Boerenprotest: veel emotie, weinig rede

Civis Mundi Digitaal #90

door Toon van Eijk

Inleiding

In dit nummer van Civis Mundi bericht Piet Ransijn over het recente boerenprotest: zie zijn artikel ‘Boerenprotest en landbouwinnovatie: een greep uit recente krantenberichten’. Hij vroeg mij om als ‘Wageninger’ op zijn artikel te reageren. Hieronder geef ik eerst wat extra citaten uit zeer recente kranten- en tijdschriftartikelen en uit een interview met een opmerkelijke recente Wageningse promovendus. Deze citaten geven aan waar volgens mij de knelpunten zitten. Vervolgens voeg ik een aantal secties toe uit een hoofdstuk van een eerder boek van mijn hand, dat een analyse van de onderhavige problematiek geeft. Ook verwijs ik naar een recent artikel in Civis Mundi over kringlooplandbouw en Wageningen University & Research [1].

 

1. Het einde van een Nederlands landbouwtijdperk

De hoofdredacteur van de Foodlog website, Dick Veerman, analyseert waarom de boeren zo boos zijn. Hij schrijft: “Met de snel in elkaar gerommelde nieuwe stikstofregels die juridisch nog jarenlang voor grote onzekerheid en conflicten tussen boeren en overheid gaan zorgen, weten boeren dat ze te maken hebben met een onbetrouwbare overheid die niet langer in staat is kaders te scheppen waarbinnen zij een stabiele bedrijfsvoering kunnen realiseren. Het boerenprotest van vandaag is dan ook eerder te zien als een uiting van terechte wanhoop, psychische nood en boosheid als gevolg daarvan. We zijn getuige van het einde van een Nederlands landbouwtijdperk dat zich pas kan oplossen in nieuwe vormen als de overheid weer in staat is om geordend en verantwoordelijk politieke besluiten te nemen in plaats van bestuurlijk onprofessioneel aan te rommelen via partijpolitieke polarisaties” [2]. Wim van Opbergen van de Werkgroep Behoud de Peel (de NGO wier procedure het Programma Aanpak Stikstof liet vallen bij de Raad van State) laat in een uitgebreide reactie weten dat “vergunningverlening nog niet mogelijk is omdat er eerst integrale plannen zullen moeten worden gemaakt. Dat betekent dat Nederland formeel nog steeds muurvast zit omdat er geen juridisch sluitende vergunningen kunnen worden verleend voor stikstofgevoelige activiteiten” [3].

 

Hier spelen dus de volgende zaken: onduidelijke en voortdurende betwistte getallen (metingen), doorlopend juridisch gesteggel tussen verschillende belangengroepen, geen duidelijk overheidsbeleid m.b.t. de landbouw, gedeeltelijk veroorzaakt door partijpolitieke polarisaties. We komen hierop terug.

 

2. Boerenbelang en algemeen belang

Op twee opeenvolgende pagina’s van het NRC van 19/20 oktober 2019 (pagina 11 en 12 van Opinie & Debat) stonden maar liefst drie commentaren op het boerenprotest. Het ‘Commentaar’ van het NRC was getiteld: Niet alleen boeren lijden door het chaotische stikstofbeleid; tijd voor het algemeen belang. Het Commentaar luidde: “Het kabinet heeft niet veel heeft gedaan sinds de Afdeling Rechtspraak van Raad van State in mei de truc onderuit haalde die een vorig kabinet bedacht om Europese regels omtrent stikstofuitstoot te omzeilen. Dat betekende een streep door het Programma Aanpak Stikstof (PAS) … Wat de stikstofimpasse … zo brandgevaarlijk maakt is het gegeven dat het hier gaat om een uitloper van de cultuuroorlog die woedt over alles wat te maken heeft met klimaatverandering. Daarom zijn de emoties hoog opgelopen, speelt de tegenstelling tussen stad en platteland een rol en treden anti-immigratiefracties van PVV en FvD plotseling op verkleed als boerenpartijen. Ernstiger: daarom trekken serieuze middenpartijen als VVD en CDA, medeverantwoordelijk voor de ontstane situatie, plots de geloofwaardigheid van het RIVM in twijfel. Ergens in deze partijen moeten toch mensen rondlopen die weten dat politiek debat zonder overeenstemming over de feiten onmogelijk is?”.

 

Het PAS was inderdaad een ‘truc’, een ‘op de pof’ leven, bewust opgezet door o.a. het CDA dat al decennia lang boerenbelangen boven het algemene belang stelt. Tevens dient de stikstofimpasse inderdaad gezien te worden in het bredere kader van klimaatverandering. In die bredere context is de stikstofimpasse slechts een relatief klein probleem. De bovenvermelde ‘cultuuroorlog’ heeft alles te maken met conflicterende, impliciete, onderliggende waarden of ‘grondhoudingen naar de natuur, die in de vele discussies nauwelijks ter sprake komen. First things first, zou ik zeggen en begin dus eerst een gesprek over deze niet-geëxpliciteerde grondhoudingen naar de natuur. Het gegeven dat de boeren bij hun demonstraties de PVV en FvD een podium hebben gegeven was mijns inziens bepaald geen slimme zet. Wanneer hebben Wilders en Baudet ooit iets zinnigs gezegd over landbouw? VVD en CDA zijn inderdaad al zes decennia in hoge mate medeverantwoordelijk voor de ontstane situatie en zoeken nu een zondebok in het RIVM. Het is wel zo dat (wetenschappelijke en politieke) overeenstemming over ‘feiten’ moeilijk te bereiken is bij uitermate complexe zaken zoals klimaatverandering en de transitie naar een kringlooplandbouw.

