Justificatie en genese van de christelijke moraalfilosofie

Civis Mundi Digitaal #63

door Sid Lukkassen

Een essentieel onderscheid bij de reflectie op elk fenomeen, is dat tussen genese en justificatie. Hoe iets is ontstaan, valt niet samen met hoe iets kan worden gerechtvaardigd. In dit artikel richten wij ons op de christelijke moraalfilosofie. Hierbij zal worden gekeken naar de historische totstandkoming van het christendom als dominante godsdienst in het antieke Rome – vervolgens zal worden onderzocht of deze moraalfilosofie vanuit een meer universele benadering kan worden gerechtvaardigd.

Een begrip dat in mijn analyses zo nu en dan langskomt, is de metafysische omwenteling. De Franse schrijver Michel Houellebecq gebruikt het in zijn meesterwerk Elementaire Deeltjes (1998). Op mijn beurt vermoed ik dat hij dit weer leent van de Franse filosoof Auguste Comte – dat mag u vergeten. Waar het om gaat is een grote verandering in hoe er gedacht wordt: het heersende wereldbeeld maakt plaats voor een ander. Sommige ideeën en wetenschappelijke technieken kunnen namelijk pas ingang vinden, wanneer het algemene denken hierop is voorbereid.

Deze gedachte schoot te binnen in Rome, vanuit het Colosseum uitkijkend op de Boog van Constantijn. Het Colosseum is het enige monument dat recht is te doen door het te vullen met massa’s toeristen. Mezelf begeven in een toeristenhorde – u zult begrijpen – is mij niet op het lijf geschreven. Zoals menig auteur vind ik die drukte al verschrikkelijk in Amsterdam (met als interessant verschil dat ik er dan zelf niet woon). Enfin, al in 2011 studeerde ik af in de geschiedenismaster Roma Aeterna – toch was ik er nog nooit geweest. Het werd hoog tijd.

Plat massavermaak

Werden de heidense Romeinen christen omdat ze genoeg hadden van het wrede gladiatorenspel en het platte massavermaak? Of was er een diepere reden? Op dat moment begroef ik die gedachte – de crowdfunding vroeg teveel tijd om er uitvoerig bij stil te staan. Maar nu, in de kalme en warme juliweken waar de dagen voorbij zoeven en de wind verkoeling brengt, is het zand op deze gedachte opgestoven. Steeds dringt dat beeld van de Boog van Constantijn zich op. Dit beeld legt de vraag voor of West-Europa vandaag een metafysische omwenteling behoeft, om met nieuwe energie, geestdrift en inspiratie haar geopolitieke plek in de wereldorde op te eisen.

Constantijn de Grote (c.a. 280 – 337) was de eerste Romeinse keizer die zich profileerde met het christendom. Tijdens de strijd om de Milvische brug in 312 liet hij zijn soldaten een teken aanbrengen, omdat in een visioen was geopenbaard dat hij met dit teken zou overwinnen. Zijn zege schreef hij vervolgens toe aan de God van de christenen. Constantijn stond het christendom als godsdienst toe – staatsgodsdienst werd het pas in 380 onder Theodosius. Langzaam maar gestaag verruilde het Romeinse Rijk de heidense metafysica van een veelvoud aan goden voor een monotheïstisch christendom.

Metafysische omwenteling

Deels is de metafysische omwenteling een ‘kip of het ei’ verhaal. Breekt een nieuw wereldbeeld door omdat het oude wereldbeeld is ondermijnd en aangevreten door nieuwe ideeën ontsproten aan de geesten van geniale individuen? Of kunnen die nieuwe ideeën van individuen pas geconcipieerd en begrepen worden nadat een nieuwe wereldbeeld zich onthult?

In feite gaat ook de theorie van de Duitse academicus Hans Blumenberg hierover: over zelfbedruiping oftewel Selbstbehauptung. Dit wil zeggen dat de christelijke doctrine een denkwijze bood die de middeleeuwse maatschappij bijeenhield en aanstuurde. Toen natuurrampen en theologische debatten over de almacht van God, leidden tot twijfel aan de goedheid van God, was het echter snel gedaan met die metafysica – althans in de hogere kringen. Ideeën als die van Copernicus, Galilei, Francis Bacon, Spinoza en later Darwin konden nu weerklank vinden.

Volgens Blumenberg voelde de vroegmoderne mens zich in de steek gelaten door de hogere macht: hij wachtte niet meer op de goddelijke voorzienigheid maar mat zich een moderne metafysica aan en ging van daaruit zélf aan de slag. Natuurlijk kan men zoals Karl Löwith die moderne metafysica weer bekritiseren – dat valt buiten het bereik van dit vertoog.

