Kringlooplandbouw en Wageningen University & Research

Civis Mundi Digitaal #89

door Toon van Eijk

Inleiding

In de maanden juli-september 2019 zijn er in het blad Resource (het onafhankelijke medium voor studenten en medewerkers van Wageningen University & Research) verscheidene interessante artikelen verschenen over de transitie naar een kringlooplandbouw. In deze bijdrage zal ik deze artikelen bespreken en van commentaar voorzien.

 

Wat zegt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?

Minister Carola Schouten (CU) van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft recentelijk haar kringloopvisie gepresenteerd. Michel Berkelmans was de afgelopen jaren als directeur Agro- en Natuurkennis verantwoordelijk voor het onderzoeks- en innovatiebeleid van het ministerie. Nu is hij manager Experimenten Kringlooplandbouw: namens het ministerie geeft hij leiding aan vijf living labs waar de principes van kringlooplandbouw in praktijk worden gebracht. Volgens hem raakt de transitie naar kringlooplandbouw ook Wageningen University & Research (WUR).

Berkelmans zegt dat “De zoektocht naar andere voedselsystemen iets anders is dan vernieuwing van het bestaande systeem. Daarvoor moeten we niet doen wat we altijd al doen, maar nieuwe stappen zetten”. Dit lijkt mij een belangrijke constatering. Vernieuwing of aanpassing van het bestaande systeem is een veelvoorkomende tendens of reflex bij onderzoekers. Men blijft daarbij binnen de kaders van het dominante positivistisch wetenschappelijke paradigma en baseert zich op de conventionele onderliggende waarden. Maar ‘meer van hetzelfde’, vaak verpakt in nieuwe technologische toepassingen, mondt uit in symptoombestrijding. In mijn proefschrift en in eerdere artikelen in Civis Mundi heb ik alternatieve wetenschappelijke paradigma’s besproken [1].

Berkelmans zegt ook: “Het is een zoektocht, waarbij we met vallen en opstaan wijzer worden. Daarom sluiten we in ons kennisbeleid bewust aan bij de praktijk in de verschillende regio’s en op boerenbedrijven … De boeren maken zelf de keuzes, afhankelijk van hun bedrijf en omgeving, dus je krijgt gebieds-specifieke oplossingen … De interacties tussen boeren en onderzoekers moeten sterker worden en het moet van twee kanten komen”. Het belang van participerende boeren en gebieds-specifieke oplossingen kan niet afdoende benadrukt worden. De generaliserende tendens in veel wetenschappelijk onderzoek dient bewust bestreden te worden. In de praktijk van het Farming Systems Research in bijvoorbeeld oostelijk en zuidelijk Afrika werden recommendations domains geformuleerd, gebaseerd op een combinatie van ecologische en sociaal-economische criteria. Participatief on-farm research binnen een recommendation domain resulteert dan in dezelfde specifieke aanbevelingen voor een (homogene) kleinere of grotere groep van boerderijen. Op deze manier kan een middenweg tussen te veel generalisatie (te weinig relevantie voor boeren) en te veel specificiteit (te duur in uitvoering) gevonden worden.

Berkelmans zegt: “Ik zie in de praktijk allerlei initiatieven met een specifiek verdienmodel en het lijkt me interessant om die te onderzoeken: waarom lukt het deze boeren? En is het op te schalen? Ik denk dat WUR – net als het ministerie – veel kan leren van de praktijk”. De bestudering van lokale initiatieven met specifieke verdienmodellen is inderdaad cruciaal. Voorbeelden zijn voedselbossen en coöperatieve boerderijen waarbij de boeren in loondienst zijn van een groep burgers. Ook de al decennia functionerende biologische bedrijven, zonder veel ondersteuning van WUR onderzoek, zijn een interessante praktijk. Met betrekking tot opschaling kan de hier boven besproken tendens tot generalisering problematisch zijn. Bovendien is het zo dat voor het initiëren van succesvolle lokale praktijken pioniers nodig zijn met professionele vakinhoudelijke én charismatische kwaliteiten. Deze combinatie van eigenschappen is schaars waardoor het aantal bekwame pioniers of facilitators bij opschaling vaak de grootste bottleneck is. Kan meer aandacht voor onderwijs en onderzoek van de ‘zachte’ kanten van plattelandsontwikkeling voor een groter aantal capabele pioniers zorgen?

 

Meer systeemonderzoek en trans-disciplinariteit nodig?

Dr. Ernst van den Ende, directeur van de Plant Sciences Group in WUR, zegt: “Vroeger had Wageningen University meer hoogleraren met een brede kijk op landbouw, die bovendien de landbouwpraktijk kenden. Dat waren systeemdenkers. Die heb je nu minder, omdat het academisch onderzoek sterker disciplinegericht is geworden en minder de vakgebieden overstijgt. Om succes te hebben als wetenschapper is specialisatie nodig. Daar moeten we nu nadrukkelijk naar kijken, want om een rol te spelen in voedseltransities, is het nodig weer terug te gaan naar het oude systeemonderzoek”. Het is lovenswaardig dat Van den Ende de nadruk legt op het belang van systeemdenkers en systeemonderzoek. Wellicht kunnen er (positieve en negatieve) lessen getrokken worden uit het vele Farming Systems Research en On-Farm Research in ontwikkelingslanden dat in de 1980’s en 1990’s is uitgevoerd. Mijn ervaring is dat daadwerkelijke verandering ook aandacht voor onderliggende, impliciete wetenschappelijke paradigma’s vereist [2].

