensie. Zo lijkt het althans te zijn voor veel mensen. Toch zegt ongeveer de helft van de respondenten bij diverse peilingen nog in iets te geloven dat met een religieuze of spirituele dimensie verband kan houden.
Deze cartoon op de website www.jesusandmo.net geeft in het laatste blok een benadering weer van veel critici van religie.
Karen Armstrong zich als reactie hierop zich kunnen afvragen of deze critici wel beseffen dat religie gaat om een staat van zijn,
in plaats van doctrines zoals atheisten ons willen doen geloven. Wellicht stemt zij niet in met de defensieve reacties van Jesus en Mo.
Fundamentalisme
Modernisering, of het nu in de spiltijd gebeurde of in de afgelopen eeuwen, is volgens Armstrong altijd een pijnlijk proces. Als zich fundamentele veranderingen in hun samenleving voordoen, voelen veel mensen zich vervreemd en verloren De wereld ziet er onherkenbaar uit.
Halverwege de twintigste eeuw werd over het algemeen aangenomen dat een toenemende secularisatie de overheersende trend zou zijn. Mensen zouden steeds rationeler worden en geen behoefte meer hebben aan religie. Hooguit zou het nog een rol spelen in het persoonlijke leven. Maar vanaf de late jaren ’70 van de vorige eeuw begonnen zich fundamentalistische groepen te manifesteren die rebelleerden tegen de secularisatie. Het woord fundamentalisme werd het eerst gebruikt door christelijke groepen in de Verenigde Staten. Vergelijkbare groepen zijn echter over de hele wereld in alle godsdiensten te vinden.
Alle verschillende vormen van fundamentalisme in al de verschillende religies ontstaan volgens een bepaald patroon. Ze zijn opgekomen als een antwoord op een crisis die er in hun waarneming is. Ze zijn verwikkeld in een conflict met een vijand, namelijk de seculiere maatschappij die vijandig lijkt te staan tegenover de religie zelf. Ze zien deze strijd niet als een conventionele politieke strijd maar ervaren het als een kosmische oorlog tussen de krachten van goed en kwaad. Ze vrezen om vernietigd te worden en proberen om hun aangevallen identiteit te versterken door een selectief terughalen van bepaalde doctrines en gebruiken van het verleden, het zogenaamde ’reinventing traditions’. Om ’besmetting’ te voorkomen trekken ze zich terug uit de hoofdstroom van de maatschappij om een tegencultuur te creëren, die houvast en zekerheid kan bieden. Ze vechten terug tegen hun vijand en proberen de wereld opnieuw te heiligen.
Armstrong zegt: ’Voor ons- mijzelf inbegrepen- die de vrijheid en de verworvenheden van de moderniteit waarderen, is het moeilijk om de pijn en dreiging te begrijpen die het betekent voor de religieuze fundamentalisten.’ Voor hen is moderniteit niet een bevrijding, maar een aggressieve aanval. Voor anderen is het haast onbegrijpelijk dat mensen zich keren tegen de meest positieve waarden van de moderne samenleving.
Het is voor het eerst in de geschiedenis dat een samenleving zo seculier is als onze westerse samenleving. Armstrong betreurt het dat die ervaring van transcendentie minder beschikbaar is in de moderniteit. Door het ontbreken van deze dimensie dreigen veel mensen een gevoel van zinloosheid te ervaren.
Islamdiscussie
De islamdiscussie was een aanleiding om aandacht te geven aan het werk van Karen Armstrong. Zoals al gezegd hekelt ze de islamofoben die volgens haar onvoldoende kennis hebben van deze godsdienst.
In Civis Mundi zijn al veel artikelen gepubliceerd over de islamdiscussie die in grote delen van de westerse wereld wordt gevoerd.[12] We zullen niet de hele discussie hier nog eens overdoen, maar er een aantal punten uitlichten.
Volgens Armstrong is er in het christelijke westen is al heel lang een negatief beeld van de islam. Er werden al vanaf de tiende eeuw eigenschappen op de islam geprojecteerd die te maken hebben met negatieve en onderdrukte emoties in de christelijke religie. Reeds voor de kruistochten is de islam altijd de tegenstander, de vijandige ander, geweest met in het bijzonder een vijandbeeld van Mohammed.
