Civis Mundi Digitaal #66
Op grond van het vermogen om te lijden en/of genot te ervaren, stellen dierenethici als de gerenommeerde ethicus Peter Singer dat mens en dier gelijke belangen hebben, en in moreel opzicht gelijkwaardig zijn. Degenen die deze morele gelijkschakeling betwisten worden beticht van vooringenomenheid ten gunste van de belangen van de eigen (dier)soort. Dit zogeheten speciesisme (van ‘species’= soort) wordt door diezelfde ethici vergeleken met racisme en seksisme. In dit artikel laten wij zien dat het wereldbeeld van Singer en zijn epigonen op twee onverenigbare gedachten hinkt: enerzijds het antropocentrisme (de mens is de maat der dingen) en anderzijds het darwinisme. Dan zal ook blijken dat hun ethiek wetenschappelijk niet-valide is.
Antropocentrisme
De Griekse filosoof Protagoras (ca. 490-420) schijnt te hebben gesteld dat de mens de maat van alle dingen is. Het latere christendom zag de mens zelfs als kroon van de schepping. Ook het wereldbeeld van de filosoof Francis Bacon (1561-1626) was impliciet gestoeld op dit antropocentrisme toen hij de grondslagen van de moderne (empirische) fysica ontwikkelde. En moderne (christen-)humanisten delen dit wereldbeeld eveneens als zij de werkelijkheid opgedeeld ervaren als twee verschillende entiteiten: de werkelijkheid buiten de mens en zijn innerlijke wereld. Onbewust vaak nog samen met de premisse dat de natuur buiten de mens inherent “goed” is en de mens zelf niet (vergelijk de erfzonde).
De filosoof Benedictus Spinoza (1632-1677) brak echter al eerder radicaal met dit antropocentrisme om dat in te ruilen voor de ontologische idee van een niet-normatieve natuur als een alomvattende, ondeelbare werkelijkheid waar mens en dier een integraal onderdeel van zijn, en waarin alles onderworpen is aan universeel geldige natuurwetten. En onafhankelijk van Spinoza, liet Charles Darwin (1809-1882) vervolgens inzien dat de mens een door biologische mutaties geëvalueerd dier onder de andere dieren is.
Ondanks de inzichten van Spinoza en Darwin blijft de westerse (humanistisch-christelijke) cultuur tot op de dag van vandaag tot op het bot doortrokken van het antropocentrisme. Ter illustratie: als een bever een dam bouwt wordt dit binnen dit westerse paradigma als ‘natuurlijk’ ervaren, maar als de mens een dam bouwt of een weg door het bos (‘natuurgebied’) aanlegt dan wordt deze ‘onnatuurlijke’ menselijke ingreep al gauw als een aantasting van de (goede) ‘natuur’ opgevat.
De hardnekkigheid van antropocentrisme blijkt ook uit het relaas van dierenbeschermers als zij zich beroepen op Darwin. Een citaat van de rechtsfilosoof Paul Cliteur is illustratief 1): “Bovendien haalt het darwinisme (..) de mens niet omlaag, maar de rest van de natuur omhoog. De mens is niet een naakte aap, maar het dier is een nog niet aangekleed mens. Misschien is dat wel de boodschap van het darwinisme voor onze tijd: dat we het dier en de rest van de natuur zouden moeten ‘aankleden’.” Voor alle duidelijkheid, deze denkwijze komt niet van Darwin zelf, maar spruit voort uit de antropocentrische vooringenomenheid van Cliteur. Darwin was een natuurvorser, en Cliteur niet.
Peter Singer en dierenethiek
De dierenethiek van Peter Singer vormt de basis van de moderne beweging van dierenbeschermers. Zijn Animal Liberation 2) geldt als standaardwerk en volgens de openingszin van de inleiding van de oorspronkelijke uitgave uit 1975 handelt dit boek over "de tirannie van menselijke over niet-menselijke dieren”. Hiermee zet Singer meteen de toon: mensen zijn slecht en niet-menselijke dieren zijn het slachtoffer.