 

Van den Ende zegt: “De grote kunst wordt om de verschillende disciplines van WUR weer samen te brengen in systeemonderzoek”. Als voorbeeld noemt hij de nieuwe Proeftuin voor agro-ecologie en -technologie van WUR in Lelystad, waar grootschalig onderzoek gedaan wordt naar alternatieve teeltsystemen, zoals gemechaniseerde strokenteelt. Onderzoek naar mengteelten is zonder meer aanbevelenswaardig omdat de conventionele grootschalige monoculturen per definitie meer last hebben van ziekten en plagen en eenzijdige bodemuitputting, d.w.z. zonder gebruik van veel externe inputs (bestrijdingsmiddelen en kunstmest). Hoewel binnen de Nederlandse context van dure en schaarse arbeid de nadruk op gemechaniseerde strokenteelt logisch lijkt, kan het accent op mechanisatie/robotisering uitmonden in een nieuwe ronde van steeds toenemende grootschaligheid en financiële schulden bij boeren. Zijn kleinschalige mengteelten met inzet van beperkte handarbeid geen optie?

 

Van den Ende zegt ook: “Ik denk dat we meer intern debat nodig hebben tussen onderzoekers van plant, sociale wetenschappen, dier en milieu om tot gezamenlijke onderzoekagenda’s te komen”. Hier speelt het vraagstuk van multi-, inter- en trans-disciplinariteit. Multi-disciplinaire teams resulteren niet automatisch in inter-disciplinair onderzoek. Trans-disciplinariteit verwijst in mijn optiek naar een combinatie van disciplinaire en inter-disciplinaire wetenschapsbeoefening en beoefening van technieken voor spirituele of bewustzijnsontwikkeling. Deze laatste zijn wellicht nodig om tot brede verandering van onderliggende waarden (in de zin van grondhoudingen naar de natuur) te komen [3].

 

Hoe komen we tot het nieuwe normaal?

Saskia Visser, programmaleider van het onderzoeksprogramma ‘Circulaire en klimaat-neutrale samenleving’ aan de WUR, zegt: “Ik hanteer het innovatiemodel van transitiehoogleraar Derk Loorbach [Erasmus Universiteit], die een X-curve tekent. In de oplopende curve ontwikkel je innovatieve ideeën, zowel voor beleid als bedrijfsleven. Kleine stapjes die je opschaalt en die het nieuwe normaal worden. Tijdens dat innovatieproces moet je steeds opboksen tegen het huidige normaal. Daarom moet je, om het transitieproces te bevorderen, ook het huidige normaal afbreken, dus huidige routines en systemen destabiliseren. Dat is de aflopende curve. Voor beide curves is wetenschappelijke ondersteuning nuttig”. In de oplopende curve speelt de eerder ter sprake gekomen ‘opschaling’ een rol met de soms problematische tendens tot generalisering en het gebrek aan bekwame pioniers.

 

Als het nieuwe normaal een ‘circulaire en klimaat-neutrale’ samenleving inhoudt, dan dienen de huidige onderliggende waarden van onze samenleving grondig te veranderen. Je moet dan inderdaad flink opboksen tegen het huidige normaal in de zin van niet alleen ‘huidige routines en systemen destabiliseren’ maar allereerst onderliggende huidige waarden veranderen. De vraag is dan welke ‘wetenschappelijke ondersteuning’ de WUR momenteel biedt om onderliggende grondhoudingen naar de natuur te veranderen? Mijns inziens vraagt het nieuwe normaal om trans-disciplinariteit.

 

Radicale vernieuwingen

Katrien Termeer, hoogleraar Bestuurskunde aan WUR, zegt: “Alle betrokkenen bij een transitie moeten veranderen, dat geldt dus ook voor de WUR. Als organisatie moet je je eigen systemen tegen het licht houden. Met systemen bedoel ik de onderzoekparadigma’s, normen en waarden, routines, bestuurlijke processen en structuren. Een kenmerk van transities is namelijk dat je het niet redt met aanpassingen binnen het bestaande systeem en meer van hetzelfde. Het gaat om radicale vernieuwingen en vaak ook om het doorbreken van taboes”. Ik ben het met Termeer eens dat aanpassingen binnen het bestaande systeem en ‘meer van hetzelfde’ niet afdoende zijn. Mijns inziens dienen vooral onderzoekparadigma’s en de daarin besloten waarden tegen het licht te worden gehouden. Dat is de basis, waarna eventuele wijzigingen in bestuurlijke processen en structuren daaruit volgen. Verandering van structuren zonder verandering van onderliggende waarden is mijns inziens tijd- en energieverspilling, omdat structuren gevormd en onderhouden worden door individuen met persoonlijke waarden.