 

De cartoonist Siegfried Woldhek plaatste een tekening in het NRC getiteld ‘De melkveehouder’ met de volgende bijbehorende tekst: “Protesterende boeren trokken massaal naar Den Haag en naar de provinciehuizen. Slachtoffers van regelgeving? Nee, vastgelopen in een verrot systeem, dat ze zelf, samen met banken en politici hebben ontwikkeld”. Geen erg diplomatieke tekst, maar wel in essentie waar. Het Nederlandse landbouwsysteem is inderdaad ‘verrot’ oftewel vastgelopen; de wal (de natuur) keert nu het schip. En de boeren zelf, samen met vooral de Rabobank, het CDA en VVD, en ook WUR, hebben dit, zo niet ‘bewust’ ontwikkeld, dan toch wel laten gebeuren. Ze stonden erbij en keken er naar. In hoeverre zijn de boeren slachtoffer van bureaucratische regelgeving (systeemdruk) of zelf als individu en groep te weinig pro-actief geweest in de afgelopen decennia? Ik kom hierop terug.

 

Ten slotte was de titel van de column van Zihni Özdil in het NRC: De macht van de dwingende agrarische minderheid. Hoewel ik stam uit een boerenfamilie in Zuidoost Brabant aan de rand van de Peel, in Wageningen heb gestudeerd, ruim 20 jaar in Afrika heb gewerkt met kleine boeren, en al bijna drie decennia een Tanzaniaanse boeren-schoonfamilie heb, en dus in principe sympathiseer met kleine boeren die familiebedrijven beheren, bevalt het recente boerenprotest me maar matig. Bij ons thuis zijn we al in de zestiger jaren van de vorige eeuw met boeren gestopt, evenals de meesten van mijn ooms en tantes, door de ruilverkaveling. De kleine gemengde bedrijven waren niet (economisch) levensvatbaar. Deze (al dan niet vrijwillige) uitstoot uit de landbouw duurt nog steeds voort. Door mechanisatie en schaalvergroting werkt nu nog maar een vijfde van het aantal mensen in de landbouw vergeleken met 1950. Toch heeft deze kleine agrarische minderheid ogenschijnlijk onevenredig veel politieke macht, zoals nu bij de boerenprotesten blijkt - tot de wal het schip keert. Maar je hebt slechts ‘macht’ voor zo lang de rest van de bevolking je deze macht ‘geeft’.

 

3. Re-actief beleid van pleisters plakken

In de Resource, het blad voor medewerkers en studenten van WUR, van 17 oktober 2019 staat een interview met Jeroen Candel, universitair docent bij de leerstoelgroep Bestuurskunde, met de titel: Waar blijft de landbouwvisie? Houd op met pleisters plakken [4]. Candel zegt: “Marktwerking is in de landbouw een doel op zich geworden. Het Europese landbouwbeleid is geliberaliseerd. Boeren moeten voor de wereldmarkt produceren, met als gevolg dat het alleen nog maar om de kostprijs gaat. Ik noem dat doorgeslagen neoliberalisme … Kringlooplandbouw is op dit moment niet meer dan een buzzword … [Het debat] is zo simplistisch, zo polariserend. Terwijl er juist behoefte is aan een meer verbindend discours. Er is een toekomstperspectief nodig waarin landbouw en natuur samengaan”. Een verbindend discours waarin landbouw en natuur, economie en ecologie, samengaan, kan mijns inziens alleen van de grond komen wanneer eerst de verschillende onderliggende grondhoudingen naar de natuur expliciet worden gemaakt in een open dialoog. Het ontwikkelen van een toekomstperspectief of visie op de landbouw, die ecologisch en maatschappelijk verantwoord is, dient prioriteit te zijn. Dit kan niet zonder veel meer aandacht voor ecologische filosofie, wetenschapsfilosofie en rurale sociologie. De WUR zou hier een grote rol in dienen te spelen.

 

M.b.t. het kabinetsvoorstel om boerenbedrijven bij natuurgebieden uit te kopen en de bouw van emissiearme stallen te subsidiëren, zegt Candel: “Als het daarbij blijft, is het weer een typisch voorbeeld van reactief beleid, van pleisters plakken. Het is niet het antwoord op de vraag waar het naartoe moet met de landbouw”. Deze voorstellen zijn inderdaad grotendeels symptoombestrijding, het is ‘pleisters plakken’ binnen het bestaande vastlopende agro-economische systeem. Bovendien staan de meeste boeren niet te springen om nog meer leningen bij de Rabobank af te sluiten voor investeringen in emissiearme stallen of andere technologische oplossingen, dan wel pleisters. De boeren die geen opvolgers hebben zullen (graag) gebruik maken van uitkoopregelingen en de gedemonstreerde ‘woede’ kan gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan bewuste prijsopdrijving. Niets menselijks is de boeren vreemd.

 

M.b.t. de rol van WUR bij het maken van het nieuwe verhaal, zegt Candel: “Beleid ontwikkelen is primair een taak van de politiek. Maar als universiteit kunnen we daarbij helpen”. Hij is niet voor een One-Wageningen-visie op kringlooplandbouw. “Dat vooral niet. Wageningen heeft er een handje van om visievorming te centraliseren. Maar het primaat moet juist bij de wetenschappers liggen. Laat die het debat voeren. Bestuurders moeten dat faciliteren en stimuleren. We moeten accepteren dat er misschien geen silver bullet solution uitkomt, maar conflicterende adviezen en aanbevelingen. Dat is juist de meerwaarde van het wetenschappelijke debat”. Ook Katrien Termeer, hoogleraar Bestuurskunde aan WUR, zegt in mijn vorige artikel in Civis Mundi dat radicale vernieuwingen nodig zijn en geen ‘meer-van-hetzelfde-onderzoek’ [5].

