Civis Mundi Digitaal #100
Over confucius en over (of door) confucianisten is en wordt zowel in als buiten China ontzettend veel geschreven.[i] Confucius zelf zou, denk ik, raar opkijken wanneer hij zou vernemen wat in de loop der eeuwen zoal over hem is geschreven (en gezegd) en wie hebben getracht hem voor hun karretje te spannen. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat ik elk boek of artikel over Confucius onder de loep neem of zelfs alleen maar noem. Al deze werken horen echter thuis op het uitgestrekte en zich almaar uitbreidende terrein van de interpretatieleer of hermeneutiek;[ii] het zijn in feite commentaren op uitspraken die aan Confucius worden toegeschreven (of subcommentaren daarop). In deze aflevering zal ik iets schrijven over het leven van Confucius en over het tijdsgewricht waarin hij leefde. Ook zal ik Confucius met o.a. Socrates vergelijken, aangezien een vergelijking kan helpen om iemand (of iets) beter te begrijpen. In de volgende afleveringen zullen de vermeende geschriften en de belangrijkste ideeën van Confucius aan de orde komen. Verder zal ter afronding van mijn bespreking van Confucius’ gedachtegoed worden getracht een antwoord te geven op de vraag of hij de stichter van een religie is geweest. Hierna zal ik aandacht besteden aan Mencius, die voortbouwde op de ideeën van Confucius, om vervolgens de belangrijkste critici van Confucius aan het woord te laten: de daoïsten, de mohisten en de legalisten.
Geen modern biografie over Confucius
Biografische gegevens over Confucius zijn schaars en een bio(grafie) in de zin van een gedetailleerde beschrijving van zijn leven welke meer omvat dan enkele basisgegevens en zijn persoonlijkheid en ervaringen analyseert bestaat niet.[iii] Het eerste dat evenwel opvalt is dat zijn geboorte, leven en sterven niet met wonderbaarlijke verhalen of bovennatuurlijke verschijnselen gepaard gingen. Een blijde boodschap brengende aartsengel, een maagdelijke moeder, een kribbe, knielende herders, drie wijzen uit het Oosten, een wonderbaarlijke visvangst of broodvermenigvuldiging, de genezing van een lamme, blindgeborene of doofstomme, de reiniging van een melaatse, de opwekking van een dode, het tot bedaren brengen van een storm, een laatste avondmaal met een verrader aan tafel, een Getsemane, een geseling, een kruisiging, een herijzenis en Emmaüsgangers — zij komen in het leven van Confucius niet voor, hoewel er natuurlijk hagiografieën over hem zijn geschreven. De neiging van mensen om iemand op een voetstuk te plaatsen en tot idool te verheffen lijkt onuitroeibaar. Wij zien het dagelijks om ons heen. Wanneer het idool goddelijke proporties aanneemt, spreken wij van een cultus of godsdienst. “Divine command” theoretici, wier premisse op een drogreden berust, hebben dan vrij spel.[iv] De mens is niet door God, maar God is door de mens geschapen, in velerlei vormen.
In 1888 , toen China door een dal van vernederingen door buitenlanders ging, schreef Georg von der Gabelentz (1840-1893), wiens Chinesische Grammatik (1881) volgens Christoph Harbsmeier "remains until today recognized as probably the finest overall grammatical survey of the Classical Chinese language to date" (1995), het volgende:
“Uniek is de positie die wordt ingenomen door de man die, als geen ander, een onderwijzer van zijn volk is geweest, die, durf ik te zeggen, een heerser van zijn volk werd en nog steeds is, de wijze uit de familie K’ung in de Staat Lu die wij kennen als Confucius. Uniek is zijn positie, niet alleen in de geschiedenis van de filosofie, maar ook in de geschiedenis van de gehele mensheid. Er is immers niemand die, evenals Confucius, alle constituerende elementen van het Chinees zijn in zich belichaamde en alles wat eeuwig is in de Chinezen. Als wij de grootsheid van een historisch personage moeten meten, kan ik er slechts één maatstaf voor bedenken: de dimensies, duur en intensiteit van de invloed van die persoon. Confucius is een van de grootste der mensen, want zelfs op de huidige dag, na verloop van meer dan 2.000 jaar, staan het morele, sociale en politieke leven van ongeveer een derde van de mensheid onder de volledige invloed van zijn geest.”
