Civis Mundi Digitaal #94
Bespreking van: Karlijn Roex, In verwarde staat. Kritiek op een politiek van normaliteit. Amsterdam, Lontano, 2019
Enkele jaren gelden riep premier Rutte om normaal te doen. Daarmee bedoelde hij dat we in de onderlinge omgang fatsoensnormen in acht moesten nemen. Daar valt wat voor te zeggen. Maar die oproep vraagt ook om verdieping. Wat beschouwen we eigenlijk als normaal? En waarom is het zo belangrijk ons normaal te gedragen?
Karlijn Roex plaatst normaliteit in een breder kader. Als referentie gebruikt zij hoe we in onze maatschappij omgaan met verwarde personen. Het is geen boek waarin op objectieve wijze een beleidsanalyse wordt gemaakt. Integendeel, het boek begint met een uitvoerige beschrijving van hoe ze zelf verwardheid heeft beleefd. Vanuit het perspectief van die eigen ervaringen beschrijft zij de opvattingen en onderliggende overtuigingen binnen politiek en beleid rond het omgaan met verwarde personen en verwardheid in het algemeen.
Het boek illustreert daarmee indringend de onderliggende spanning tussen hoe situaties kunnen worden beleefd door burgers en de afstandelijke formalisering van die beleving in definities en beleidskaders. Hoe het wezen van verwardheid geweld wordt aangedaan wanneer politici, beleidsmakers en juristen ermee aan de gang gaan. Beleid moet zijn gebaseerd op helderheid en helderheid houdt in dat we begrippen nauwkeurig omschrijven. Maar dat is lastig wanneer het gaat om normaal en verward. Normaal, zo stelt Roex, is eigenlijk een vaag begrip. Het is lastig om het te duiden. We hebben er wel opvattingen over en in ons dagelijks denken en handelen reproduceren we telkens weer wat we ermee bedoelen. Dat we lastig kunnen aangeven wat het normale inhoudt heeft ook gevolgen voor de tegenpool van het normale, het abnormale. Het abnormale heeft daarmee geen referentiepunt en geen eigen identiteit. Abnormaal ten opzichte van wat?
Dat zou allemaal minder een probleem zijn wanneer we niet zo sterk hechten aan normaliteit. We hebben behoefte aan ordening, aan overzicht. Nederland staat in het buitenland bekend als een keurig geordend en aangeharkt land. Rechte percelen, scherpe grenzen tussen functies en keurig onderhouden tuintjes. Hier gaat het echter om mentale aangeharktheid. We presenteren ons graag als een pluriform land maar tegelijkertijd hebben we uitgesproken opvattingen over wat hoort en wat niet hoort. We maken veel drukte om relatief onnozele voorvallen. Een verspreking of een ongebruikelijke opvatting kan veel aandacht krijgen en wordt gemakkelijk tot nieuws verheven via talkshows.
De krachten achter en onder normaliteit zijn sterk. We ervaren ze als vanzelfsprekend. We zijn in zekere zin mentaal voorgeprogrammeerd. We gedragen ons ernaar en dat maakt het leven een stuk eenvoudiger. Het heeft voordelen om routinematig te leven. Maar daarmee gaan we aan onszelf voorbij. Dan komen we niet toe aan onszelf maar leven we andermans leven. We nemen aangereikte en voorgeschreven betekeniskaders en definities over in plaats van onszelf en ons eigen leven te ontwerpen. In de opvatting van de Italiaanse renaissancefilosoof Pico della Mirandola handelen we dan in strijd met onze eigen menselijke waardigheid.
Die neiging tot ordening en harmonisering heeft zo dus ook een keerzijde. Wat niet past in onze ordeningen loopt het risico te worden “weg” geordend. Het werkt verstorend. Wat niet past in onze definities beschouwen we als chaos. En chaos kan gemakkelijk verwarrend werken. Zo beschouwd kan onze neiging tot ordening worden beschouwd als bron van verwarring. Ordening en voorspelbaarheid staan centraal en zijn de onderliggende krachten van verwardheid. Het is een paradox die aanzet tot reflectie. Hoe definities en ordeningen de bron zijn van wanorde en verwardheid.
Je zou kunnen zeggen dat die tendens tot ordening steeds sterker wordt. Is het niet zo dat we overal steeds meer ordening creëren en onze ordeningen steeds verder specificeren in een poging verwarring te ontgaan? We specificeren protocollen, maken ze steeds gedetailleerder. We stellen het ordenen op zichzelf niet ter discussie maar proberen juist onze ordeningen nog gedetailleerder te maken wanneer we met ongeordende werkelijkheid of met onvoorspelbaarheid te maken hebben.
Dat, zo schetst Roex, heeft ook gevolgen voor hoe we omgaan met verwardheid en met verwarde personen. We etiketteren ze en ordenen ze dus. We classificeren wanorde en verwarring. Zo krijgen we overzicht maar we dringen niet tot het wezen van de verwarring door. We verdiepen ons er niet in. We hebben geen oog voor het wezen van verwardheid. Het afwijkende, het verwarde heeft ons een boodschap te vertellen zoals de Franse filosoof Michel Serres stelt. Maar we worden zo in beslag genomen door onze drang tot ordelijkheid dat de boodschap niet tot ons doordringt. We sluiten er de ogen en oren voor.
Het boek toont de omkering. Confronteert de verwarde mens ons niet met ons eigen onvermogen? Of met de ervaring dat onze ordeningen een illusie zijn en dat we onze normaliteit ter discussie moeten stellen. Dat roept de vraag op wie er eigenlijk verward is.
Dat maakt het boek doordringend. Het gaat door jezelf heen. Het is dwingend doordat jezelf er iets van moet vinden. Het is dus geen vrijblijvend boek. Het stelt, hoewel impliciet, vragen en kan aanleiding zijn jezelf opnieuw te programmeren in relatie met de buitenwereld. De keuze tussen leven als origineel of een geordend en “dus” normaal leven leiden. Verwardheid kan dus heel functioneel zijn.