 

Candel zegt tenslotte: “Er is een gevoel van crisis en de politiek ontkomt niet aan het maken van harde keuzes. Die keuzes zijn alleen mogelijk als je een visie ontwikkelt op wat je wilt met de landbouw. De stikstof-crisis creëert een policy window, een momentum waarop dit mogelijk is … Pleisters plakken is niet genoeg. De uitdagingen in de landbouw zijn te groot voor reactief beleid”. Harde keuzes gebaseerd op een gedegen visie vragen om pro-actief beleid, geen re-actief beleid. M.b.t. het verschil tussen pro-actief en re-actief handelen verwijs ik graag naar Diagram 4 in een eerder artikel van mijn hand in Civis Mundi [6]. Dit Diagram geeft een conceptueel kader dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt. In de bovenste route van het Diagram bepalen de processen gehoorzaamheid (compliance) en identificatie, via externe normen, een afgedwongen, re-actief gedrag. In de onderste route van het Diagram bepaalt het proces van bewustzijns- of persoonlijkheidsontwikkeling via interne waarden een vrij, pro-actief gedrag. Het Diagram geeft ook aan dat menselijk gedrag in maatschappelijke structuren of sociale systemen in wisselwerking staat met natuurlijke ecosystemen. De vervuiling en uitputting van het ecosysteem ‘aarde’ wordt door menselijk gedrag veroorzaakt. In het Diagram bepalen de bovenste en onderste trajecten tezamen het gedrag. Hoewel in de dagelijkse praktijk beide routes tegelijkertijd van toepassing zijn, blijft de onderste route vaak onderbelicht. Het proces van persoonlijke vorming of bewustzijnsontwikkeling krijgt te weinig aandacht.

 

Momenteel wordt er veel geklaagd door boeren over de overregulering in de landbouwsector. Deze bureaucratische overregulering is het gevolg van het re-actieve overheidsbeleid, dat ontwikkeld werd en wordt door de politieke partijen (CDA en VVD) waar boeren veelal op stemmen. De overregulering is een onvermijdelijk gevolg van een vastlopend systeem. Boeren houden zich niet altijd aan de regels van de wet (mestfraude etcetera), maar vaak ook niet aan de geest van de wet. In plaats van de focus op regels en gekwantificeerde normen zou de nadruk dienen te liggen op de onderliggende kwalitatieve waarden of grondhoudingen naar de natuur. Het gehoorzamen aan - en zich identificeren met - extern opgelegde normen vindt plaats in de bovenste route van het Diagram, resulterend in afgedwongen, re-actief gedrag. Vrij, pro-actief gedrag komt daarentegen via interne waarden tot stand in de onderste route. Zo lang de onderste route weinig aandacht krijgt, zal overregulering in de bovenste route dominant blijven.

 

Diagram 4: Conceptueel kader dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt (Van Eijk 1998)

 

 

4. De afnemende duurzaamheid van de Nederlandse landbouw

De 69-jarige biologische akkerbouwer Meino Smit promoveerde in 2018 aan WUR op zijn proefschrift De duurzaamheid van de Nederlandse landbouw. Volgens Smit zijn voor een écht duurzame landbouw radicale maatregelen nodig. Hij schetst in zijn proefschrift het beeld van zo’n landbouw “waar niet de machine, maar de mens weer voorop staat” [7]. Volgens Smit is de landbouw van nu verre van duurzaam. “Sterker nog, die is volgens hem nog nooit zo onduurzaam geweest als nu. In zijn proefschrift toont hij dat aan. Hij laat de ontwikkeling van de voetafdruk van de landbouw zien in de periode 1950-2015. Daarbij zoomt hij in op het directe en indirecte gebruik van energie, land en arbeid. Indirect gebruik duidt hier op middelen die nodig zijn om de primaire landbouw mogelijk te maken. Bij arbeid heb je het dan bijvoorbeeld over het personeel in de trekkerfabriek, de mensen die soja verbouwen in Zuid-Amerika, het personeel dat voor het transport zorgt etcetera. Idem dito voor de energie en het landgebruik”. Dit plaatst de ‘duurzaamheid’ van de Nederlandse landbouw, die veel boeren, politici en wetenschappers zo roemen, in een heel ander perspectief.

 

Hoewel nu nog maar een vijfde van het aantal mensen in de landbouw werkt vergeleken met 1950, is “de indirecte arbeid daarentegen meer dan verdubbeld en is groter dan de directe arbeid. De grond brengt wel meer op (in kilo product en calorische waarde), maar daarvoor is zes keer zoveel input van energie nodig dan vroeger. Als je het op deze manier bekijkt, is de duurzaamheid van de landbouw in die periode alleen maar minder geworden … Als je duurzaamheid definieert op basis van het totale gebruik van energie, land en arbeid, dan krijg je een heel ander plaatje”.

 

Volgens Smit moet er nieuwe technologie ontwikkeld worden “die niet is gericht op het vervangen van handarbeid, maar op het zo prettig mogelijk kunnen werken op het land”. Dit is het meest controversiële element in zijn aanbevelingen, omdat het haaks staat op de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw. Ook WUR focust voornamelijk op verdere robotisering. M.b.t. de ontwikkeling van de Afrikaanse landbouwsector is de opmerking van Smit over het niet vervangen van handarbeid mijns inziens uitermate relevant. In mijn boek uit 2007 ga ik hier uitgebreid op in [8].

 

5. Het koplopermodel in de landbouw

In het doorgeslagen neoliberalisme gaat het voornamelijk om de laagste kostprijs, resulterend in een wereldwijde race to the bottom. Er zijn echter altijd een klein aantal mensen die zich, ondanks grote maatschappelijke druk, bewust aan deze concurrentierace onttrekken [9]. Zo heeft een kleine groep Nederlandse ecologische boeren zich al decennia geleden uit de concurrentierace van de conventionele landbouw teruggetrokken. De overgrote meerderheid van de boeren zijn echter min of meer ‘automatisch’ in de maalstroom van voortdurende modernisering en schaalvergroting terechtgekomen. De rationalisering en industrialisering van de landbouwmethoden maakten dat ‘het boeren’ in het westen niet langer een leefwijze was, maar een vorm van productie die toevallig met planten en dieren te maken had (Lemaire 1976:217) [10]. De groep van alternatieve boeren toont echter aan dat er altijd enige space for manoeuvre is om je eigen pad te volgen, zelfs als er grote maatschappelijke druk is om met de mainstream mee te gaan. Bij het opraken van hulpbronnen en een verdere desintegratie van het ecosysteem kan de afhankelijkheid van het zich verzelfstandigende technisch-industriële complex een doodlopende weg blijken te zijn. De moderne mens blijft dan met lege handen achter.