Deze woorden stemmen overeen met wat de vader van de Chinese geschiedschrijving, de eunuch Sīmă Qián (145-86 v. Chr.), in de Shǐjì (historische verslagen) over Confucius schreef:
“Er zijn in de geschiedenis vele koningen, keizers en grote mannen geweest, aan wie tijdens hun leven roem en eer te beurt zijn gevallen en die bij hun sterven alles hebben verloren. Confucius, daarentegen, was gewoon een in katoenen kleding gehulde geleerde, die gedurende meer dan tien generaties de erkende meester van alle geleerden is geweest. Alle mensen in China beschouwen Confucius als de hoogste instantie.”
Het leven van Confucius
Confucius werd (zonder dat hij door iemand als “koning Herodes” werd gezocht) op 28 september 551 v. Chr. in het plaatsje Zou (niet ver van Qufu), in de huidige provincie Shandong, geboren. De Chinezen op Taiwan vieren zijn verjaardag nog steeds op 28 september (de omrekening van de 27e van de achtste maand van de Chinese naar de Westerse kalender). Confucius’ clan- of familienaam was Kŏng en zijn voornaam was Qiū. Zijn mannennaam, d.w.z. de naam die hem bij het bereiken van de volwassenheid werd gegeven, was Zhòngní. “Confucius” is de latinisering (door Jezuïeten) van “Kŏng Fūzĭ”(meester Kŏng).
Zijn vader, die het tot hoofd van het locale garnizoen had geschopt en wiens voorouders volgens de overlevering met de koninklijke familie van de Shang-dynastie verwant waren geweest, wenste een zoon en was na vergeefse pogingen om deze bij een zijn hoofdvrouw en een concubine te verwekken op hoge leeftijd met Confucius’ moeder getrouwd toen deze pas vijftien jaar was. Hij stierf toen de kleine Confucius pas drie jaar oud was, zodat diens in armoede gedompelde moeder (een weduwe van net achttien jaar!) er bij het opvoeden van de jongen alleen kwam voor te staan. Moederlijke tederheid zal daarom vaak hebben moeten wijken voor vaderlijke gestrengheid. Misschien heeft dit feit ervoor gezorgd dat Confucius later sterk de nadruk zou leggen op strikte naleving van goede omgangsvormen. Wegens de beperkte financiële middelen waarover zijn moeder beschikte heeft Confucius waarschijnlijk geen formele scholing gehad. Hij hield echter van studeren. Bij een oom leerde hij rekenen en Chinese karakters lezen en schrijven, maar veel zal dit niet hebben betekent. Het zou de reden kunnen zijn waarom Confucius later veel belang zou hechten aan studie. Zijn moeder, Yán Zhēngzài, overleed al op 38 jarige leeftijd. Confucius, die toen 23 was, rouwde drie jaar om haar, hoewel dit in zijn tijd was voorgeschreven bij het overlijden van een vader. Hij was inmiddels vier jaar getrouwd. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren, een jongen en twee meisjes. Een van de meisjes is jong gestorven. Confucius heeft ook zijn vrouw en enige zoon moeten verliezen, evenals twee van zijn meest geliefde leerlingen. Groot verdriet is hem dus niet gespaard gebleven.
Confucius als leraar en bestuurder
De overgrootvader van Confucius was een grondbeziter die wegens politieke verwikkelingen naar de staat Lu was gevlucht, waarna de familie steeds verder verarmde. Confucius trachtte met eenvoudige werkzaamheden als het bijhouden van een adminstratie en het hoeden van koeien en schapen in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Vanaf zijn 22ste gaf hij privélessen, waarschijnlijk in sociale omgangsvormen. Daarbij vertelde hij hoe men vroeger had geleefd en met elkaar was omgegaan. Het onderwerp sprak velen aan en zijn lessen waren boeiend, zodat vele leerlingen toestroomden.