Verwaarlozing van de cultuurcanon

Met deze canonieke omweg wil ik maar zeggen dat wij nog steeds op de schouders van reuzen staan. Al zullen de reuzen snel verdwijnen als we het onderwijs aan social justice warriors overlaten. Wat we helaas al doen, en wat de mainstream-rechtse partijen eigenlijk wel prima vinden: het onderwijscluster is toch al overgegeven aan D66/PvdA, en praten over cultureel-educatieve thema’s is koren op de molen van het FvD met haar rechtsintellectuele profiel. Dus is de tactiek van de mainstream-rechtse partijen om de cultuurstrijd in het onderwijs te negeren en te blijven hameren op de voor mainstream-rechts herkenbare thema’s: economie, transport en veiligheid.

Dit is hoe het nu eenmaal werkt (zie De Democratie en haar Media voor een uitgebreide toelichting op deze verkiezingsstrategieën). Mocht het onderwijs totaal ontsporen, dan hebben de bepalende politici tóch het geld voor privédocenten – voor hun kinderen hebben zij de connecties voor exclusief toponderwijs. Om te stijgen op de maatschappelijke ladder zijn vriendjesnetwerken, deugvertoon en elitaire stageplekken vandaag sowieso belangrijker dan Bildung en culturele bagage. Hierom heb ik als academicus alle hoop opgegeven dat het met het onderwijs – en zeker met de geesteswetenschappen en het uitdiepen van de canon – nog wat wordt. Zodoende start ik binnenkort met een eigen onderwijsmodule.

CDA versus FvD

De doodstrijd van het CDA verdient een apart artikel – met haar proefballon om het Wilhelmus nieuw leven in te blazen en Maxime Verhagen die plots verklaart dat de multiculturele samenleving is mislukt. Dit is de ultieme brave burgermanpartij die met iedereen door één deur wil en daardoor voor iedereen saai is. Binnen het CDA botst de drang om deugbaar te blijven met de voelbare noodzaak om – nu het oude electoraat uitsterft – nieuwe kleur op de wangen te krijgen. FvD heeft het in de genen om harder voorwaarts te gaan op deze thema’s met een meer uitgesproken profiel, dus de tijd zal het leren.

De houding om met honderd procent inzet en zero fucks given te strijden voor het Latijns-christelijke cultuurkarakter van het Avondland, is nu eenmaal geen karakterhouding die aansluit bij het CDA. Het is wél de grondhouding die nodig is om het cultuurdebat naar de eigen hand te kunnen zetten, zoals Trump heeft bewezen.

Met deze wijsheid keren wij terug naar Rome, naar het kernpunt van dit betoog. Vanuit dit kernpunt zijn er twee verklaringen voor de overstap van Constantijn op het christendom. U moet namelijk weten dat de Boog van Constantijn een eclectisch werk is: het bestaat uit samengevoegde delen die zijn losgesloopt uit monumenten van eerdere keizers. Het werd voltooid in 315 en gedenkt de overwinning van Constantijn bij de Milvische brug.

Culturele vernedering en opwekking

De delen van de boog die in Constantijns eigen tijd gemaakt zijn, zijn bij vergelijking van laagwaardige kwaliteit. Voor een beschaving die niet meer de finesse en het vakmanschap in huis heeft om zoiets moois te kunnen maken als de voorgangers, wordt het verleden deprimerend en vernederend. Neem nu de hedendaagse Griekse cultuur: films als Politki Kouzina zijn doorspekt met nostalgie en melancholie, terugblikkend op een groots verleden dat niet meer wederkeert. De Romeinen lijfden Griekenland in maar hadden nog respect voor de Helleense cultuur – daarna volgden vernederingen door de Ottomanen en vandaag door de EU.

Als de aanraking met het verleden vernederend wordt, zoekt men iets nieuws om zichzelf te kunnen opwekken – in het antieke Rome vervulde het christendom die rol. Immers het oude heidense Rome was de verlossing nog niet waardig geweest maar een nieuw gekerstend Rome kon dat wél zijn. Zo bood het christendom een nieuwe bezieling om de toekomst positief te kunnen zien.

Van beeld- naar schriftcultuur

De tweede verklaring raakt directer aan het Colosseum: generatie op generatie waren er feesten en verkleedpartijen. Er was lust en spektakel, er vloeide bloed – de zintuigen werden tot het uiterste geprikkeld. Maar op een zeker moment is er een verzadiging bereikt, dan volgt de afstomping en verliest het schouwspel zijn magie. Zoals de Islamitische Staat steeds wreder moest worden om nog op te vallen in het mediageweld, zo zal het ook de Colosseumbezoekers zijn vergaan. Men wilde niet meer het beeld maar het woord – men zocht niet meer het extravagante maar het sobere en ingetogene. Mogelijk maakte dit het christendom met zijn wortels in de Hebreeuwse schriftcultuur plots aantrekkelijk voor een door-en-door visueel ingestelde maatschappij.