 

Otto Duintjer, emeritus hoogleraar filosofie aan de UvA, merkt op dat we leven in een structureel expansieve maatschappij waarin het moderne productiesysteem tot een doel in zichzelf is geworden. Ook de industriële landbouw is voornamelijk gericht op zijn eigen expansie. Hoewel de Nederlandse koploperbedrijven (front runner farms) worden geconfronteerd met vele problemen (waaronder hun bijdrage aan de milieuvervuiling) schijnen deze problemen hun expansie slechts te versnellen. De groep koploperbedrijven wordt kleiner en kleiner; degenen die niet meer kunnen concurreren, moeten afvloeien, het is een echte rat race. Volgens emeritus hoogleraar rurale sociologie Jan Douwe van der Ploeg uit Wageningen kent het koplopermodel als zodanig geen interne limieten op een voortgaande expansie (Van der Ploeg 1987:99). De logica van het koplopermodel leidt binnen de steeds kleiner wordende groep van koploperbedrijven tot problemen zoals langere werktijden, zwaardere financieringslasten en hogere mentale belastingen. En juist deze problemen dwingen weer tot een verdere versnelling van de expansie (ib.). Vrije tijd en gemoedsrust worden schaars, ook voor boeren (de huidige explosie van woede in de boerenprotesten is een gevolg van deze steeds schaarser wordende gemoedsrust). Het rijk van de schaarste (een term van Hans Achterhuis 1988) breidt zich gestaag uit, ook bijvoorbeeld in de vorm van een gebrek aan schoon grond- en oppervlaktewater in de geïndustrialiseerde wereld. Overproductie en honger komen tegelijkertijd voor in de wereld, aan elkaar gekoppeld door een ingewikkeld systeem van exportsubsidies, tariefmuren, marktliberalisatie en globalisering.

 

“[De ontwikkelingsdynamiek van het koplopermodel impliceert] niet eens zozeer een logica ‘die haar doel voorbijschiet’ - maar een logica die geen doel kent, geen maatschappelijk geaccepteerd doel, waaraan een bevredigende status quo verbonden kan worden. In die zin is er inderdaad sprake van een ‘race zonder einde’, van een ‘wedstrijd zonder winnaars’ ” (Van der Ploeg 1987:100). Dit schreef Van der Ploeg dus in 1987, maar liefst 32 jaar geleden. Dit laat zien dat er ook in Wageningen een (heel) klein aantal hoogleraren zijn (geweest) die al decennia waarschuwen voor de onhoudbaarheid van het koplopermodel. Helaas hebben de politiek noch de boeren en hun organisaties (LTOs) deze waarschuwingen serieus genomen.

 

Het koplopermodel is gebaseerd op Cochrane’s agricultural treadmill waarin koplopers, degenen die het eerst vernieuwingen adopteren, grote winsten maken, terwijl boeren die later adopteren gedwongen worden om dezelfde nieuwe technologie aan te schaffen, maar tegen die tijd zijn de productprijzen al gedaald door het toegenomen aanbod. Of ze worden uit de landbouw gestoten, wanneer ze het niet kunnen bolwerken. De tredmolen, de zweepslag der concurrentie, drijft de afzonderlijke bedrijven steeds weer voort [11]. Cochrane’s publicatie stamt uit 1958, dus het is moeilijk vol te houden dat er nu ‘opeens’ problemen ontstaan in het huidige landbouwmodel.

 

“In de koploperbedrijven is het tredmolen-mechanisme geïnternaliseerd; het is een intrinsiek kenmerk van de logica van het koplopermodel geworden” (Van der Ploeg 1987:95). De koplopers komen terecht in een cirkelbeweging van doorgaande groei en toenemende verschulding. In de overvoerde markten komen de koplopers steeds meer tegenover de overige boeren te staan. Er ontstaat in termen van de moderne speltheorie een zero-sum-game. “De kosten van een verdere groei moeten steeds meer afgewenteld worden binnen de eigen kring; op de buurman, bij wijze van spreken. Binnen de eens zo eendrachtige sector ontstaat een harde concurrentie en gaan de belangen steeds meer uiteen lopen” (ib.:95,96). Omdat een groot gedeelte van de boeren (en de hen begeleidende onderzoeksinstituten, landbouworganisaties, industrie en overheid) het koplopermodel hebben geïnternaliseerd, wordt het een self-fulfilling prophecy.

 

“… Omdat boeren in toenemende mate denken (en medegedeeld krijgen) dat de overlevingskansen van hun bedrijven liggen langs de route van een doorgaande verwetenschappelijking, jagen diegenen die dat kunnen (en willen) een dergelijk beeld na. Zo wordt het koplopermodel wáár gemaakt, ongeacht de consequenties … Het lijkt alsof we te doen hebben met een motor die is gaan dieselen: die door oververhitting door blijft lopen, ook al wordt het elektrische circuit uitgeschakeld. Het meest zorgwekkende is daarbij dat er geen (normatief) kader meer is om te beoordelen of de motor dieselt, en of het niet beter is de brandstoftoevoer af te sluiten. Het koplopermodel is zelf norm geworden” (ib.:108). Een vraag is dan of het recente voorstel van de overheid voor een kringlooplandbouw zo’n normatief kader kan bieden zonder meer aandacht voor onderliggende grondhoudingen naar de natuur?