Confucius heeft enkele jaren in het staatje Lu een ambt bekleed. Op zijn 51ste werd hij magistraat (soort burgemeester) van een kleine stad, later werd hij wegens zijn verdiensten verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde (soort Minister van Jusitie). Confucius zou zelfs de functie van kanselier hebben bereikt (soort Premier). Hoewel hij hierdoor veel praktische ervaring met staatszaken opdeed (en zich van zowel Gautama Boeddha als Jezus van Nazareth onderscheidt), heeft zijn loopbaan niet lang geduurd. In de aangrenzende staat Qi maakte de hertog zich zorgen over de toenemende macht van het veel kleinere Lu. Om de hervormingsplannen van deze staat (waarin Confucius vermoedelijk de hand heeft gehad) te verijdelen, stuurde de machthebber van Qi de hertog van Lu arglistig 100 prachtige paarden en 80 lieftallige meisjes cadeau. De snode opzet slaagde volledig: de ontvanger, die zich met de gulle gift buitengewoon verguld voelde en geen tijd meer had om zich aan te kleden, verwaarloosde zijn staatszaken. Confucius was hierdoor teleurgesteld en besloot Lu te verlaten om elders zijn geluk te beproeven, een besluit dat hij pas enige tijd later zou uitvoeren teneinde de genotzuchtige hertog geen gezichtsverlies te laten lijden.
Confucius trok vele jaren rond om machthebbers in verschillende koninkrijken ervan te overtuigen dat het geheim van een goede regering was gelegen in de handel en wandel van de eerste Zhou-vorsten, met name van Koning Wen, diens opvolger Koning Wu en Wu’s jongere broer, de hertog van Zhou, die na het overlijden van de koning als regent (waarnemend bestuurder) was opgetreden, daar de wettige troonopvolger nog minderwaardig was. De hertog van Zhou, die zich voorbeeldig van zijn taak kwijtte, Zhou’s macht consolideerde en zich een loyaal dienaar toonde (hij trad terug toen de wettige troonopvolger meerderjarig werd), is hierdoor in de Chinese geschiedenis beroemd geworden. Confucius, die wegens zijn reputatie overal hoffelijk en met egards werd ontvangen, vond desondanks niemand bereid om echt naar hem te luisteren en zijn raadgevingen op te volgen, waarschijnlijk omdat men hem niet realistisch genoeg vond in politiek onzekere en militair hachelijke tijden.
Confucius en Laozi
Tijdens zijn omzwervingen zou Confucius Laozi (de oude meester) hebben ontmoet. Deze was archivaris van de koninklijke bibliotheek in de de hoofdstad van Zhou en zou later als grondlegger van het Daoisme worden beschouwd. Of de twee elkaar werkelijk hebben begrepen is onwaarschijnlijk, want Confucius was een man met praktische ervaring die rotsvast geloofde in de mogelijkheid van een betere samenleving, terwijl “de oude meester” zich van de mensenwereld had afgewend en zich op bestudering van de natuur concentreerde. De een was een humanist pur sang, de ander een onvervalst naturalist. Het zou pas later blijken dat beiden hetzelfde doel langs verschillende wegen wilden bereiken: een betere samenleving is alleen mogelijk, indien voldoende aandacht wordt gegeven aan de menselijke natuur. Pindarus’ eis “Wordt wie ge zijt” was hun centrale boodschap. Confucius noch Laozi transcendeerde de natuur. Volgens beiden dient de mens zijn oorspronkelijke natuur te volgen; met het boven-natuurlijke hielden zij zich niet bezig.
Dood van Confucius
Confucius is diep teleurgesteld op 11 april 479 v. Chr. op 74-jarige leeftijd gestorven. Zeven dagen vòòr zijn heengaan, terwijl hij vroeg in de ochtend met behulp van een stok moeizaam voor de deur van zijn eenvoudige woning heen en weer schuifelde, verzuchtte hij:
“De berg Tai stort in; de sterkste balk breekt; de wijze vervaagt.”