We kunnen de vraag stellen waarom het christendom dan vandaag geen heropleving doormaakt. Misschien is dit simpelweg omdat het zijn leven – zijn metafysische stadium – reeds heeft doorleefd. Het is met argumenten te staven dat het nu aanbrekende techno-hedonistische tijdsgewricht de christelijke theologie opnieuw aansprekend zal maken – maar deze discussie is voor een andere keer.

Peter Hitchens over religie en moraal

Uitgeverij De Blauwe Tijger liet Peter Hitchens een spreekbeurt geven. Volgens The Guardian wil hij een grote misvatting weerleggen, namelijk "dat het altijd mogelijk is om het onderscheid tussen goed en kwaad te kennen buiten het bestaan van God om". Tijdens een meeting in Utrecht kwam er onlangs een christelijke moraalfilosoof aan het woord. Hij betoogde zoals Hitchens dat de postmoderne waardenchaos zou zijn veroorzaakt door het wegvallen van God. ‘Waardenchaos’ wil hier zeggen dat een cultuur een hiërarchie is van waarden – atheïsme en agnosticisme zouden de draagsteen onder de leidende waarden hebben vernietigd, met de hedendaagse sociale chaos tot gevolg. “Zonder God geen goed en kwaad” aldus de christelijke moraalfilosoof.

Maar is God werkelijk nodig als grondvestiging van goed en kwaad? Ik betoog in deze verhandeling dat dit niet het geval is. Uit de menselijke natuur tekenen zich leefwijzen en organisatievormen op waarbij de mens goed gedijt. De aard van de mens stuurt hem tot samenwerkingsverbanden. Via deze samenwerkingsverbanden voorziet hij enerzijds in zijn natuurlijke behoeften en geeft hij anderzijds gehoor aan het appel om zijn hogere wezenskenmerken te vervolmaken opdat hij boven de natuur uitstijgt.

Humanisme ligt tussen puritanisme en hedonisme

De mens is deels een dier met de noden van een dier. Tegelijk ligt het ook in het menselijke potentieel om meer van zichzelf te maken dan hij van nature is. Dit tweede aspect is het deel van het menselijke karakter dat beantwoordt aan transcendentie. De samenkomst van deze twee aspecten leidt tot een verstaan van het mens-zijn dat ik benoem als humanisme. Het ontkennen van het eerste aspect leidt tot puritanisme, het ontkennen van het tweede leidt tot hedonisme.

Vanuit dit humanisme denkend is het niet noodzakelijk dat God de moraal waarborgt. Als God de moraal bepaalt dan wordt de moraal grillig: God zou morgen immers goed en kwaad kunnen omdraaien, als Hij dit in Zijn almacht zo besluit. Als Hij dit niet zou kunnen, dan is Zijn almacht kennelijk begrensd door een hogere wet. Als Hij dit niet zou willen, dan kent de mens de wil van God via wetten van zedelijkheid en logica. Dan kan hij Gods wilsbeweging tot het identificeren van goed en kwaad meevoltrekken met zijn eigen verstand, ook zonder God. In beide gevallen kan de mens zijn moraliteit net zo goed op die wetten baseren zonder God als tussenschakel. God als idee dient dan hooguit nog als ’carrot and stick’ om mensen aan te zetten tot gedrag dat maatschappelijk wenselijk is – dit is echter iets anders dan een oprecht, authentiek geloof.

Negatieve theologie leidt tot zelfbedruiping

Men kan nu tegenwerpen dat het christendom niet voluntaristisch is, maar natuurrechtelijk. Voluntarisme staat hier voor Gods willekeur. Dit klopt voor bijvoorbeeld Thomas van Aquino (1225–1274), die stelde: ‘Voor zover de mens redelijk is, is hij net als God. Bij God is 2+2 nog steeds 4, want de natuurwet drukt die redelijkheid uit.’ Later – met bijvoorbeeld de uitbraak van de pest en in 1755 de aardbeving van Lissabon – groeide de twijfel aan Gods goedheid. De negatieve theologie werd populair en dit klinkt door in Descartes’ hypothese van God als kwade genius.

Een bekend argument is dat Gods volmaakte goedheid zou doorstralen in de volmaaktheid van de schepping. Maar met hoeveel betrouwbaarheid kan een onvolmaakte mens vaststellen dat de schepping volmaakt is? Uit het opgekomen wantrouwen tegenover Gods goedheid ontstond de eerder aangehaalde ‘Selbstbehauptung’. De zelfbedruipende mens wacht niet meer op goddelijke tekenen maar gaat zelf voortvarend te werk in de schrijn van de natuur.