 

Technologische vernieuwingen gaan gepaard met een in de tijd toenemende druk of dwang om ze toe te passen (Renkema 1986). Wanneer melkveehouders hun productie intensiveren, verlaagt het toegenomen aanbod de melkprijs, wat op zijn beurt weer bedrijfsaanpassingen vraagt. Een vicieuze cirkel van prijsveranderingen en bedrijfsaanpassingen, waarin oorzaken en gevolgen voortdurend van plaats verwisselen, is het resultaat. De twee oorzaken die de vicieuze cirkel aandrijven zijn de technologische ontwikkeling en de divergerende belangen met betrekking tot het meest gewenste productievolume; de individuele ondernemer en de groep melkveehouders als een geheel hebben tegengestelde belangen (ib.). Deze vicieuze cirkel is niet gemakkelijk te doorbreken en de oplossing van de problemen wordt vooral gezocht in ‘meer van hetzelfde’. Ondanks de irrationaliteit van een steeds toenemende overproductie, werd het koplopermodel als zodanig tot voor kort niet ter discussie gesteld. Het aantal boeren in Nederland is nu zo klein, dat er nauwelijks ruimte over is voor de kop om de staart op te eten (Van Drumpt & Röling 1997). Deze analyse van de vicieuze cirkel door Renkema stamt uit 1986, dus 33 jaar geleden. En er bestaat geen ‘autonome’ technologieontwikkeling. Technologieontwikkeling is altijd mensenwerk.

 

In een lang interview uit 2004 in het NRC zegt Van der Ploeg het volgende over de schaalvergroting van boerenbedrijven [12]: “We hebben de afgelopen 30 jaar een fictie gecreëerd van de agrarische ondernemer die opereert volgens de logica van de markten; de klassieke boer zou verdwenen zijn. Maar het is juist die [moderne] agrarische ondernemer die in de moeilijkheden komt. En tot verbazing van velen komt daarachter die ‘oude boer’ weer tevoorschijn. Springlevend en vrolijk - rabiaat als het moet. Er komen nu nieuwe vormen van gemengd bedrijf op die verwijzen naar die oeroude robuuste economie van het boerenbedrijf. Met meerdere activiteiten, zodat men voldoende weerbaar is om te kunnen overleven. Autonoom, anticyclisch, eigen wegen zoekend. Internationaal noemen ze dat het ‘polyvalente bedrijf’ ... De terugkeer van zulke polyvalente bedrijven is een autonoom proces dat voortvloeit uit welbegrepen eigenbelang ... Ons standaardverhaal is dat door liberaliseren en schaalvergroten de beste bedrijven winnen, die zich richten op de wereldmarkt. Vergeet het maar. Dat kan helemaal niet in Nederland. Door onze regelgeving is de landbouw hier een georganiseerde langzaam-aan-actie geworden. Er kan bijna niets meer. Het zullen niet de sterk industrialiserende agrarische ondernemingen zijn die zullen overleven, maar de typische boerenbedrijven, sterk gemengd, die allerlei taken uit de industrie terugnemen, producten weer zelf verwerken en afzetten en daarin ook een sterke economische basis vinden ... [M.b.t. de wereldvoedselmarkt zegt Van der Ploeg]: We eten vooral voedselkilometers. Die reiken tot daar waar je schaamteloos de factor grond en de factor arbeid kunt uitplukken. Het is een kwestie van niet willen weten. Er is veel bekend over de ecologische ravage die in veel derdewereldlanden wordt aangericht. Dat is direct gekoppeld aan onze importbehoeften. Op dit moment weet de consument niet of het kippenvlees uit Nederland komt of uit Thailand en vervolgens is opgepompt met water en varkenseiwitten ... We kunnen bijvoorbeeld met certificering veel verder gaan. Dat heeft Zwitserland laten zien; die gooiden in 1990 hun markt volledig open, maar plakten op ieder stuk vlees dat daarvoor in aanmerking kwam een sticker met ‘Dit is geproduceerd op een manier die in Zwitserland verboden is’. Maar tegen certificering is in Den Haag forse weerstand. Dat wordt gezien als verstoring van de vrije markt. Ik vind dat niet erg slim. De klant moet het nu maar uitzoeken. Certificering blijkt in Zwitserland heel effectief. Je gaat toch geen bagger aan je kinderen geven? ... [De] wereldvoedselmarkt is een fictie. Het is een flinterdunne laag van de hele wereldvoedselproductie. Veruit het grootste deel van wat mensen consumeren wordt binnen 25 kilometer geproduceerd van hun woonplaats. Zo hoort het ook ... De Nederlandse tomatenproductie [bijvoorbeeld] is maar een half procent van de totale wereldproductie - dus onze ‘wereldhandel’ in tomaten is maar een paar promille van de wereldproductie. Zouden wij van daaruit dan een sturende invloed op de productie en circulatie van tomaten in de hele wereld moeten hebben? Dat is toch knots?

Wij jagen de fictie na dat voedselproducten in de wereld ‘free floating commodities’ zijn. En dat je vanuit de goedkoopste productieplaats de hele wereld het meest doelmatig bijvoorbeeld van tomaten kan voorzien. En dat dat ook wenselijk is. Nee hoor, zodra de energieprijzen stijgen, vallen we met een harde smak op de bodem”.

 

De beschrijving van het koplopermodel laat zien dat we welhaast met een maatschappelijke onontkoombaarheid te maken hebben. De zogenaamd ‘autonome’ technologieontwikkeling, één van de aanjagers van de vicieuze cirkel, is echter een fictie. Met betrekking tot Sub-Sahara Afrika is het zo dat de overgrote meerderheid van de mensen nog kleine boer is (dat was in 2007 zo, nu is het waarschijnlijk ongeveer de helft vanwege de trek naar de steden) en dat weinig andere werkgelegenheid bestaat (nu en waarschijnlijk ook in de nabije toekomst). De relatief kleine, andere sectoren in de economie (industrie, mijnbouw, toerisme en dienstensector) absorberen slechts weinig arbeid en derhalve zal landbouw de voornaamste sector blijven in termen van werkgelegenheid. Een simpele kopiëring van het westerse koplopermodel (indien effectieve concurrentie op de wereldmarkt überhaupt al mogelijk is) met de daarbij behorende uitstoot van boeren, zou desastreuze gevolgen hebben voor Sub-Sahara Afrika. Het koplopermodel kan resulteren in de uitstoot van miljoenen kleine boeren uit de landbouw (Van Eijk 1998:154). Dat was één van de redenen om dit model hier te bespreken, naast de demonstratie van het psychologische principe van de mimetische begeerte (nabootsing) en de resulterende maatschappelijke dwang die zo duidelijk in het koplopermodel tot uitdrukking komen.