Deze woorden contrasteren opvallend met de woorden die Jezus van Nazareth aan het kruis zou hebben gesproken. Volgens Lukas [23:43] heeft hij tegen een medegekruisigde gezegd: “Voorwaar, Ik zeg u: Heden zult ge met Mij zijn in het Paradijs.”
De stoffelijke resten van Confucius werden op een begraafplaats in Qufu ter aarde besteld. Een staatsbegrafenis heeft hij niet gehad en saluutschoten zijn niet afgevuurd. Zijn trouwe discipelen brachten van heinde en verre bomen bijeen om rond het graf te planten en de markies van Lu kwam zijn laatste eer bewijzen. Confucius’ pupillen bleven ter plekke en rouwden drie jaar om hun geliefde Meester; enkelen van hen zijn wat langer gebleven. Zijn huisje werd omgebouwd tot een tempel, waar de kleding, de muts, het voertuig, het snaarinstrument, de boeken en wat persoonlijke bezittingen van “de volkomen heilige man” werden bewaard. Gaozu, de eerste keizer van de Han-dynastie (206 v. Chr. – 220 n. Chr.) kwam persoonlijk naar het graf, boog eerbiedig het hoofd en bracht, zonder fanfare of klaroengeschal, alle eer aan de overledene die in talloze harten is blijven voortleven.
Gedachtegoed van Confucius
Het gedachtegoed van Confucius is springlevend gebleven, in vele Chinese steden is een Confucius-tempel gebouwd en de invloed van het confucianisme op de Chinese beschaving kan moeilijk worden overschat. Zij evenaart die van het christendom of de islam elders in de wereld, met één opmerkelijk verschil. Het confucianisme ging niet gepaard met proselitisme, met het “bekeren” (alleen het woord al!) van inboorlingen. Confucianisten hebben nooit verovering of herovering (Reconquista) gepredikt. Kruistochten (op pauselijk bevel) hebben zij nimmer ondernomen en er zijn geen confucianistische “conquistadores” of missionarissen/zendelingen geweest die het heil kwamen brengen.[v] Utopia betekent voor de Chinezen een ideale situatie die ooit werkelijk heeft bestaan. Walhalla of luilekkerland, waar de gebraden hanen zomaar in je mond vliegen en de heerlijkste wijnen rijkelijk vloeien, bestaat voor hen niet. Zij houden van lekker eten en drinken (de Chinese keuken is, naar verluid, onovertroffen), maar wel hier op aarde en niet wanneer de zaak als bekeken kan worden beschouwd.
Confucius was een idealist, die – anders dan de realist – geen genoegen nam met de situatie waarin hij zich bevond. Hij droomde van herstel van de mores die eeuwen geleden, in het begin van de Zhou-dynastie, hadden gegolden. Hij was echter geen geëxalteerde fantast die koeien met gouden horens beloofde. Hij draaide het volk geen rad voor de ogen, had geen geestverschijningen of niet te controlleren openbaringen en deed geen uitspraken over een “Koninkrijk Gods” of een hiernamaals. Hij stelde geen “pairidaēza” (lusthof) in het vooruitzicht, waar de mooiste maagden zouden wachten om aan de diepste verlangens van de op aarde gefrustreerde man te voldoen. Bij het horen van deze absurde boodschap zou Sigmund Freud zich in zijn graf omdraaien.
Zeker, onder invloed van het in wezen godloze boeddhisme hebben de confucianisten zich overgegeven aan metafysische bespiegelingen, maar van een confucianistische theologie en Chinese godsdienstoorlogen is gelukkig nooit sprake geweest.[vi] De mens, en niemand anders, is volgens de Chinezen maker van zijn geluk — hier op aarde en nergens anders. Vandaar dat het confucianisme als een humanistische levensbeschouwing dient te worden gezien. Confucius werd en wordt, in China en ver daarbuiten, beschouwd als het “tienduizend generaties meester-model” (wànshìshībiăo), als hèt voorbeeld voor alle onderwijzers, leraren en professoren. En niet zonder reden: Confucius heeft de wereld ook nu nog veel te leren. Iedere universiteit bijv. zou haar studenten moeten verplichten tot lezing en bestudering van (een goede vertaling van) de Dàxué (het grote leren),[vii] het klassieke confucianisische boek waarin rechtstreeks verband wordt gelegd tussen individueel gedrag en politieke ordening. Tegenwoordig staat die wijsheid in het Westen op tegeltjes: Verbeter de wereld, begin bij jezelf.