 

Termeer zegt ook dat “in de discussie over kringlooplandbouw er enkele taboes zijn, zoals de omvang van de veestapel en de premisse dat Nederland een landbouwexportland moet blijven. Ook binnen de WUR leven hierover verschillende overtuigingen. Daar moet je met elkaar kritisch op reflecteren … We moeten niet bang zijn dat WUR met verschillende gedachten naar buiten treedt”. Ze zegt tevens dat je in transities risico’s moet nemen en WUR-medewerkers daarom moeten voelen “dat ze de ruimte krijgen om nieuwe wegen en samenwerking te verkennen”. WUR heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het huidige Nederlandse landbouwsysteem dat overduidelijk tegen ecologische en maatschappelijke grenzen oploopt. Het aantal WUR-medewerkers dat de afgelopen twee decennia kritische opmerkingen heeft gemaakt over deze ontwikkeling is relatief klein. Ik denk dat een meer kritische en uitgesproken houding noodzakelijk is om tot daadwerkelijke verandering te komen.

 

Termeer zegt: “WUR moet nog intensievere verbindingen leggen tussen leerstoelgroepen, vooral tussen de technische en sociale wetenschappen. De houding was altijd: we ontwikkelen een nieuwe technologie en halen de maatschappijwetenschappen erbij voor de implementatie. Dat werkt niet meer. Sociale en technologische innovatie gaan hand in hand. Een voorbeeld is de Herenboeren [de eerder genoemde coöperatieve boerderijen]. Een groep burgers wordt eigenaar en afnemer van een landbouwbedrijf. Daardoor verandert de aard van dat landbouwbedrijf ook in agronomische zin. Steeds moet je sociale en technische disciplines verbinden”. Het is evident dat sociale en technologische innovatie hand in hand dienen te gaan, zeker vanuit een inherent holistisch landbouwbedrijfssysteem perspectief, maar desalniettemin zijn de maatschappijwetenschappen aan WUR nog steeds minder prominent aanwezig dan noodzakelijk is om kringlooplandbouw te realiseren. Welke leerstoelgroepen van WUR houden zich intensief bezig met het expliciteren van de impliciete ontologische, epistemologische en methodologische (niet-wetenschappelijke) vooronderstellingen in het in Wageningen dominante positivistisch wetenschappelijk paradigma? En probeert men vervolgens een alternatief wetenschappelijk paradigma te formuleren en aan te geven hoe de daarin benodigde andere onderliggende waarden (grondhoudingen) gerealiseerd kunnen worden? De verbinding van sociale en technische disciplines is belangrijk, maar zoals eerder aangegeven vraagt trans-disciplinariteit meer dan dat.

 

Met betrekking tot onderzoekfinanciering zegt Termeer: “Neem de topsectoren, waar bedrijven een deel van het onderzoek van Wageningen Research moeten co-financieren. Dat leidt tot veilig onderzoek en meer-van-hetzelfde-onderzoek, terwijl je eigenlijk nieuwe relaties tussen bedrijven, onderzoekers en maatschappelijke organisaties nodig hebt. Bij veel financiers moet je in het onderzoekvoorstel al uitleggen wat er uit het onderzoek komt. Voor transities is dat funest”. Relaties tussen bedrijven, onderzoekers en maatschappelijke organisaties dienen op wederzijds vertrouwen gebaseerd te zijn. Het dichttimmeren van onderzoekscontracten met gespecificeerde eisen leidt inderdaad tot meer-van-hetzelfde-onderzoek. Ook onderling vertrouwen is uiteindelijk gegrondvest in expliciet gemaakte overeenstemmende waarden.

 

Maatschappelijke druk op het oude landbouwregime

Derk Loorbach, hoogleraar Sociaal-Economische Transities aan de Erasmus Universiteit, zegt dat in de tweede fase van het transitieproces de nu al bestaande kleinschalige niches (bijvoorbeeld biologische landbouw en coöperatieve boerderijen) zich moeten verspreiden en verbonden raken, zodat ook “de maatschappelijke druk op het oude systeem verder toeneemt”. Hier spelen ook weer de eerder genoemde problematische aspecten van opschaling een rol. Hoe kom je tot een balans tussen gebieds-specifieke oplossingen (specifiek vanuit ecologisch en maatschappelijk oogpunt) en ruimere toepassingen? En zijn er voldoende capabele facilitators om deze delicate balans te helpen vinden? Met betrekking tot de maatschappelijke druk op het oude landbouwregime lijkt een begrip als ‘collectief bewustzijn’ relevant. Wanneer meer burgers (en we zijn allemaal burgers, ook de boeren) civis mundi oftewel wereldburgers worden met een bewustzijn gericht op bescherming van de aarde, dan kan kringlooplandbouw op verschillende systeemniveaus mogelijk worden.