Zoals alle religies heeft de islam bepaalde specifieke kenmerken. Dat is bijvoorbeeld dat er veel aandacht is voor een rechtvaardige manier om een samenleving in te richten. Mohammed was behalve een profeet een politieke leider en een sociale hervormer. Een veel genoemd bezwaar tegen de islam is dat deze religie inherent gewelddadig zou zijn. Men zou de stichter Mohammed moeten navolgen, terwijl die in feite een legeraanvoerder is geweest en zich veel met strijd en geweld heeft ingelaten.
In de tijd van Mohammed waren de Arabische stammen voortdurend in gewelddadige conflicten betrokken. Er was in Mekka wat handel ontstaan, die wat grotere welvaart had gebracht. Prompt waren de mensen materialistisch geworden. Mohammed zag dat met lede ogen aan. Zijn leven was volgens Armstron een groot gevecht tegen hebzucht, onrechtvaardigheid en arrogantie. Hij riep op tot loyaliteit aan God in plaats van aan de stam en bijvoorbeeld ook tot het afschaffen van de bloedwraak. Ook werd hij tenslotte gezien als de lang verwachte Arabische profeet. Tijdens zijn leven werd heel Arabië verenigd in een politiek religieuze gemeenschap. Daarbij paste het aanbidden van de ene hoogste God, net zoals bij de joden en christenen.
Mohammed was over het geheel genomen succesvol wat betreft de politieke en sociale hervormingen. Maar hij was dus zeker geen pacifist, hij vond oorlog en geweld nodig in bepaalde situaties. In meer religies behalve in de islam is er een acceptatie van geweld in een bepaalde politieke context, zoals in het jodendom en het christendom bij de leer van de rechtvaardige oorlog en in het hindoeïsme, bijv. in de bhagavad gita. Omdat er geen scheiding was tussen religie en politiek, was de islam inderdaad vanaf zijn ontstaan betrokken bij geweld. Door de nadruk op het belang van het creëeren van een rechtvaardige samenleving is dat wellicht een belangrijker thema voor de islam dan voor andere godsdiensten.[13] Toch kenmerkt het voor Karen Armstrong niet de islam. Zij benadrukt de intentie achter de strijd en het geweld. Voor haar en overgrote meerderheid van de islamieten geldt dat compassie, wijsheid en islam, overgave aan God, Mohammed het meest karakteriseert. De kracht van dat verhaal is de reden dat de voornaam Mohammed door ouders het meest van alle namen in de wereld aan hun kind gegeven wordt.
De koran
De verzen van de koran zijn over een periode van ongeveer twintig jaar ’ontvangen’ door Mohammed. De verzen varieren nogal wat betreft inhoud en toonzetting. Er ligt volgens Armstrong een authentieke en diepe religieuze ervaring ten grondslag aan het ontvangen van de koranverzen door Mohammed. Ze benadrukt de betoverende schoonheid van de verzen in het Arabisch.
Uiteenlopende groeperingen en richtingen vinden er teksten ter legitimering en ondersteuning van hun visie en menslievende of juist gewelddadige praktijken. Zo zijn er inderdaad verzen die betrekking hebben op het voeren van oorlog, over de strijd tegen de oude structuren en verbanden waar Mohammed mee te maken had. Soortgelijke passages zijn echter ook te vinden in de thora en de bijbel. Koranverzen worden selectief gebruikt, of uit hun context gehaald door terroristische groepen. De notie van jihad bijvoorbeeld komt volgens Armstrong maar sporadisch voor in de koran en slaat dan meestal op de innerlijke strijd om zich op het goede af te stemmen. De kenmerken van de islam die Armstrong noemt, onderbouwt ze met verzen uit de koran. [14] Het goede leven waartoe de islam wil inspireren, is open en ruimhartig en geeft iedereen man en vrouw, moslim en niet moslim, alle volkeren, een gelijke waarde. De zorg voor wezen en de armen werd een kernthema van de islam: ‘Niemand van u kan een goede moslim zijn, die kan slapen als hij weet dat een ander honger heeft.’ De positie van vrouwen werd vergeleken met hoe het was verbeterd. De islam ziet zichzelf als één van vele manieren waarop Allah de mensheid een boodschapper heeft gezonden en was daarmee in pricipe heel tolerant voor andere religies. Mensen worden door de koran aangespoord om zich te ontwikkelen en de werkelijkheid te leren kennen.