In zijn boek stelt Singer dat “het vermogen om te lijden of genot te ervaren een noodzakelijke voorwaarde is voor het al dan niet bezitten van belangen”. Singer volgt hiermee de filosoof Jeremy Bentham (1748 -1832) die stelde dat het vermogen om te lijden de essentiële eigenschap is die een levend wezen het recht geeft op gelijke consideratie. Dieren die aan genoemd lijdens-criterium voldoen hebben volgens Singer een morele status, en zijn volgens hem in moreel opzicht gelijkwaardig aan de mens. Het minimaliseren van leed van dieren die kunnen lijden staat dan ook centraal in de praktische dierenethiek die Singer voorstaat. Eenieder die het oneens is met deze - ook door ons betwiste - ethiek, wordt door Singer beschuldigd van ‘speciesisme’ dat hij vergelijkt met racisme en seksisme.
Singer’s morele gelijkheidwaardigheids-stelling gaat uit van een antropocentrisch wereldbeeld: op grond van zijn mens-zijn is Peter Singer in de positie om het recht op gelijke consideratie van mens en dier eenzijdig te proclameren. Andere diersoorten zijn daartoe niet bij machte; zij hebben geen weerwoord. Vervolgens gaat Singer volledig voorbij aan de implicaties van deze asymmetrische positie. Daarom gaat Singer’s vergelijking van speciesisme met racisme en seksisme ook volkomen mank: het witte en het zwarte ras bijvoorbeeld, kunnen zich ten principale beiden van een positie verzekeren van waaruit zij de onderlinge gelijkheid kunnen afdwingen. Hun onderlinge verhouding berust op wederkerigheid. Dit in tegenstelling tot mens en dier, wier gelijkwaardigheid slechts eenzijdig door de mens geproclameerd kan worden. Een identiek argument is van toepassing op Singer’s scheve vergelijking tussen speciesime en seksisme.
Voorts tracht Singer zijn gelijkwaardigheids-stelling nader te onderbouwen door op grond van gelijk veronderstelde bewustzijnstoestanden, het recht op leven van een chimpansee, hond of varken te vergelijken met dat van een mentaal ernstig gehandicapt kind of van mensen in een vergevorderde staat van seniliteit. Ook hier oordeelt Singer naar onze opvatting zonder enige wetenschappelijke basis vanuit een eenzijdig geproclameerde gelijkwaardigheid die het gevolg is van zijn humanistisch-antropocentrische wereldbeeld.
Darwin versus Singer
Uit het inzicht van Darwin dat de mens een dier is onder de andere dieren, vloeit niet noodzakelijkerwijs voort dat het mensdier in de omgang met andere diersoorten zich zou moeten laten leiden door het lijdens-criterium. Immers, Darwin’s evolutieleer beschrijft het door natuurwetten bepaalde proces waarbij erfelijke eigenschappen in de loop van generaties veranderen (evolueren) als gevolg van genetische variatie, voortplanting en selectie. De resulterende zelfverwerkelijking is de materialisering van de drang om als soort te overleven middels reproductie en het nastreven van een optimale aanpassing aan de omgeving. Volgens Darwin is het overlevingsbelang derhalve het ultieme belang van alle soorten. Daarbij dient bedacht te worden dat elke diersoort is toegerust met een unieke combinatie van genetische- en gedrags-kenmerken. (Merk op dat Darwin’s evolutieleer niet uniek of karakteristiek is voor het mensdier, maar - als gevolg van de universele geldigheid van de natuurwetten - wèl voor alles wat leeft. Om deze reden is het darwinisme onverenigbaar met het antropocentrische paradigma.)
Het overlevingsbelang genereert een soort-specifiek voorkeursgedrag (dat een soort-specifieke moraal definieert) dat niet slechts het gedrag binnen de soort bepaalt, maar tevens de omgang met andere soorten reguleert. (NB. Onder moraal verstaan wij het geheel van deheersende - al dan niet bewust beleefde - interpretaties, gewoonten en gebruiken binnen een soort. Moraal dient de soort-specifieke overlevings-strategie.) Eén en ander wordt geïllustreerd doordat kannibalisme binnen een soort slechts onder uitzonderlijke omstandigheden voor komt, terwijl het consumeren van (en het beschermen tegen) niet-soortgenoten een integraal onderdeel is van Darwin’s ‘struggle for live’. Daar prevaleert het overlevings-criterium boven het lijdens-criterium. Niet minimalisatie van lijden, maar optimale zelfverwerkelijking is het hoogste goed.