 

Loorbach zegt: “We kunnen als Nederland trots zijn op de intensieve voedselproductie, maar meer onderzoek naar opbrengstverhoging en efficiëntieverbetering heeft geen meerwaarde meer. In plaats daarvan moeten we 80% van onze energie en geld zetten op een agro-economie die goed is voor mens en milieu”. Een aantal voorbeelden die hij geeft zijn meer onderzoek naar natuur-inclusieve landbouw, true pricing van voedingsmiddelen en gedragsverandering bij consumenten. Inderdaad, wanneer we de komende twee decennia 80% van het geld en de menskracht aan WUR inzetten voor een ecologisch en maatschappelijk duurzame landbouw, dan kan er veel veranderen. Maar dat houdt wel een radicale omslag aan WUR in, vooral met betrekking tot de grondhouding naar de natuur.

 

Volgens Loorbach moet WUR afscheid nemen van bestaande structuren. “Soms is het noodgedwongen. Neem de uitspraak van de Raad van State dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet langer als toestemmingsbasis mag worden gebruikt voor vergunning van bouwplannen. Ik vind deze uitspraak een positieve trigger voor beleidsaanpassing”. Deze uitspraak van de Raad van State zou inderdaad een positieve trigger voor beleidsaanpassing kunnen worden, maar de regering lijkt het vooralsnog op te vatten als een technisch-bureaucratisch probleem, niet als een zaak van onderliggende grondhoudingen naar de natuur.

 

In deze context schrijft Folkert Jensma, juridisch commentator, in de NRC: “De hoogste bestuursrechter schroomt niet om milieu vóór economie te laten gaan, indien nodig … Minister Cora van Nieuwenhuizen (Verkeer, VVD) vatte de uitspraak op als een technisch probleem waarvoor haar juristen maar een ‘list’ moesten verzinnen. Die uitglijder hoor je nu terug bij de wethouders, boeren en wegenbouwers die hun plannen opnieuw moeten doorrekenen. Het is voor hen vooral ‘papier’, bureaucratie, iets dat ‘opgelost’ moet worden … Van Nieuwenhuizen wenste een nieuwe sluipweg. Overigens precies het instinct dat de kern van het Programma Aanpassing Stikstof vormde – dat was feitelijk een constructie om toekomstige milieuwinst alvast uit te kunnen geven aan nieuwe activiteiten” [4]. Hier is inderdaad sprake van juridische sluipwegen die misbruikt worden om meer-van-hetzelfde te kunnen blijven doen. Dient men hier niet veeleer een normatieve positie in te nemen?

 

Loorbach zegt: “WUR heeft de neiging zich te positioneren als kennisinstituut dat vanuit een neutrale positie kennis aanlevert. Wat mij betreft mag WUR vaker een normatieve positie innemen, door uit te dragen welke kant het op moet in de voedseltransitie, zonder lobbyist te zijn voor specifieke oplossingen. Zo van: ik vind dat we goedkoop voedsel waar de boer niet van kan leven, moeten uitsluiten. En ik vind dat we voedselsystemen die de biodiversiteit aantasten, moeten uitsluiten. Je stelt scherpe maatschappelijke eisen en werkt aan een nieuw regime, waarin het voedsel nog steeds slim en efficiënt wordt geproduceerd. Want optimaliseren is niet fout”. De neiging binnen het grotendeels positivistisch georiënteerde WUR om zich te positioneren als verstrekker van zogenaamd ‘neutrale’ kennis is inderdaad problematisch. De wetenschapsfilosofie leert ons dat ‘neutrale’ of ‘objectieve’ kennis eenvoudigweg niet bestaat. Precies daarom onderscheid ik drie naast elkaar bestaande wetenschappelijke paradigma’s: het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma [5].

 

Loorbach merkt ook nog op dat het mooie van Wageningen is dat ze “een traditie heeft in integraal en praktijkgericht werken vanuit een maatschappelijk doel”. Het is inderdaad zo dat WUR, vergeleken met andere Nederlandse universiteiten, relatief integraal en praktijkgericht werkt. Maar het systeemonderzoek is de laatste decennia wel in de verdrukking gekomen door almaar toenemende specialisatie, zoals ook Van den Ende hierboven opmerkt.

 

Informatiebubbels en duurzaamheid

Rogier Schulte, hoogleraar Farming Systems Ecology in Wageningen, zegt dat WUR meer tijd nodig heeft om te reflecteren. “Wageningen heeft de neiging gelijk naar oplossingen te zoeken. Dat is niet goed, want daarmee komt het debat niet verder. Je moet vragen stellen over het voedselsysteem”. De neiging gelijk naar (veelal technische) oplossingen te zoeken is het nadeel van de Wageningse traditie van integraal en praktijkgericht werken. Theoretische reflectie is niet de sterkste kant van WUR, zoals o.a. tot uitdrukking komt in het voorbijgaan aan onderliggende waarden. De sociale wetenschappen dienen meer aandacht te krijgen en dan vooral wetenschapsfilosofie, ecologische filosofie en rurale sociologie.

 

Schulte vraagt zich af wat voor soort duurzaamheid we willen. “Efficiëntie is goed, want je voorkomt er verspilling mee, maar efficiëntie kan ook ten koste gaan van dierenwelzijn. Je hebt verschillende lenzen van duurzaamheid. Die kun je in stelling brengen om nieuwe voedselregimes te ontwerpen”. Mijns inziens zijn deze verschillende ‘lenzen van duurzaamheid’ onderdeel van meer omvattende wetenschappelijke paradigma’s. Eerst dient er over deze paradigma’s gereflecteerd te worden, waardoor veelal impliciete ontologische, epistemologische en methodologische vooronderstellingen expliciet worden gemaakt. Zonder zo’n explicitering is zinvol debat nauwelijks mogelijk. Deze explicitering maakt ook de onderliggende waarden of grondhoudingen duidelijk, waarna het vervolgens gemakkelijker wordt om gezamenlijk nieuwe voedselregimes te ontwerpen.