De kwintessens van het confucianisme
De Dàxué is een van de “Vier Boeken” (sì shū), die door de Song-neoconfucianisten zijn geselecteerd omdat zij de kwintessens van de confucianistische canon vormen. In de openingsparagraaf staat te lezen:
“Dàxué zhī dào zài míng míng dé (de weg van het grote leren bevindt zich in het helder maken van de heldere deugdelijkheid” en
“Vanaf de Zoon des Hemels tot aan de massa van het volk, allen beschouwen het cultiveren van de persoon als de wortel. Als de wortel in chaos is [niet goed wordt verzorgd], kunnen de takken niet in orde zijn.”
Er zijn in het Westen honderden boeken en artikelen over de euvelen van het hoger onderwijs geschreven[viii] en jaarlijks worden internationale congressen georganiseerd waar die euvelen druk worden besproken, uiteraard zonder dat de in de zaal aanwezige veroorzakers ervan met name worden genoemd. De essentie van de problemen waarmee universiteiten worstelen (gebrek aan integriteit en integratie) en de oplossing ervan staan echter al in de Dàxué.
Verguizing en eerherstel van Confucius
Tijdens de “Vier Mei Beweging” in 1919 (keerpunt in China’s moderne geschiedenis) kwam het confucianisme onder vuur te liggen. “Down with Confucius and Sons” was het motto van China’s studenten en arbeiders. Onder Mao Zedong, die het oude regime als corrupt en Confucius als de spreekbuis van de heersende klasse beschouwde (wat hij zeker niet was), werd het confucianisme verguisd, en tijdens de “Grote Proletarische Culturele Revolutie” (1966-1976) sloegen van hogerhand opgejutte “rode gardisten” alles wat met confucianisme had te maken kort en klein.[ix]
Xi Jinping heeft daarentegen begrepen dat een land niet alleen door middel van strenge wetten kan worden geregeerd, zoals meer dan 2,000 jaar geleden Qín Shĭ Huángdì (door Mao Zedong bewonderd) had verondersteld. Hij heeft, beter dan Mao, het fundamentele probleem van soevereiniteit begrepen. Wetten worden geëerbiedigd naarmate mensen die wetten in overeenstemming vinden met hun gevoel voor rechtvaardigheid. Wetten die ingaan tegen het gezonde verstand worden niet gerespecteerd. Mensen – mag ik hopen – zijn niet als koeien, die alleen met stoklagen in beweging kunnen worden gebracht.