Dit is ook de reden dat de (intimiderende) vergelijking van een mentaal ernstig gehandicapt mensenkind met bijvoorbeeld een varken faalt. De soort-specifieke moraal van een (al dan niet gehandicapt) mensenkind verschilt per definitie van de moraal van een (al dan niet gehandicapt) volwassen varken. Beide diersoorten verschillen immers in hun soort-specifieke overlevings-strategie. En de hulp die mensen bieden aan mentaal gehandicapte mensen en andere hulpbehoevende mensen berust op wederkerigheid. Als mensen zelf in de positie van hulpbehoevendheid komen te verkeren willen zij ook geholpen worden. Maar een mens zal nooit een al dan niet hulpbehoevend varken worden. Daarom is het vergelijken van een gemankeerd exemplaar van de ene soort met een gezond exemplaar van de andere soort als het vergelijken van ongezonde appels met gezonde peren.
Overigens mag de mens zich gelukkig prijzen dat hij macht heeft over andere diersoorten. De mens zou vanuit evolutionair perspectief de huidige mens niet zijn als hij zijn belangen niet boven die van andere soorten had gesteld. En dit geldt niet slechts voor de soort ‘mens’ maar evenzeer voor elke andere diersoort.
Over moraal en belangen
Wij stellen ons op het standpunt dat iets vanuit een soort-specifieke moraal ”goed” of “slecht” is, als daar het meerderheidsbelang van die soort al dan niet mee gediend is, met als ultiem belang de optimale overleving of zelfverwerkelijking van die soort. Verder merken wij op dat belangentegenstellingen inherent zijn aan alles wat leeft. Niet zelden gaan de daaruit voortvloeiende conflicten gepaard met leed, of zelfs de dood. Zo is het belang van de arend die een haas vangt om in leven te kunnen blijven in strijd met het belang van de haas die net als de arend wil (over)leven. Ondanks de al dan niet pijnlijke dood van de haas is het gedrag van de arend (gezien vanuit zijn soort-specifieke belang) toch “goed”. Het stellig beleden uitgangspunt van dierenethici als Singer dat het minimaliseren van lijden het hoogste goed zou zijn, bestrijden wij dan ook. Vanuit hun antropocentrische perspectief vervangen Singer c.s. de soort-specifieke moraal zonder enige wetenschappelijke basis door een exclusief menselijke moraal.
Illustratief is het gratuite relaas van de Vlaamse dierenrechten activist Stijn Bruers die betoogt dat mensen niet, maar leeuwen zebra’s wèl “mogen” consumeren. Pijn of geen pijn, leed of geen leed. Bruers moet zich dan binnen zijn antropocentrische wereldbeeld beroepen op een “waardevolle” biodiversiteit, getuige het navolgende citaat: “Biodiversiteit is de waarde van een ecosysteem, en bestaat uit alle variatie in levensvormen en processen die het direct gevolg zijn van natuurlijke evolutie. Deze waardevolle biodiversiteit zou ernstig dalen als een bepaald gedrag dat natuurlijk, normaal en noodzakelijk is (bv. predatie), universeel verboden zou worden” 3). (Bedoeld wordt dat de mens van Bruers niet mag ingrijpen in “natuurlijk” gedrag , d.w.z. gedrag zonder menselijke bemoeienis.)
Mensdieren mogen van Bruers andere dieren geen leed aan doen, maar andere diersoorten mogen dat van hem onderling wel. Stijn Bruers is hier ten duidelijkste verblind door het antropocentrische paradigma, waardoor zijn betoog automatisch tot inconsistenties leidt. Vergelijkbare tegenstrijdigheden tref je aan bij de ‘Stichting Animal Freedom voor dierenrechten’ die er uiteindelijk toch niet aan ontkomt het standpunt in te nemen dat de rechten van voor de mens schadelijke dieren door mensen mogen worden ingeperkt 4).