 

Volgens Schulte leven de studenten van tegenwoordig niet meer in een lineaire debatstijl. “Ze leven in informatiebubbels met informatieoverschot en hebben geaccepteerd dat er veel manieren zijn om naar duurzaamheid te kijken. Ze pakken steeds andere stukjes uit het informatieoverschot om een antwoord te formuleren. Het is niet meer A of B. De universiteit is een verzameling informatiebubbels. In ieder debat komen die bubbels naar voren, de ene bubbel is niet beter dan de andere, ze zijn een voorwaarde voor een variëteit aan oplossingen”. In de eerste plaats denk ik dat het informatieoverschot ook nadelen heeft. Zonder diepgaande vakkennis en voldoende werkervaring is het moeilijk relevante informatie uit de vele bubbels te selecteren en de betrouwbaarheid daarvan in te schatten. Ten tweede leveren de verschillende ‘informatiebubbels’ of ‘lenzen van duurzaamheid’ en de bijbehorende meer omvattende wetenschappelijke paradigma’s mijns inziens alleen meerwaarde als ze eerst expliciet worden gemaakt. Eerst dan wordt ieders positie in het discours duidelijk en kan men tot overeenstemming komen over fundamentele zaken of simpelweg ‘agree to disagree’.

 

Ten derde is het moeilijk om na te gaan of ‘de ene bubbel niet beter is dan de andere’ zonder voorafgaande explicitering. ‘Beter’ versta ik hier niet in morele zin maar in de zin van ‘meer of minder geschikt’ om een ecologisch en maatschappelijk duurzaam landbouwsysteem te ontwikkelen. Zo is gebruik van alleen de nog steeds dominante positivistische bubbel niet voldoende om zo’n landbouwsysteem te genereren. Het is inderdaad niet A of B, niet het ene paradigma of het andere, maar ik denk dat alleen simultaan gebruik van de drie eerder genoemde paradigma’s ons verder gaat helpen.

 

Hierbij is het ook zinvol om het woord ‘informatie’ in een juiste context te plaatsen. Mijns inziens is de volgende reeks relevant: data → informatie → kennis → grondhouding → gedrag. Data dienen eerst op de een of andere manier georganiseerd te worden (bijvoorbeeld in een Excel sheet) om informatie te worden. Die informatie moet vervolgens geïnternaliseerd worden tot persoonlijke kennis. En die kennis dient getransformeerd te worden tot een houding, die vervolgens weer in bepaald gedrag moet transformeren. Hoe deze internalisatie en transformatie processen werken is grotendeels een ‘black box’, maar ik vermoed dat naast processen van gehoorzaamheid aan - en identificatie met - externe normen (van bijvoorbeeld ouders en peer groups) ook processen van bewustzijnsontwikkeling een rol spelen, processen waarin interne waarden worden ontwikkeld [6].

 

Schulte merkt ook het volgende op: “De raad van bestuur moet achter de transitie staan, maar het moet geen top-down proces worden. Alleen bottom-up werkt ook niet. Je hebt goede facilitators nodig die de verschillende initiatieven op de universiteit in debat brengen. En je hebt regisseurs nodig die overzicht houden over de initiatieven en deelnemers. Dat is niet gemakkelijk. Je hebt mensen nodig die de instelling en het discours goed kennen maar die niet zo nodig hun eigen mening naar voren willen brengen”. Schulte verwijst hier terecht naar de delicate balans tussen top-down en bottom-up processen, en de rol die voldoende en capabele facilitators met professionele vakinhoudelijke én charismatische kwaliteiten daarin spelen. Eigenlijk is spreken over ‘balans’ hier niet het juiste woord. Het gaat om een ‘dynamische’ balans in de zin van een ‘co-existence of two opposing tendencies’ oftewel ‘divergente’ problemen in de terminologie van Ernst Schumacher [7].

 

Haal inspiratie uit de natuur

Louise Vet, directeur van het ecologie-instituut NIOO, beveelt drie zoekrichtingen aan voor WUR in de transitie naar kringlooplandbouw. (1). Haal inspiratie uit de natuur: “De belangrijkste les van de natuur is waarschijnlijk het belang van diversiteit. Het maakt aanpassing aan nieuwe situaties en risicospreiding mogelijk. De veelheid aan kleine onderlinge interacties maakt systemen veerkrachtig, zodat ze tegen een stootje kunnen”. Het WUR onderzoek naar mengteelten (strokenteelt) is hiervan een mooi voorbeeld. (2). Werk samen: “Bouw originele coalities en omarm de, vaak onvoorspelbare, initiatieven van voorlopers die het anders willen doen”. Coöperatieve boerderijen en voedselbossen zijn een voorbeeld. (3). Denk in systemen: “Oplossingen zullen moeten komen uit een integrale benadering. Zoals het ontstaan van waterschappen heeft bewezen is een gebiedsgebonden aanpak cruciaal”. Het belang van systeemonderzoek is reeds ter sprake gekomen. De belangrijkste opmerking van Vet is wellicht dat “er gewerkt moet worden mét de natuur in plaats van ertegen”. Dit slaat op de onderliggende grondhouding naar de natuur. We dienen voor ‘support of nature’ te zorgen in de zin dat de natuur onze ecologische en maatschappelijke activiteiten ondersteunt, binnen welk landbouwsysteem dan ook.