 

6. De schaarstelogica

Aan het eind van zijn boek ‘Het rijk van de schaarste’ (1988) verwijst Achterhuis naar de beroemde uitspraak van Gandhi: ‘De aarde brengt voldoende voort voor ieders behoeften, maar niet voor ieders hebzucht’ [13]. Deze uitspraak, zegt Achterhuis, is ongetwijfeld waar. “In de context van oproepen tot actie, waarin ze naar voren wordt gebracht, is het echter een halve waarheid, een zeer onvolledige analyse. De oorzaak van de honger wordt hierin bij de hebzucht van de westerse mens gelegd … Door de individuele blanke van hebzucht te beschuldigen [worden echter] de maatschappelijke verhoudingen waarbinnen de wereldhonger tot stand komt [miskent]. Het andere uiterste in de op actie gerichte literatuur over de honger in de derde wereld is het onschuldig verklaren van het individu. In deze benadering ligt alle ‘schuld’ bij de structuren van onze maatschappij. Het zijn dan de grote, helaas altijd zo goed als ongrijpbare economische en politieke verhoudingen die de honger in de derde wereld veroorzaken” (Achterhuis 1988:341). In de zoektocht naar de oorzaken van het vastlopende Nederlandse landbouwsysteem spelen mijns inziens de twee uitersten van de individuele hebzucht (van boer en consument) versus ongrijpbare maatschappelijke verhoudingen ook een rol.

 

De twee voorgestelde remedies voor het hongerprobleem zijn de overconsumptie van de westerse mens terugdringen (het beperken van westerse behoeften) en druk uitoefenen op regeringen, bedrijven en banken om tot een ander beleid te komen (zoals de Make Poverty History campagne beoogde). Tegenover deze twee analyses en remedies wil Achterhuis zeker geen pasklare andere strategie plaatsen. “Wel wil [hij] als algemeen filosofisch uitgangspunt stellen dat de enig mogelijke oplossing voor het vraagstuk van de wereldhonger ligt in het - althans gedeeltelijk - opheffen van de schaarstelogica. Dat geldt zowel voor het Noorden als het Zuiden van onze wereld, zowel op het individuele als op het collectieve vlak. Alleen naarmate het geweld van de schaarste binnen ons eigen systeem vermindert, zullen we minder genoodzaakt worden het op derden, de derde wereld of de natuur, af te wentelen (ib.:341) … Hoe vreemd het ook mag klinken, de enige oplossing voor het hongervraagstuk lijkt te liggen in de vermindering van de mondiale voedselproductie. Natuurlijk moet dit allereerst in de rijke landen gebeuren. Misschien klinkt het ook vreemd dat ik ons voedselsysteem, dat steeds meer overschotten produceert, aanduid als een systeem dat op schaarste is gebaseerd … In de eerste plaats is [er] natuurlijk de jacht op steeds meer productie. Door de concurrentiemechanismen worden boeren, willen ze overleven, gedwongen mee te doen in de uitbreidingsrace … En hoe moet men een systeem dat de natuur en de dieren uitperst en uitbuit om er ter wille van de winst steeds meer uit te halen, anders noemen dan een schaarstesysteem? De vervuiling van het grondwater, de vernietiging van de bossen door zure regen, de mishandeling van dieren zijn evengoed gevolgen van dit systeem als de honger in de derde wereld” (ib.:343). Hoewel op dit moment vooral de stikstofimpasse de aandacht trekt, is de analyse van Achterhuis uit 1988 in het wijdere kader van klimaatverandering nog steeds relevant.

 

Juist omdat schaarste een maatschappelijke verhouding is, zitten individuen in de logica van de schaarste gevangen. “Hun persoonlijke pogingen om eruit los te breken ... hebben niet veel maatschappelijk effect. Omdat het om een maatschappelijke verhouding en niet om een natuurfeit gaat, kunnen mensen haar echter wel collectief veranderen” (Achterhuis 1988:218). De vraag is dan hoe je mensen collectief zo ver krijgt dat ze uit de logica van de schaarste stappen. Hoe krijg je mensen zo ver dat ze collectief de mimetische strijd opgeven en afgunst en hebzucht verminderen of vermijden? In de moderne maatschappij zijn we “ongewild opgenomen in de eindeloze cyclus van de pogingen om met begrensde middelen steeds terugwijkende doeleinden te realiseren…” (Lemaire 1976:220).

 

Het koplopermodel resulteert uiteindelijk in een Europese landbouwpolitiek die door middel van o.a. inkomenssteun aan de eigen boeren, de boeren in ontwikkelingslanden benadeelt. Een op hol geslagen Europees landbouwbeleid wentelt de kosten van de voortdurende groei, de zogenaamde externalities, gedeeltelijk af op ontwikkelingslanden. In het eerder vermelde Diagram 4 (zie sectie 3) is sprake van een dynamische interactie tussen individuele actoren en de door hen gevormde maatschappelijke structuren. Als schaarste zowel een psychologisch als maatschappelijk mechanisme is, zal de opheffing van de schaarstelogica zowel op het vlak van individuele actoren als collectieve structuren aangepakt moeten worden. Achterhuis stelt dat een discussie over het primaat van één van beide aspecten zinloos is, maar hij benadrukt wel sterk de maatschappelijke kant van het probleem.