Het gaat er dus om de mensen mee te krijgen en hen zonder dwang of dreiging te bewegen tot “politiek correct gedrag”. Vandaar de officiële bevordering van het Confucianism in het huidige China.[x] Xi’s neo-confucianisme, dat niet mag worden verward met het neo-confucianisme dat in Taiwan tot ontwikkeling kwam (Fang Dongmei, Mou Zongsan, Tang Junyi, Xu Fuguan e.a.), is echter niet humanistisch maar louter en alleen politiek gemotiveerd. Zijn ideologische zet heeft weinig van doen met wat de meester aller meesters verkondigde; het is slechts de “soft power” (een term die door Joseph Nye in zijn boek Bound to Lead: The Changing Nature of American Power [Basic Books, 1990] is gepopulariseerd) mede waarmee “de Chinese keizer in Westers kostuum” denkt de weerbarstige wereld naar zijn hand te kunnen zetten.[xi]
De tijd waarin Confucius leefde
Confucius is inderdaad – in de woorden van Georg von der Gabelentz – als geen ander “een onderwijzer van zijn volk geweest”, hoewel hij geen man van het volk was. Confucius was van adelijke komaf, hoewel er van de weelde en het aanzien waarmee de adel gewoonlijk is omgeven niets was overgebleven. Hij leefde in bittere armoede aan het einde van de “Lente en Herfst Periode” (722-476 v.Chr.), waarin het Zhou-Huis, dat de Shang-dynastie in het midden van de 11de eeuw v. Chr. had verdreven, geleidelijk aan gezag inboette. Langzamerhand overleefde het Huis alleen nog in naam als hoogste autoriteit in een wereld waarin vorstendommen zich steeds minder van de centrale overheid aantrokken en elkaar de macht betwistten. Het Zhou-rijk vormde niet langer meer een bestuurlijke eenheid. Deze toestand van politieke ongewisheid zou drie jaar na het overlijden van Confucius het begin van de bloedige “Periode van de Strijdende Staten” (“multistate situation”) inluiden, waaraan Qín Shĭ Huángdì in 221 v.Chr. een einde zou maken en waarmee de huidige wereld frappante overeenkomsten vertoont.[xii]
De naam “Lente en Herfst Periode” is ontleend aan de “Lente- en Herfst Annalen”, een hofkroniek waarin belangrijke gebeurtenissen in het staatje Lu staan beschreven. De kroniek begint in het jaar 722 v.Chr. en eindigt in 481 v. Chr., het veertiende regeringsjaar van hertog Ai. De periode begint nadat de hoofdstad van de Zhou-dynastie naar Luoyi (tegenwoordig Luoyang) was verplaatst, omdat de meer naar het westen gelegen hoofdstad door de barbaren was verwoest. De Zhou-koning was daarbij om het leven gekomen en zijn erfopvolger was in allerijl naar veiliger gebied verhuisd. Het precaire evenwicht tussen hem en de leenmannen was echter verstoord. De koning had in toenemende mate enkel een rituele functie als schakel tussen hemel en aarde; de leenmannen gingen steeds meer hun eigen gang. Veel hing hierbij af van het karakter van de bovengeschikte. Was deze een zwakkeling, dan grepen zijn ondergeschikten hun kans en vulden het machtsvacuüm. Was hij een krachtige persoonlijkheid, dan schikten zij zich gewillig.
Van toen af aan regeerden de Zhou-koningen alleen over een gebied dat uit niet meer bestond dan de hoofdstad en haar omgeving. De leenmannen werd krijgsheren, die ieder een staat met een eigen feodale structuur opbouwden en met elkaar oorlog voerden. Aanvankelijk betrof dit met veel ceremonieel gepaard gaande veldslagen, maar later ging het om regelrechte oorlogvoering op grote schaal, waarbij vorstendommen hun buurlanden soms volledig veroverden. Dit had tot gevolg dat kleine staatjes plaaats maakten voor alsmaar grotere staten. De staten in de periferie hadden hierbij het voordeel dat zij hun gebied naar buiten toe konden uitbreiden. Ondanks de politieke en militaire strubbelingen bestond er ook verbondenheid tussen de staten, met name tussen de staten rond de Gele Rivier. Deze verwezen naar zichzelf als “Zhōnggúo” (het middenrijk), over de betekenis waarvan ik in de vorige aflevering van Civis Mundi iets heb geschreven. De bewoners van het middenrijk noemden zichzelf “gúorén” (mensen van de [stad]staat), bewoners van “huáxià” (het glorieuze en uitgestrekte [land]) of bewoners van “zhōnghuá” (het centraal gelegen glorieuze [land]), in tegenstelling tot de omringende “yĕrén” (onbeschaafde mensen).[xiii] Hoewel het er in de oorlogen tussen de staten niet zachtzinnig aan toe ging, golden ook erecodes. Zo gaven legers elkaar de tijd om positie te kiezen en werden de overwonnenen nooit allemaal uitgeroeid.