 

Het niet specificeren van morele keuzes

Rik Torfs, oud-rector van de Katholieke Universiteit Leuven en kerkjurist, stelde als keynote-spreker bij de opening van het academisch jaar aan WUR dat de kwaliteit van academici wordt afgemeten aan citatiescores. Volgens Torfs is dat op zich goed, maar heeft het ook een nadeel “want onder deze omstandigheden kun je het beste onderzoek doen in een reeds ontwikkeld microveld van de wetenschap. Breed en vernieuwend onderzoek rendeert niet. Het meten van de onderzoekskwaliteit leidt tot conformisme en een afname van de vrijheid”. Conformisme, tot uitdrukking komend in steeds verder toenemende specialisatie binnen disciplinair afgegrensde onderzoeksgebieden, resulteert niet in ‘breed en vernieuwend’ onderzoek. Het belang van discipline-overstijgend systeemonderzoek voor een ecologisch en maatschappelijk verantwoorde kringlooplandbouw kan nauwelijks overdreven worden [8].

 

Torfs zegt dat academici morele argumenten gebruiken voor hun klimaat- en voedingsonderzoek door bijvoorbeeld te verkondigen dat we minder vlees moeten eten voor het klimaat. “Die combinatie van inhoudelijke kennis en moraliteit is religie op zijn slechtst … Het limiteren van het aantal kinderen per familie is ook goed voor het klimaat, net als het verbieden van scheidingen, maar niemand haalt het in zijn hoofd dat voor te stellen. Het probleem is dat de academici hun morele keuzes niet specificeren”. Het niet specificeren van morele keuzes door academici is mijns inziens inderdaad een fundamenteel probleem. Dit heeft te maken met de eerder genoemde noodzaak om onderliggende wetenschappelijke paradigma’s te expliciteren.

 

Ik heb elders drie naast elkaar bestaande wetenschappelijke paradigma’s gekarakteriseerd aan de hand van de tien criteria: ontologie, epistemologie, methodologie, aard en rol van wetenschap, type van rationaliteit, type van systeem, rol van voorlichting, grondhouding naar de natuur, spiritualiteit, en rol van intuïtie [9]. Onder het criterium ‘type van rationaliteit’ komt het feit-waarde dualisme ter sprake. Morele keuzes zijn (gedeeltelijk) gebaseerd op interne kwalitatieve waarden (grondhoudingen) die uiteindelijk in externe kwantitatieve normen voor daadwerkelijk gedrag resulteren. In mijn optiek is de veel gebruikte uitdrukking ‘normen en waarden’ niet onderscheidend genoeg, want ‘normen’ zijn expliciet gemaakte gekwantificeerde standaarden voor ‘waarden’. Een voorbeeld: een melkkoe mag maximaal een equivalent van x gram CO2 per liter melk (norm) produceren omdat we een leefbare aarde (waarde) willen handhaven. Het criterium ‘grondhouding naar de natuur’ kan verwijzen naar een soort ecologische spiritualiteit [10].

 

Torfs merkt ook op dat in het huidige politieke klimaat universiteiten niet goed weten om te gaan met dissidenten. Uit de bijdragen van een aantal hierboven besproken wetenschappers is inmiddels duidelijk dat dissidenten onmisbaar zijn in de transitie naar kringlooplandbouw.

 

Een klimaatvriendelijke koe

Theun Vellinga van Wageningen Livestock Research, gespecialiseerd in dierlijke productiesystemen en klimaatverandering, zegt dat melkkoeien beruchte producenten van broeikasgassen zijn. Maar volgens hem kan de uitstoot van broeikasgassen door melkkoeien de komende jaren halveren. We kunnen een klimaatvriendelijke koe ontwikkelen door gericht te ‘sleutelen’ aan haar genen, huisvesting, mest en voer. Wel is van belang te beseffen dat Nederlandse melkkoeien jarenlang hoofdzakelijk gefokt zijn op melkproductie, met als gevolg dat ze weinig weerstand hebben. “We moeten niet opnieuw de fout maken dat we ons te veel richten op één eigenschap van de koe. We willen robuuste koeien in de wei die niet snel ziek worden en weinig antibiotica nodig hebben”.