Het beeld van de islam dat zij schetst herken ik bij de moslims die ik persoonlijk ken. Dat is natuurlijk maar een heel kleine steekproef. Als zij vertellen wat voor hen de islam is, komt dat overeen met wat Armstrong zegt. Voor zover mijn waarneming reikt, richten zij hun leven in naar hooggestemde waarden in overeenstemming met hun religieuze overtuigingen. Daarnaast zijn er natuurlijk vele andere moslims, waar we ruimschoots over horen in het nieuws en die aanleiding zijn voor de opvattingen van de islamkritici.
Islam en fundamentalisme
De realiteit van deze tijd is echter dat we geconfronteerd zijn met islamisme, de politieke islam en met terroristische groepen die zich beroepen op de islam.
Als Armstrong in een recent interview wordt gevraagd naar de achtergronden daarvan benadrukt ze het verband met sociale en politieke ontwikkelingen. Ze wijst op de rol die Saudi-Arabië de afgelopen veertig jaar heeft gespeeld. De gigantische rijkdom en de internationale steun die het land kreeg heeft het misbruikt om een ’bekrompen, rare vorm van islam aan de rest van de wereld op te dringen’. [13] Vanwege de olie steunen we echter dit land in het westen. Daarnaast heeft onze koloniale politiek volgens haar zeker bijgedragen aan het radicaliseren van sommige delen van de islam. Ze noemt de vele slachtoffers en vluchtelingen die de scheiding van Pakistan en India heeft gegeven. Ook het lot van de Palestijnen heeft meegeholpen om moslims te radicaliseren. [15]
Gewelddadige kennismaking met moderniteit
Nog een thema dat in de islamdiscussies veel aandacht krijgt is dat de islam niet te verenigen zou zijn met de moderniteit. Armstrong benadrukt dat de moslimwereld op een hardhandiger wijze heeft kennisgemaakt met de moderniteit dan wij in het Westen. Eerder hebben we al haar analyse over het ontstaan van fundamentalisme besproken en dat geldt ook voor de islamitische fundamentalistische groepen.
In het Midden-Oosten ging de moderniteit vergezeld van koloniale onderwerping. In Egypte werden wel verkiezingen gehouden, maar de Britten bepaalden meestal wie ging regeren. Democratie was een slechte grap. De seculariteit is in de landen in het Midden-Oosten ingevoerd door legeraanvoerders en met grof geweld: religieuze leiders werden onteigend, neergeschoten, gemarteld. De Sjah van Perzie liet honderden religieuze demonstranten in een heiligdom in Iran afslachten omdat ze geen westerse kleren droegen. Het Westen heeft heel veel leiders gesteund, zoals Saddam Hoessein, die hun mensen alle vrijheid ontzegden. En zo zegt ze: ’als mensen aangevallen worden, worden ze altijd extreem. Maar nog steeds is het zo dat maar een heel klein deel van de moslimbevolking achter het terrorisme staat: 93% antwoordde in een Gallup-enquete uit 2011 dat ze terreurdaden niet gerechtvaardigd vonden. En hun argumenten om nee te zeggen waren volledig religieus. De zeven procent die ‘ja’ zei daarentegen hadden volledig politieke redenen’.[15]
De motivatie van de aanslagplegers
Terrorisme heeft volgens haar niets te maken met Mohammed, net zomin als de kruistochten iets te maken hadden met Jezus. Veel aanslagplegers weten volgens haar niets of weinig van de islam. Ze vertelt over een psychiater die de gevangenen in Guantanamo heeft geinterviewd. Hij ontdekte dat maar 20 procent van hen een normale islamitische opvoeding had gehad. De andere 80 procent waren ofwel nieuwe bekeerlingen, die vrijwel niets wisten of autodidact waren, of ze praktiseerden de godsdienst niet toen ze zich aansloten bij de beweging.”[16] Zij lijkt te impliceren dat als deze mensen een goede islamitische opvoeding hadden gehad, zij deze terreurdaden nooit zouden hebben uitgevoerd.