 

Wat Achterhuis precies voorstelt om te doen aan deze maatschappelijke kant, blijft echter onduidelijk (alhoewel hij als filosoof ook niet de pretentie heeft praktische oplossingen aan te dragen). Aangezien maatschappelijke structuren altijd door individuele actoren worden gevormd, blijft mijns inziens het oude spreekwoord ‘verbeter de wereld, begin bij jezelf’ van toepassing. Het geweld van de schaarste komt uiteindelijk voort uit de individuele mimetische begeerte. Wel heeft Achterhuis gelijk als hij zegt dat veranderingen in individuele levenswijzen voor de meeste mensen moeilijk te realiseren zijn, vanwege de druk van de maatschappelijke context. Maar zoals het kleine aantal biologische boeren in Nederland al decennia lang laat zien, is het niet onmogelijk. Waarom doen deze boeren dat? Heeft het wellicht te maken met onderliggende interne waarden en grondhoudingen naar de natuur? Hoe zijn deze dan op grotere schaal te veranderen?

 

7. The tragedy of commons

M.b.t. het ontstaan van de moderne homo economicus merkte John Maynard Keynes in 1930 op dat economische ontwikkeling ‘sommige van de meest verachtelijke menselijke eigenschappen tot hoogste deugden had verheven’ maar dat in de toekomst (voor onze ‘kleinkinderen’) moraal en politiek weer samen kunnen vallen [14]. Keynes zei: “De tijd daarvoor is nog niet gekomen. Nog minstens honderd jaar moeten wij onszelf en iedereen wijsmaken dat eerlijk gemeen is en gemeen eerlijk; want gemeen is nuttig en eerlijk niet. Hebzucht, woeker en voorzorg moeten nog een tijdlang onze goden zijn. Want zij alleen kunnen ons uit de tunnel van economische nood naar het daglicht leiden” (geciteerd in Achterhuis 1988:220). Keynes had de illusie dat er overvloed gloorde aan het eind van de donkere tunnel van de schaarste. Achterhuis vat Keynes’ boodschap aldus samen: “Pas als we overvloed hebben bereikt, kunnen we het ons weer veroorloven individuele deugd en algemeen belang met elkaar te verbinden, de traditionele deugden van de mensheid opnieuw te beoefenen” (ib.). De nog steeds aanhoudende focus op voortdurende economische (eventueel groene) groei en het vaak gebruikte argument dat we economische groei nodig hebben om de investeringen in het bestrijden van klimaatverandering te kunnen betalen, laten zien dat er weinig veranderd is in het denken van veel politici. Wanneer kunnen moraal en politiek, individuele deugd en algemeen belang, weer samenvallen? Deze vraag zou ook centraal dienen te staan in het huidige debat over de transitie naar kringlooplandbouw.

 

Hardin beschreef reeds in 1968, ruim 50 jaar geleden, ‘the tragedy of commons’, de tragedie van de ‘gemeenheid’ [15]. De traditionele gemeenheid werd gekenmerkt door gedeelde zelfbeperking. Onbeperkt individueel graaien om private winsten te maken was niet aan de orde van de dag. Waar de homo economicus opkwam, kon de gemeenheid echter niet langer standhouden. Een terugkeer naar de traditionele gemeenheid is om verscheidene redenen onmogelijk: de vigerende houding van de homo economicus, de toegenomen bevolkingsdruk, de globalisering, de almaar groeiende kloof tussen arm en rijk, enzovoorts. De vraag is dan hoe onder deze omstandigheden het individuele en algemene belang toch verenigd kunnen worden. Mijns inziens dient de onderste route in Diagram 4 aanzienlijk meer aandacht te krijgen, d.w.z. meer onderzoek naar - en toepassing van - effectieve en efficiënte methoden voor persoonlijke vorming (Bildung) of bewustzijnsontwikkeling. Voor WUR zou dit betekenen veel meer geld en menskracht naar de sociale wetenschappen, eventueel ten koste van de natuurwetenschappen en de technologische groepen die al vele decennia worden bevoordeeld.

 

8. De noodzaak van een moreel kompas

Tenslotte hier nog twee verwijzingen naar krantenartikelen die Ransijn vermeldde in zijn recente artikel.

Onder de titel ‘Het huidige Nederlandse landbouwmodel is failliet’ schrijven vijf wetenschappers (waaronder drie WUR hoogleraren) dat “inkrimping van de veestapel geen doel op zich is, maar een uitkomst van nieuwe vormen van landbouw … Krimp in het huidige landbouwmodel - dat juist is gebaseerd op productiemaximalisatie en kostprijsreductie om de concurrentie op de wereldmarkt aan te kunnen - zal het faillissement betekenen van een groot aantal boeren. Deze kwetsbaarheid laat echter vooral het faillissement zien van dat landbouwmodel zelf, dat niet alleen slecht is voor natuur en leefomgeving, maar ook voor boeren en hun toekomst” [16]. Zij pleiten er voor om “in plaats van het verzinnen van nieuwe listen zodat we vast kunnen houden aan een onhoudbaar model, te kiezen voor een structurele aanpak van het stikstofprobleem. Dat kan door over te stappen op een fundamenteel ander landbouwmodel, waardoor direct ook een aantal andere hoofdpijndossiers uit het landelijk gebied worden aangepakt. De basis van het nieuwe model is een drastische reductie van de import van veevoer en het gebruik van kunstmest”. Hoewel een drastische reductie van de import van veevoer en het gebruik van kunstmest ongetwijfeld nuttig is (inzetten op emissiereductie bij de bron in plaats van een focus op depositie van stikstof), denk ik dat agronomische en technologische ingrepen alleen niet afdoende zullen zijn. Een ‘fundamenteel ander landbouwmodel’ vereist ook aandacht voor onderliggende grondhoudingen naar de natuur en dus meer persoonlijke vorming of bewustzijnsontwikkeling.