 

 

In een soort ‘bijsluiter’ bij zijn artikel zegt Vellinga dat we er niet komen met alleen knutselen aan veevoer, koe, mest en huisvesting. Het is belangrijk het totaalplaatje in het oog te houden. Volgens Vellinga zit de Nederlandse veehouderij gevangen in optimalisatie-denken, gebaseerd op de vraag hoe we zoveel mogelijk melk kunnen produceren met zo min mogelijk grondstoffen en milieueffecten. Hij zegt dat we van die redeneertrant af moeten “omdat we daarmee andere aspecten als landschapswaarde, biodiversiteit en dierenwelzijn tekortdoen”. Bij het brede totaalplaatje met een klimaatvriendelijke koe hoort ook een verdienmodel voor de boer, bijvoorbeeld betaling voor landschaps- en ecosysteemdiensten. Vellinga’s motto is: “haal niet het uiterste uit de koe, maar geef het dier de ruimte. Daarbij is er niet één antwoord, maar kunnen de boeren inzichten combineren”. Het ‘totaalplaatje’ is niet anders dan het eerder genoemde farming systems perspective, het holistische landbouwbedrijfssysteem perspectief, en het omvattende systeemonderzoek. Een landbouwbedrijfssysteem perspectief omvat zowel ecologische als maatschappelijke aspecten.

 

Een paradigma verandering

Op 10 oktober 2019 (dag van de duurzaamheid) vindt in Wageningen de tweede Annual Forum on Circular Agriculture plaats. De missie van dit Forum is om een paradigma-verandering in de landbouwwetenschappen te ondersteunen van ‘verbetering van productiviteit’ naar ‘verbetering van circulariteit’ oftewel ‘circularity above productivity’. In de Mansholt lezing van 2018 door WUR in Brussel zei Louise Fresco, voorzitter van de Raad van Bestuur van WUR, dat we een paradigma verandering nodig hebben van “optimization in production towards optimization in resource use”. Deze optimalisatie in ‘resource use’ dient dan ook wel ‘resources’ zoals landschapswaarde, biodiversiteit en dierenwelzijn te omvatten. Denken in termen van ‘optimalisatie’ resulteert bij veel onderzoekers in Wageningen al snel in het zoeken naar technische oplossingen. De nadruk zou mijns inziens moeten liggen op optimalisatie van circulariteit op verschillende systeemniveaus, van een enkele boerderij tot de aarde als geheel. Een vraag is dan of dit kan met gebruik van alleen het menselijk intellect? Ik kom hier op terug.

 

Meer bèta en techniek?

De commissie Van Rijn adviseerde de onderwijsminister dit jaar om meer geld vrij te maken voor bèta-opleidingen aan de universiteiten, ten koste van de sociale en geesteswetenschappen. De minister nam dit advies over. De raad van bestuur van WUR heeft vervolgens besloten dat alle bèta- en techniekgroepen van Wageningen Universiteit de komende jaren een extra wetenschappelijk medewerker kunnen aannemen. De rector magnificus van WUR Arthur Mol verklaarde dat de sociale wetenschappen, in de geest van Van Rijn, geen extra personeelsleden krijgen. “Maar we halen ook geen geld weg bij de sociale wetenschappen, zoals de commissie Van Rijn adviseerde”. Dat valt dan al weer mee, maar - zoals hierboven eerder betoogd - er zou juist extra menskracht in de sociale en geesteswetenschappen geïnvesteerd dienen te worden om kringlooplandbouw mogelijk te maken. Het gaat om ecologische én maatschappelijke aspecten. De extra investering in technologische oplossingen bevestigt de dominante tendens aan WUR terwijl die juist omgebogen dient te worden.

 

Letter en geest van de wet

Het is duidelijk dat regel- en wetgeving over bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen op cijfers gebaseerd dient te zijn, maar er zal altijd discussie over deze cijfers blijven omdat waarlijk ‘objectieve’ wetenschap nu eenmaal niet bestaat. Op de Foodlog website bijvoorbeeld, waar veel artikelen over landbouw en voeding verschijnen, leiden gepresenteerde cijfers altijd tot veel discussie. De beperkte kennis en tijd van een individu maken dat je op een gegeven moment een bepaalde berekening dan maar moet ‘geloven’. Hieronder vermeld ik een aantal voor de hand liggende (gedeeltelijk overlappende) redenen waarom er altijd discussie is over cijfers.

 

- Men vraagt wat er precies wordt gemeten en hoe er wordt gemeten?

- Betreffen de cijfers interne Nederlandse cijfers of een combinatie van binnen- en buitenlandse cijfers? (bijvoorbeeld met betrekking tot de N depositie).

- Wat reken je mee in een keten? (alle actoren en factoren van bron tot eindgebruiker of slechts een gedeelte daarvan en waarom?).

- Zijn alle externe kosten (externalities) meegenomen in berekeningen? (bijvoorbeeld de gezondheidskosten van luchtvervuiling en hoe nauwkeurig zijn die überhaupt te berekenen?). Wat zijn de eventuele externe kosten in verre buitenlanden en hoe bereken je die?

- Er zijn hoogstwaarschijnlijk veel (nog) onbekende interacties tussen de talloze actoren en factoren in ecologische en sociale ontwikkelingsprocessen. Hieruit kunnen onvoorspelbare gebeurtenissen voortspruiten, die grote of kleine onvoorziene effecten kunnen genereren. Hoe gaan we hiermee om?