Wat beweegt de aanslagplegers dan wel volgens haar? “Er is een heleboel opgekropte woede en frustratie, wat we trouwens niet alleen in de islamistische beweging zien. Kijk maar naar de recente rellen in Amerika’. Veel jonge mannen lijden onder betekenisloosheid, ze voelen zich niet thuis in de maatschappij. Er is wanhoop en hopeloosheid. Ze hunkeren naar een leven dat wel betekenis heeft. Een aantal heeft psychische problemen. ’Ik sprak met een historicus die zei: “Wat jonge mensen altijd naar de oorlog heeft geleid, is verveling.” Dat zouden we net zo serieus moeten nemen als onze vrijheid van meningsuiting.’ [17]
In een recent optreden op televisie gaf hoogleraar internationale betrekkingen Beatrice de Graaf haar visie op deze manier: Het is noch zo dat sociale achterstanden een verklaring zijn voor radicale jihadisten, noch dat we het kunnen terugbrengen tot de islam en de koran. Er is bij sommigen een verlangen naar ’radicale verlossing’, deelnemen aan een radicale groep geeft hen de gelegenheid ’hun loserleven in te pluggen in een groot kosmisch verhaal’.www.uu.nl/nieuws/beatrice-de-graaf-bij-dwdd-over-is-en-radicale-verlossing-terroristen
Hypocrisie in het Westen
Armstrong benadrukt de hypocrisie in het Westen. We geven veel meer aandacht in de pers aan de doden die er zijn in onze landen dan aan de slachtoffers van aanslagen elders in de wereld. De mensen in die landen hebben het gevoel niet belangrijk te zijn voor ons. We steunen regimes in moslimlanden die hun burgers geen enkele vrijheid van meningsuiting geven zoals Saudi-Arabië, vanwege economische overwegingen.
Ook gelooft zij niet in ’een botsing van beschavingen’: ’Er zijn geen beschavingen die lijnrecht tegenover elkaar staan. Die theorie is allang achterhaald. Dit is een botsing die veroorzaakt wordt door slechte politiek in het verleden, als een soort karma dat ons nu komt achtervolgen. We hebben slechte daden gezaaid’.
’We praten over onze Eeuw van Verlichting alsof de Messias toen neerdaalde en het was ook fantastisch, heel belangrijk voor onze cultuur. Maar neem dit voorbeeld: de Founding Fathers van de Verenigde Staten die uitgingen van de gelijkheid van alle mensen, hadden geen enkel probleem met het houden van slaven. Vrijheid was er alleen voor de Europeanen’.
Ook is zij van mening dat de seculiere natiestaat nadelen heeft. Een probleem van de natiestaat is de onmacht om afwijkende minderheden te tolereren en ruimte te geven. ’Door de nadruk op taal en cultuur krijgt de natiestaat een veel te hoge waarde. Maar het nationalisme gaat ons niet helpen om te beseffen dat we in één wereld leven. We kunnen ons niet meer veroorloven ons terug te trekken binnen de landsgrenzen; we hebben een wereldeconomie gecreëerd en als een markt ergens in de wereld instort, heeft dat over de hele wereld repercussies. We delen de klimaatprobemen.....En alles is politiek met elkaar verbonden. Net als onze geschiedenis.’
Een alternatieve stem creëeren
’Als we er niet voor zorgen dat alle volkeren, wie het ook zijn, of we ze nou aardig vinden of niet, behandeld worden zoals wij zelf behandeld willen worden, zal de wereld geen leefbare plek zijn.’
Zij vindt het naïef om te denken dat we een wereld zonder oorlog kunnen hebben. Of dat ongelijkheid, uitbuiting en een gebrek aan betrokkenheid bij het welzijn van de wereld snel zullen verdwijnen. Wel ziet zij religie in ruime zin als een kracht die juist een rol ten goede kan spelen.
’Er is ook altijd die andere kant. Er zijn altijd mensen geweest die dit aan de kaak stelden.’
Essentieel is volgens haar de Gouden Regel: behandel anderen nooit zoals je zelf ook niet behandeld zou willen worden. Elke grote wereldreligie heeft een eigen versie van de Gouden Regel. ’De mensen die deze opstelden, zoals Jezus, Confucius en de wijzen van de Upanishaden, zeiden allemaal dat je je goedheid niet moet beperken tot je eigen groep. Je moet compassie hebben voor iedereen. Heb uw vijand lief, zei Jezus.’