Intimidatie door dierenethici
Ondanks de evidente gebreken van hun ethiek grossieren dierenethici als Peter Singer in intimiderende morele veroordelingen. Dit blijkt wel uit het gemak waarmee ze andere mensen stigmatiseren die niet handelen volgens hun opvattingen. Veeboeren worden bijvoorbeeld weggezet als slavendrijvers, racisten of verkrachters (want maken dieren ongewenst zwanger). En onder de valse vlag van wetenschappelijk onderzoek beweerde de fraudeur Diederik Stapel 5) samen met Roos Vonk en Marcel Zeelenberg dat vleeseters “egoïstische hufters” zijn 6). Nog recent vergeleek Roos Vonk, oud-voorzitter van ‘Wakker Dier’, de bio-industrie met de Holocaust 7). En volgens filosoof Floris van den Berg zijn vleeseters “morele monsters” 8). Ook het prominente lid van de Partij voor de Dieren Ewald Engelen - volgens eigen zeggen sinds kort tot het veganisme “bekeerd” - bekende zich nog onlangs als “moordenaar met wroeging” 9).
Antropocentrisme remt wetenschappelijke vooruitgang
Alleen al op grond van de geschetste invaliditeit van Singer’s gelijkwaardigheids-stelling verdient zijn ethiek geen wetenschappelijke status. En omdat deze beginstelling wetenschappelijk al niet valide is, zijn alle beredeneerde consequenties die zijn gebaseerd op deze stelling dat evenmin. Singer’s ethiek is ons inziens dan ook niet meer dan een private mening gebaseerd op antropocentrische vooroordelen. Volgens hun ethiek lijken Singer c.s. zich als plaatsvervanger van God op aarde te wanen waarbij hun preoccupatie met lijden en het consumeren van vlees als de moderne erfzonde, de vergelijking met het christendom completeren.
In zijn laatste boek Effectief Altruïsme 10), waarin Singer zichzelf als altruïst bestempelt (weliswaar geen “heilige”, maar toch), prijst hij zijn “ethische leven” aan als een leven dat zoveel mogelijk “goeds” tot stand tracht te brengen. Een boek waarin hij aanmoedigt om verder te kijken dan het eigenbelang. Maar als Singer dan het intense genoegen beschrijft dat iemand ten deel valt door een leven te redden (en daar doelt Singer ook op het leven van een dier) dan ontkomen wij niet aan de indruk dat zijn altruïsme toch in de eerste plaats dient om het eigen leven meer zin te geven. De ethiek van Singer heeft dan ook meer gemeen met religie (zingeving) dan met wetenschap.
Het antropocentrische wereldbeeld zoals dat ook door de Partij van de Dieren wordt uitgedragen heeft bovendien een remmende invloed op het doel dat ze zelf zegt na te streven, te weten de bestrijding van de bio-industrie. Immers, indien deze politieke partij en alle dieren-ethici tezamen met één stem zouden pleiten voor kweekvlees uit stamcellen (niet te verwarren met kunstvlees!) in plaats van hun vals-beleden altruïsme alsmaar te etaleren, dan zouden meer financiële middelen vrij gemaakt kunnen worden voor technisch-wetenschappelijk onderzoek naar kweekvlees 11). Met als realistisch perspectief dat de huidige bio-industrie versneld kan worden gerevolutioneerd tot een hypermoderne industrie waar geen levend wezen meer gedood hoeft te worden 12)!
Tenslotte
In lijn met Darwin’s evolutietheorie, stelden wij hierboven dat elke afzonderlijke diersoort eigen soort-specifieke belangen heeft en derhalve een eigen soort-specifieke moraal, hoezeer dit laatste ook ontkend wordt door humanisten en aanhangers van de gevestigde religies.
Maar onnodig leed is in niemands belang, ook niet het leed van diersoorten die van het mensdier verschillen. Vanuit dit standpunt bezien volgt dat het inderdaad waard is om het minimaliseren van leed na te streven. Maar niet zonder andere belangen te laten meewegen. De cruciale vraag is dan wie of wat bepaalt wat “onnodig” is. En indien het meerderheidsbelang groter is dan het daardoor veroorzaakte individuele leed van een ander dier (bijvoorbeeld om aan een voedselbehoefte te kunnen voldoen), dan verdient ook deze leed veroorzakende omstandigheid het om verdedigd te worden. Dit, voor zover de belangen van diersoorten vanuit hun eigen perspectief kunnen worden ingeschat, en naar waarde gewogen 13). Hierbij speelt ook mee de omstandigheid dat de mens nauwer verwant is met bijvoorbeeld een paard of een varken dan met een kreeft, ofschoon een kreeft in technische zin ook “pijn” schijnt te kunnen “lijden” 14).