- Wanneer treden er kantelpunten (tipping points) op in ecologische en sociale systemen met plotselinge en soms grote effecten door onvoorziene feedback loops?

- Elk (wetenschappelijk) model is gebaseerd op vele (veelal niet wetenschappelijk te funderen) vooronderstellingen/aannames, die niet altijd expliciet zijn gemaakt. Hoe gaan we hiermee om?

 

Dit alles resulteert in wat ik elders ‘de illusie van het intellectuele holisme’ heb genoemd [11]. Dit is de illusie dat we met ons beperkte intellect (en de technische verlengstukken daarvan zoals computers) een omvattend overzicht en inzicht zouden kunnen krijgen van alle oorzaken, gevolgen, interacties, feedback loops en kantelpunten in ecologische en maatschappelijke systemen, en de interacties daartussen. Hierboven heb ik aangegeven dat de optimalisatie van circulariteit op verschillende systeemniveaus, van een enkele boerderij tot de aarde als geheel, een prioriteit in de landbouwwetenschappen zou moeten zijn. De vraag is of dit überhaupt kan met gebruik van alleen het menselijk intellect? Alleen daarom al zou het verstandig zijn om het ‘voorzorgprincipe’ te hanteren: bij twijfel niet doen.

 

In wetgeving gehanteerde cijfers (normen) omtrent ingewikkelde problemen zijn noodzakelijk om handhaving mogelijk te maken, maar zijn tegelijkertijd niet onomstreden. Hoewel wetten noodzakelijkerwijs kwantitatieve normen specificeren zijn ze gegrondvest in kwalitatieve waarden. We dienen het eerst eens te worden over deze onderliggende waarden via ‘polderen’ of hoe dan ook. Ongelukkigerwijs zijn (natuur)rampen een effectieve katalysator om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen, een geval van ‘de wal keert het schip’. Wellicht kan het concept ‘collectief bewustzijn’ bijdragen aan een beter intellectueel begrip van het proces dat leidt tot collectieve onderliggende waarden, én aan de daadwerkelijke realisering van een coherent en kwalitatief hoogstaand collectief bewustzijn via technieken voor bewustzijnsontwikkeling [12].

 

Met betrekking tot de letter en de geest van de wet, oftewel de kwantitatieve normen en de onderliggende kwalitatieve waarden, is mijns inziens veel meer aandacht voor de geest van de wet nodig. Meer wetgeving (meer gedetailleerde of andere wetten) gaan niet helpen in het tot stand brengen van een ecologisch en maatschappelijk duurzame kringlooplandbouw als de betreffende actoren het onderscheid tussen de letter en geest van de wet niet zien. Als er geen voeling is met de geest van de wet is er een groot risico dat men de letters (normen) van de wet creatief zal proberen te omzeilen. Uiteindelijk draait het om persoonlijke waarden. Er is een kloof tussen weten en geweten.

 

In een rapport over de Nederlandse veehouderij pleitte Herman Wijffels in 2001 voor eigen verantwoordelijkheid. “[Het ontbreekt] de schakels in de keten van boer naar consument aan eigen verantwoordelijkheid … We gebruiken termen als ‘het nationale mestoverschot’. Maar waar we naartoe moeten, is de individuele verantwoordelijkheid van elke ondernemer en consument … De hele keten moet naar verantwoordelijkheid op microniveau” [13]. Het elementaire idee van individuele verantwoordelijkheid of individuele waarden staat ook centraal in een eerder artikel mijnerzijds over landbouw in Civis Mundi [14].

 

Eindnoten


[2] Zie Van Eijk 1998.

[3] Zie subhoofdstuk 8.2 (Basic attitudes towards nature and ecological spirituality) in Van Eijk 1998.

[4] Jensma F. Als-de-rechter-aan-de-stikstofkraan-draait. NRC, 14 september 2019.

[5] Zie Van Eijk 1998. Met betrekking tot ‘neutrale’ kennis zijn vooral de volgende subhoofdstukken relevant: 6.3 The scientization process; 7.1 Philosophical knots; 7.3 Holism in agricultural science and rural development; 11.2 The illusion of intellectual holism; 14. Epilogue: Additional reflection on scientific justification. Zie ook eerdere artikelen mijnerzijds in Civis Mundi.

[6] Zie Van Eijk 1998: p.31 en meer recent en updated Van Eijk 2017: p.90. Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu. 

[7] Zie voor meer hierover Van Eijk 1998: subchapter 11.1: Pairs of opposites and Table 13 (p.223).

[8] Zie Van Eijk 1998 in Eindnoot 5.

[9] Zie Van Eijk 1998: Tabel 8, p.124-7.

[10] Zie Eindnoot 3.

[11] Zie Eindnoot 5.

[12] Zie Van Eijk 1998: subchapter 9.2: The consciousness factors.

[13] Wouter Bax. ‘Dictaat markt overheerst landbouw. Duurzame veeteelt’. Trouw, 30 mei 2001.

[14] Van Eijk, T. (2019). Tovenaars en profeten in de landbouw: heel de wereld. Civis Mundi Digitaal #82, april 2019 (II).