Tegenwerping door de christelijke moraalfilosoof

De christelijke moraalfilosoof zei echter dat het niet eigen is aan God om zich als een kwade genius te gedragen of mensen voor de gek te houden. De goede natuur van God zou grilligheid uitsluiten.

Maar als dit het geval is, dan is er kennelijk een hogere wet waaraan God gehoorzaamt en waarmee Hij in overeenstemming handelt. Zo niet, dan zou Gods almacht zijn grilligheid openlaten. Als Gods almacht het grillige voluntarisme uitsluit dan handelt God kennelijk volgens een logica die ook voor mensen te doorgronden is: mensen zouden immers zojuist hebben vastgesteld dat God niet kan handelen als een kwade genius.

God overslaan als tussenstap

Dit betekent dat als de christelijke moraalfilosoof het voluntarisme buiten de orde verklaart, hij daarmee een wet postuleert: een hogere richtlijn die zó universeel is, dat zelfs God zich hieraan committeert. Wij mensen kunnen ons dan net zo goed direct op die richtlijn oriënteren en God overslaan als tussenstap.

Hierop zei de christelijke moraalfilosoof dat de imperfecte mens een nabootsing is van de perfecte God, en dat hij God nodig heeft om goed en kwaad te kunnen kennen.

Maar hoe kan de imperfecte mens herkennen dat de kennis die God hem geeft wél perfect is? Wat de christelijke moraalfilosoof stelt, betekent dat een imperfect wezen kennis kan nemen van een perfectie die dat wezen overstijgt. Als dat zo is kan de mens net zo goed weer direct kennisnemen van de eeuwige morele wetten.

God, maar welk godsbeeld?

Als u er desondanks voor kiest om uw moraal op God te baseren, wie zegt dan dat het een christelijke God moet zijn? En niet bijvoorbeeld de God van Spinoza? Een keuze voor een godsbeeld is mogelijk arbitrair, gezien ieder godsbeeld een serie regels meedraagt die vooral de cultuur en de tijdsgeest weerspiegelen van de samenleving waarin dat godsbeeld is opgekomen. God zou de mens hebben geschapen naar Zijn gelijkenis maar Allah verwacht iets anders van Zijn gelovigen dan Jaweh.

Om niet geheel voor relativisme te hoeven capituleren (en alsnog uit te komen in een postmoderne waardenchaos) kunnen we zeggen dat in sommige samenlevingsverbanden c.q. culturen de mens meer tot bloei en wasdom komt dan in andere. Sommige godsbeelden en geloofsregels leiden tot culturen waarin je vanuit een vrije keuze welbeschouwd toch liever niet zou leven. Puck van der Land heeft dit punt van de wenselijkheid van een seculiere Leitkultur onlangs uitstekend gemaakt, en ook de recente migratiebeweging ondersteunt dit. Tegen deze achtergrond blijkt dat een keuze voor een godsbeeld niet arbitrair is.

Waar floreert de menselijke potentie?

So far, so good. Maar nu blijken het floreren van de menselijke natuur, de ontplooiing van talenten en de vervolmaking van het verstand de maatstaf om een godsbeeld aan af te meten én om een hiërarchie in religies uit te roepen. Dan kunnen we het godsbeeld ook hier weer overslaan en onze moraliteit direct op de omschreven hiërarchie baseren.

Op die wijze zullen we goed en kwaad opnieuw herleiden uit de kosmische orde zoals de Oude Grieken deden. Het goede is dat wat beantwoordt aan de voorwaarde die mensen nodig hebben om tot hun recht te komen – wat betekent dat zij hun potentieel uitnutten. Het goede toont zich op de plaats die een ding in het universum inneemt waar het in zijn volheid kan verschijnen.

Problemen opgelost

Deze denkwijze lost problemen op waar de christelijke moraalfilosoof niet omheen komt. Hoe weet de imperfecte mens dat zijn God een logica volgt, als hij die logica – die de perfectie van zijn God bewijst – slechts via zijn God kan kennen? Of als hij God niet nodig heeft om de logica te kennen, waarom dan wel om goed en kwaad te kunnen kennen? Heidenen als Plato en Aristoteles konden uitstekend logisch redeneren – waarom zou het anders zijn met hun mensbeeld en ethiek?

Het eindigt er altijd mee dat God een garantieprincipe wordt dat de realiteit van alle andere principes valideert. Maar zo’n principe blijft steken op het vlak van de tautologie en is in de praktijk van het proefondervindelijk handelen tamelijk waardeloos. De christelijke moraalfilosoof ziet de perfectie van zijn God bevestigd in het feit dat die God een logica volgt: de humanist ziet veeleer die logica.