Conservatieve renaissance

Civis Mundi Digitaal #64

door Wim Couwenberg

Conservatisme-taboe voorbij

De schaduwzijden en mislukkingen van socialistische samenlevingsexperimenten zijn bijna overal in de wereld zo manifest geworden dat socialistisch links - lange tijd identiek met links - in de meeste westerse landen in het defensief gedrongen is en in intellectueel opzicht in een diepe malaise verkeert. Het heeft niet langer een aansprekende en overtuigende toekomstvisie tot zijn beschikking.[1] In zijn revolutionaire vernieuwingsdrang ging het uit van een veel te optimistisch mensbeeld. De nieuwe socialistische mens die in vooruitzicht werd gesteld, is dan ook een mooie droom gebleven.

In de sociaal-democratie kwelt men zich niet langer, zoals in voorgaande jaren, met de vraag of men wel links genoeg is, zoals nu aan de rechterzijde ook niet langer de angst heerst om voor conservatief versleten of uitgemaakt te worden. Je kunt beter voor pedofiel dan voor conservatief uitgemaakt worden, zo verwoordde W.J. Geertsema, een voormalige politieke leider van de VVD, die angst eens treffend. Die angst is ook de reden geweest waarom de christen-democratie in Nederland beslist niet geassocieerd wilde worden met conservatisme; dus niet omdat conservatisme per se onverenigbaar zou zijn met een evangelisch geïnspireerde politiek zoals van die zijde jarenlang gesteld is.[2] De SGP die haar beleid integraal op de Bijbel stoelt heeft geen enkele moeite met het conservatieve stempel dat daarop gedrukt wordt. Nu in die negatieve waardering van conservatisme een kentering is gekomen, is het in het CDA echter niet langer taboe voor een sociaal-conservatieve oriëntatie van zijn politiek op te komen.[3] Moeten we bang zijn voor conservatief gehouden te worden, als we opkomen voor behoud van de sociale verworvenheden van de verzorgingsstaat, luidde vorig jaar de retorische vraag van een nadenkende sociaal-democraat.[4] Voor de angst te willen behouden wat men waardevol acht, is uiteraard geen reden. Maar conservatief is het wel.

Nu die angst voor een conservatief stempel er niet meer is, is er zowel in intellectueel als in politiek opzicht ruimte gekomen voor een reveil van klassiek-conservatieve ideeën, al verschijnen die soms nog wel in links gewaad ten tonele. Scepsis over de maakbaarheid van de samenleving, een holistisch en ecologisch werkelijkheidsbesef en ‘groene’ strijd voor natuurbehoud en kleinschalige productie- en samenlevingsvormen, herwaardering van nationale waarden en symbolen, van elitevorming en leiderschap, van ‘law and order’, sociale controle als middel om kleine criminaliteit te bestrijden e.d.[5], het zijn alle aan de conservatieve denktraditie ontsproten ideeën en standpunten die niet langer met hoon beladen worden, zoals dat sinds de revolte van de jaren ’60 jarenlang tot het ‘bon-ton’ behoorde.

 

Neoconservatisme als rechtse variant van verlicht vooruitgangsgeloof

Sinds lang is het gebruikelijk de klassiek-liberale oriëntatie met neoliberalisme als nieuwe expressie ervan eveneens tot de rechter (conservatieve) zijde te rekenen, al is die oriëntatie het tegendeel van conservatief in formele zin (cultivering van de status quo). Het kapitalisme functioneert juist bij de gratie van continue economische en sociale verandering. De klassiek-conservatieve en -liberale traditie liggen ook niet in elkaars verlengde. Historisch gezien zijn zij veeleer elkaars tegenpolen. Maar in Engeland voltrok zich tussen beide onder het bewind van Margret Thatcher een zekere osmose.

Het neoconservatisme dat na de Koude Oorlog in de VS furore maakt, moeten we duidelijk onderscheiden van het klassieke conservatisme. Het ademt in belangrijke opzichten een andere geest.[6] Het politieke (machts)realisme van de klassiek-conservatieve traditie is in het neoconservatisme namelijk nauw verweven geraakt met politiek idealisme en vooruitgangsgeloof. Dat laatste impliceert een optimistisch mensbeeld en het streven staatsmacht in te zetten ter realisering van grote politieke idealen als de verbreiding van vrijheid en democratie. Illustratief is in dit verband het Project for the New American Century (PNAC) van de neoconservatieve ideologen William Kristol and Robert Kagan. De Amerikaanse politieke en maatschappelijke orde staat daarin model voor de rest van de wereld. Dit alles staat uiteraard haaks op het pessimistische mensbeeld van het klassieke conservatisme, dat wel gezien wordt als een geseculariseerde uiting van de christelijke doctrine van de erfzonde.

De Britse filosoof John Gray[7] - aanhanger met enige aanpassingen van het klassiek conservatisme van Edmund Burke – kritiseert het neoconservatisme als een kwalijke, rechts geworden variant van het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Het zou daardoor z.i. meer gemeen hebben met het jacobinisme van de Franse Revolutie dan met het klassieke conservatisme. In tegenstelling tot de abstracte rede van de Verlichting gaat dat veeleer uit van de historische rede, dus de historisch-culturele bepaaldheid van het menselijk denken, hoe abstract-filosofisch ook gepresenteerd.



[1] In dezelfde zin de sociologen A. Touraine, L’après Socialisme, 1980 en R. Dahrendorf, Na de sociaal-democratie, socialisme en democratie, juli/augustus 1981

[2] Zie o.a. A. Oostlander, Christendemocratische versus conservatieve politiek, Christendemocratische Verkenningen, september 1990

[3] Zie bijv. A. Dölle, CDA behoeft ondertitel “sociaal-conservatief”, Christendemocratische Verkenningen, lente 2003

[4] Zie P. Borderwijk, De angst om conservatief gevonden te worden, Socialisme en Democratie, 1/2 2008

[5] Zie hiervoor nader Conservatieve renaissance?, Civis Mundi 3, 1987; en Conservatisme niet langer taboe, Civis Mundi 4, 1996

[6] Zie hiervoor nader: I. Kristol, Neoconservatism. The autobiography of an Idea, 1949-1995, 1995

[7] Zie J. Gray, Zwarte Mis, 2007, pp. 171-202