Armstrong initieerde het Handvest voor Compassie om een praktische invulling te geven aan deze essentiële gedragsregel. Daaraan gekoppeld is een stedencampagne, waarbij burgemeesters het Handvest ondertekenen. Vijftig steden hebben een goedlopend actieprogramma. Een voorbeeld is:
’... Louisville, Kentucky, een van de steden waar de burgemeester het Handvest ondertekende. Hij doet fantastisch werk; hij heeft bijvoorbeeld een Holiday Inn gekocht en die ter beschikking gesteld aan de daklozen.En hij heeft een buddy-systeem opgezet waarin oudere mensen een oogje houden op moeilijke jongeren en ze in toom houden.’
Ook in Karachi is een succesvol actieprogramma gestart met lessen op scholen en trainingen voor de docenten. Nu doen er 2000 schoolkinderen aan mee, de bedoeling is dat het er over een paar jaar een miljoen zijn.
Wat kunnen we leren van Armstrong
Bij het lezen van de boeken van Armstrong blijft door de enorme hoeveelheid historische en culturele ontwikkelingen die ze in detail beschrijft het gevoel hangen: ’hoe meer je weet, hoe beter je beseft hoe weinig je weet’. Als bijdrage aan de islamdiscussie kunnen we in ieder geval stellen dat kennisnemen van Armstrongs werk een goede remedie is tegen generaliserende uitspraken. En in het algemeen tegen te veel zwart-wit denken. ’In iedere historische periode is het relieuze leven veelvormig, gevarieerd en met zichzelf in tegenspraak, soms zelfs in een individu’.[5]
Hoe breed haar perspectief ook is, ze hanteert wel een bepaald narratief over de rol van godsdienst in het leven en samenleven van de mens. Daarbij zit de essentie van godsdienst aan de goede kant. Zoals hierboven geschetst, gaat het altijd om transcendentie en niet om dogmatische overtuigingen die een belemmering zouden zijn voor individuele vrijheid en voor kritisch en redelijk denken. De heilige boeken, de mythen en gebruiken zijn er om die transcendentie te bewerkstelligen. De ervaring daarvan geeft de mens evenwicht, zingeving en het vermogen om de moeilijke aspecten van het leven te doorstaan. Het biedt de intensiteit die we verlangen om ons volledig mens te voelen.
Op een aantal plaatsen vertelt ze dat er altijd in de geschiedenis een notie is geweest van een hoogste hemelgod, of luchtgod die deze transcendentie symboliseerde. Mensen ervoeren die echter als te ver weg, soms werd gezegd: ’dat die was weggegaan’. Men creëerde dan concretere godsbeelden waarmee men gemakkelijker een relatie konden opbouwen. Een zelfde soort patroon doet zich voor in de monotheistische godsdiensten, waar vaste regels of denkbeelden de rol van de concretere goden innemen. In de fundamentalistische stromingen van alle religies is dit patroon in heel sterke vorm te herkennen.
Transcendentie is uit zicht, vaste en soms benauwende opvattingen en regels over de levenswijze doen hun intrede. Het bevestigt voor mij dat mensen, schematisch gezegd, op twee manieren kunnen reageren. Een is om open te blijven voor alles wat zich in het leven aandient, dan blijft het ook mogelijk een verbinding met anderen te ervaren. Dit is waarschijnlijk pas mogelijk als er een notie en voldoende ervaring is van een overkoepelende, alles doordringende transcendente werkelijkheid. De andere reactie is het vasthouden en beschermen van de vormen, waarmee men zich heeft geïdentificeerd. [18]
In Armstrongs visie op de mens en het geweld dat inherent is in het samenleven, is dat niet op het conto van religie te schrijven. Als we religie inderdaad omschrijven zoals zij doet, als transcendentie zou ik daarmee kunnen instemmen. Omdat ze zelf benadrukt dat in premoderne samenlevingen religie alle aspecten van het leven doordrenkt, lijkt dit echter een wat geforceerde uitspraak. Want dan doordrenkt religie ook de politiek die helaas vaak nauw verweven is met geweld vanwege het geweldsmonopolie van de staat.