 

Carla Koen, hoogleraar Universiteit Tilburg, schrijft: “Het is nodig dat boeren en hun belangenorganisaties hun moreel kompas hervinden en het rentmeesterschap (weer) omarmen … Landbouw moet gehouden worden aan de principes van ‘people, planet, profit’ en veranderen om toekomst te hebben” [17]. Rentmeesterschap is één van de mogelijke grondhoudingen naar de natuur, die lang niet alle CDA-stemmende boeren echter daadwerkelijk in praktijk brengen. Om people en planet centraal te stellen, boven korte-termijn financieel gewin, is inderdaad een moreel kompas nodig dat resulteert in ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag. Dit vraagt om veel meer aandacht voor de onderste route in Diagram 4.

 

9. Emotie en rede, juridische procedures en cijfers

In het debat over de broodnodige transitie naar een kringlooplandbouw, dat veel meer omvat dan de huidige commotie omtrent de stofstofimpasse, spelen cijfers/metingen en juridische procedures een grote rol. Zoals eerder aangegeven in mijn artikel van september 2019 zijn er een aantal voor de hand liggende (gedeeltelijk overlappende) redenen waarom er altijd discussie over cijfers zal zijn en dus ook daaruit voortvloeiende juridische procedures [18]. Ik herhaal hieronder de laatste twee alinea’s van mijn artikel van september 2019.

 

Met betrekking tot de letter en de geest van de wet, oftewel de kwantitatieve normen en de onderliggende kwalitatieve waarden, is mijns inziens veel meer aandacht voor de geest van de wet nodig. Meer wetgeving (meer gedetailleerde of andere wetten) gaan niet helpen in het tot stand brengen van een ecologisch en maatschappelijk duurzame kringlooplandbouw als de betreffende actoren het onderscheid tussen de letter en geest van de wet niet zien. Als er geen voeling is met de geest van de wet is er een groot risico dat men de letters (normen) van de wet creatief zal proberen te omzeilen. Uiteindelijk draait het om persoonlijke waarden. Er is een kloof tussen weten en geweten.

 

In een rapport over de Nederlandse veehouderij pleitte Herman Wijffels al in 2001 voor eigen verantwoordelijkheid. “[Het ontbreekt] de schakels in de keten van boer naar consument aan eigen verantwoordelijkheid … We gebruiken termen als ‘het nationale mestoverschot’. Maar waar we naartoe moeten, is de individuele verantwoordelijkheid van elke ondernemer en consument … De hele keten moet naar verantwoordelijkheid op microniveau” [19].

 

 

Eindnoten



[1] Van Eijk T. (2019). Kringlooplandbouw en Wageningen University & Research. Civis Mundi Digitaal #89, september 2019.

[2] Dick Veerman, Hoofdredacteur Foodlog, De dieperliggende reden waarom de boeren boos zijn. 16 okt 2019.

[5] Zie Eindnoot 1.

[6] Van Eijk, T. (2015), Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015.

[7] Landbouw in 2040: meer mens, minder machine. Resource, 14 september 2018.

[8] Van Eijk T. (2007). Ontwikkeling en arbeidsethos in Sub-Sahara Afrika. Het belang van gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. Royal Tropical Institute (KIT), KIT Publishers, Amsterdam. ISBN: 978 90 6832 610 9. [Helaas is dit boek niet langer nieuw verkrijgbaar, wel tweedehands. Een gratis pdf file kan verkregen worden via mijn website: VEijk-17febr.  Een kortere Engelse versie is wel beschikbaar: Van Eijk T. (2010). Development and Work Ethic in sub-Saharan Africa. The mismatch between modern development and traditionalistic work ethic. Lulu]. 

De volgende subhoofdstukken zijn hier relevant: 4.7 Het moderniseringsproces; 5.4 Modernisering van de landbouw; 7.3 Verschillen in technologische uitgangsposities; 14 Autonome ontwikkeling van technologie; 14.1 Autonome technologie; 14.2 Irrationaliteit en wijsheid in de Nederlandse landbouw; 14.3 Technologie als een sociale constructie; 14.4 Het geloof in de technological fix; 14.5 De kloof tussen weten en geweten; 14.6 Het feit-waardedualisme; 19.5 Herwaardering van fysieke arbeid.

[9] Deze sectie is gebaseerd op: Van Eijk (2007), subhoofdstuk 12.1 Het koplopermodel in de landbouw als voorbeeld, p.197-201.

[10] Voor de literatuur referenties in de secties 5-7 verwijs ik naar Van Eijk (2007).

[11] Cochrane W.W. (1958). Farm prices, myth and reality. Univ. of Minnesota Press, Minneapolis.

Zie ook p.154 in: Van Eijk, T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands.

[12] Folkert Jensma. ‘De stelling van Jan Douwe van der Ploeg: schaalvergroting van boerenbedrijven is onzin’. Interview met Van der Ploeg in: NRC Handelsblad, 4/5 september 2004.

[13] Deze sectie is gebaseerd op: Van Eijk (2007), subhoofdstuk 12.2 Het opheffen van de schaarstelogica, p.201-2.

[14] Deze sectie is gebaseerd op: Van Eijk (2007), subhoofdstuk 9.4 Traditionele ‘gemeenheid’ en arbeidsethos, p.161-163.

[15] Hardin G. (1968). The tragedy of commons. In: Science, 1968, p.1243-1248.

[16] Het huidige Nederlandse landbouwmodel is failliet. NRC, 27 september 2019. Door: dr Jerry van Dijk, Univ. Utrecht; prof dr Esther van Turnhout, WUR; prof dr Martha Bakker, WUR; prof dr ing Jan Willen Erisman, VU; prof dr ir Jan Rotmans, WUR.

[17] Wat intensieve landbouw ons echt kost. NRC,17 oktober 2019. Door: Carla Koen.

[18] Zie Eindnoot 1 en dan speciaal de sectie Letter en geest van de wet.

[19] Wouter Bax. Dictaat markt overheerst landbouw. Duurzame veeteelt. Trouw, 30 mei 2001.