Tenslotte pleiten wij voor een grotere aandacht voor technisch-wetenschappelijk onderzoek naar kweekvlees uit stamcellen boven het wentelen in morele verontwaardiging over de huidige bio-industrie. En dan is er nog de mogelijkheid om zelf een bijdrage te leveren aan dat wetenschappelijke onderzoek.
Referenties
1) Paul Cliteur, ‘Darwin dier en recht’, 2001. Opgehaald van http://media.leidenuniv.nl/legacy/Darwin%20%20dier%20en%20recht.pdf
2) Peter Singer, ‘Animal Liberation’, 1975. Dit boek kwam in 1975 uit in de Nederlandse vertaling ‘Pro mens, pro dier’. In 1990 verscheen een herziene uitgave die in het Nederlands in 1994 uitkwam onder de titel ‘Dieren Bevrijding’
3) Stijn Breurs, ‘De minimale klachten theorie: de sterkste ethische theorie’, 26 oktober 2016. Opgehaald van https://stijnbruers.wordpress.com/2016/10/26/de-minimale-klachten-theorie-de-sterkste-ethische-theorie/
4) Stichting Animal Freedom, ‘Op welk principe kunnen dierenrechten worden gebaseerd?’. Opgehaald van http://animalfreedom.org/paginas/opinie/dierrechtnodig.html
5) Caroline Kraaijvanger, ‘Vleeseter is toch geen hufter’, 8 september 2011. Opgehaald van https://www.scientias.nl/vleeseter-is-toch-geen-hufter/46218
6) ‘Meat eaters are selfish and less social’, Dutch Daily News, 30 augustus 2011. Opgehaald van https://dutchdailynews.com/meat-eaters-selfish-less-social/
7) Roos Vonk, ‘Bioindustrie vergelijken met de Holocaust is niet zo raar’, NRC, 21 augustus 2017. Opgehaald van https://www.nrc.nl/nieuws/2017/08/21/bioindustrie-vergelijken-met-de-holocaust-is-niet-zo-raar-12616148-a1570596
8) Floris van den Berg, ‘De vrolijke veganist’, 2013
9) Ewald Engelen, ‘Beste kookfreak’, De Groene Amsterdammer, 18 juli 2018. Opgehaald van https://www.groene.nl/artikel/beste-kookfreak
10) Peter Singer, ‘Effectief altruïsme’, 2017
11) Partij voor de Dieren, ‘Kweekvlees’. Opgehaald van https://www.partijvoordedieren.nl/items/kweekvlees
12) Paul Shapiro, ‘Clean Meat, How Growing Meat Without Animals Will Revolutionize Dinner and The World’, 2018
13) Frans de Waal, ‘Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn?’, 2016
14) Nienke Beintema, ‘NRC checkt: ‘Levende kreeften voelen pijn bij koken’’, NRC, 21 januari 2018. Opgehaald van https://www.nrc.nl/nieuws/2018/01/21/nrc-checktlevende-kreeften-voelen-pijn-bij-koken-a1589222
Fred Neerhoff was als gepromoveerd elektrotechnisch ingenieur en toegepast wiskundige jarenlang actief op het gebied van onderwijs en onderzoek aan verschillende universiteiten en hogescholen. Hij verrichtte wetenschappelijke publicaties over onderwerpen uit de mathematische fysica, de theorie van elektrische circuits en systeemtheorie. Verder studeerde hij enige jaren psychologie, was vakbondsbestuurder en leidde verschillende onderwijs- en onderzoeksgroepen. Momenteel is hij met pensioen en een vrij gevestigd publicist. Nog onlangs verscheen van hem ‘De Erasmus-mythe’ bij uitgeverij Aspect. Voor verdere details zie Neerhoff’s website https://flneerh.home.xs4all.nl/biography.html .
David Bakker (1971) volgde de studie fiscale bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waar hij afstudeerde bij Leo Stevens. In het dagelijkse leven is hij zelfstandig werkzaam als pensioenadviseur. Daarnaast publiceert hij op zijn vakgebied alsmede op andere terreinen die zijn interesse hebben.