Wat betreft onze huidige islamdiscussie biedt zij wel een mijns inziens overtuigend betoog dat we de moeilijkheden die er zijn met islamisten, radicalisering en met een gedeelte van de bevolking die vasthoudt aan premoderne waarden niet kunnen oplossen door ons te verzetten tegen de islam. De islam heeft vele gezichten. Er is geen reden om te denken dat er geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn in deze religie. Een veel bredere benadering zou nodig zijn om een oplossing te bieden.[19] En een werkelijk eerlijk naar onszelf, als westerse culturen, kijken wat betreft de historische erfenis waar we vroegere kolonieën mee hebben opgezadeld zoals zij benadrukt, lijkt me daarbij ook essentieel.
Gezien haar waarderende houding tegenover de islam neem ik aan dat volgens Armstrong de islam veel te bieden heeft wat betreft het belangrijkste doel van een religie: transcendentie. Nu is zij niet alleen een schrijfster, maar ook enigszins een activiste. Zoals ze zegt is er altijd voor de mens ook een groter perspectief en dat is wat zij wil bevorderen. Het komt neer op het toepassen van de Gulden Regel. Het komt neer op compassie. Religie in de zin van het accepteren van iets bovennatuurlijks of een of ander godsconcept is daarbij niet eens noodzakelijk. Ze zegt: " waarom kunnen we geen seculiere vorm creëren waarin elk mensenleven toch geheiligd is? Elk mensenleven is kostbaar, onschendbaar en onvervreemdbaar. Of dat nu slecht is voor de economie of niet.” [16]
Literatuur
Van Karen Armstrong:
Een geschiedenis van God, Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam
Islam, geschiedenis van een wereldgodsdienst
De grote transformatie, het begin van onze religieuze tradities
De strijd om God: een geschiedenis van het fundamentalisme"
In naam van God: religie en geweld
De kwestie God, de toekomst van religie
Twee interviews in Nieuw wij door Lisette tHooft van 4 september 2017 en 17 januari 2015.
Televisieinterviews: https://www.npo.nl/het-vermoeden/10-09-2017/VPWON_1269228 https://www.npo.nl/jacobine-op-zondag/10-09-2017/KN_1692927
Noten
[1]Een geschiedenis van God, blz 9-11
[2]Een geschiedenis van God, blz 11. Zie ook William James, The Varieties of the Religous Experience, Rudolf Otto, Het Heilige, Mircea Eliade, Het heilige en het profane, Emile Durkheim, The Elementary Forms of the Religious Life, Gerardus van der Leeuw, Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis en andere klassieke godsdienstwetenschappelijke werken.
[3] De grote transformatie, blz 8, Zie ook artikel van Bosse in CV nr 51, Hoe redelijk en autonoom zijn we
[4] De kwestie God, blz 140
[5]De kwestie God, blz 193
[6] ]Het lijkt een soort Deus absconditus of verborgen godheid, die in het werk van Luther, Calvijn, Pascal en Nietzsche voorkomt, zie Nietzsche’s jeugdgedicht Aan de onbekend God. Het betreft ’het eeuwige probleem’ om een beeld van God te vormen en in relatie te treden met een transcendente werkelijkheid, dat ook in de Bijbel een hoofdthema is.
[6] Interview in Nieuw Wij, 17 jan 2015
[8] Interview in Nieuw Wij, 17 jan 2015
[9] De strijd om God, blz 13
[10] De strijd om God, blz 19
[11] De kwestie God, blz 13 en 14
[12] Zie artikelen van Ransijn, CM 39 en 50, H. Komen CM 51 , L. Goukens, CM 50
[13] Tenzij de religie wordt gescheiden van politiek is geweld dus inherent in de islam maar dat zou ook van andere godsdiensten gezegd kunnen worden. In het soefisme was er die scheiding. Door soefi geinspireerde politici zoals Akbar de Grote in India werd de islam uitdrukkelijk op vredelievende politiek betrokken. Zie artikel Ransijn CM 39.
[14] De kwestie God, blz 146
[15] Interview in Nieuw Wij, 17 jan 2015
[16] Interview in Nieuw Wij, 4 sept 2017
[17] Interview in Nieuw Wij, 4 sept 2017
[18] Zie artikel H. Komen, CM 51
[19] Zie artikel P. Ransijn, CM 50