Ook de relaties binnen of tussen heersende families leidden tot oorlog. Zonen en dochters werden uitgehuwelijkt in andere staten. Hierdoor ontstonden bij erfopvolging wederzijdse belangen. Heersers hadden vaak meerdere zonen bij hun hoofdvrouw en diverse concubines. Als die zonen niet tevreden waren met hun erfdeel, konden zij elkaar bevechten of naar andere staten overlopen. Het roddelen en konkelen van vrouwen die zich voelden achtergesteld zal hierbij vast en zeker een rol hebben gespeeld. Erfopvolging hing nauw samen met het familierecht, dat verband hield met de vooroudercultus, een systeem van rituelen met berekking tot overleden verwanten. Het is niet geheel duidelijk of het eerstgeboorterecht (primogenituur) ter vermijding van leenversnippering in de “Lente en Herfst Periode” van kracht was. Als dit het geval is geweest, dan zijn er onvermijdelijk vragen gerezen en machinaties uitgevoerd inzake een regeling ter compensatie van kinderen van de overledene die jonger dan de oudste zoon waren (apanage).
Hemels Mandaat
De Zhou noemden hun hoogste heer niet allen “wáng” (koning) maar ook “tiānzĭ” (zoon van de hemel). Hij werd geacht zijn gezag aan zijn voorouders te ontlenen. Als deze voorouders tevreden waren, stonden zij hun nakomelingen bij, maar zij konden dezen vreselijk straffen wanneer zij uit hun humeur waren geraakt. Het was daarom niet alleen nodig de voorouders op de juiste manier de juiste offers te brengen, maar ook door middel van waarzeggerij aan de weet te komen wat hun wensen waren. Het ging dus om goodwill van de hemel. In de praktijk werd een verbeuring van het mandaat uitgelegd door bijvoorbeeld misoogsten, overstromingen, natuurrampen, een zonsverduistering of hongersnood. Het zouden manieren zijn waarop voorouders blijk gaven van hun ongenoegen over de gang van zaken. Waarzeggers of occultisten, die werden verondersteld een speciale band met de natuur te hebben, zouden dat bevestigen. Het is opmerkelijk dat “gé” in de uitdrukking “gémìng” (mandaatwijziging, revolutie) “ruien” betekent. Het Zhou-huis schreef de gunstige afloop van hun strijd tegen de Shang-dynastie toe aan het feit dat de voorouders van de Shang in toorn waren ontstoken naar aanleding van het gedrag van de Shang-vorst die de tekenen aan de wand had genegeerd. Met andere woorden, het “Hemels Mandaat” (tiānmíng) was hem ontnomen en aan de Zhou-vorst verleend.
Dit betekent dat “rule by might” volgens de Zhou niet voldoende was; rechtvaardiging, legitimiteit van de macht (“rule by right”) was evenzeer belangrijk. Het idee “Hemels Mandaat” is voor het eerst in de Zhou-dynastie ontstaan en zou een centrale rol in de Chinese geschiedenis blijven spelen. Het is de hoeksteen van het politieke systeem van China geworden. Vandaar dat de Communistische Partij van China (CCP) er zoveel gewicht aan hecht dat het volk voldoende heeft te eten. Hongersnood zou het einde van de partij kunnen betekenen.
De vraag is echter: hoe wordt redelijkerwijs de wil van de voorouders/hemel gekend voordat een succesvolle staatsgreep wordt gepleegd of het volk met succes in opstand komt? Het leerstuk “Hemels Mandaat” is immers een rationalisatie achteraf. Bovendien, als een bepaalde vorst het mandaat dat hem was gegeven heefd verspeeld , hoe weten de mensen dan aan wie het vervolgens is verleend of wie de begunstigde is? Het “Hemels Mandaat” is vaak door usurpators misbruikt om hun greep naar de macht te rechtvaardigen. Het recht van opstand en de daaropvolgende machtsovername werd met beroep op het “Hemels Mandaat”door een dynastie gelegitimeerd. Het is opvallend, dat Chinese geschiedschrijvers, die doorgaans in dienst waren van een vigerend bewind, het vaak hebben over een “wettige opvolging” (zhèngtŏng). Kritiek op de zittende regering werd hierdoor zowel ideologisch als institutioneel verhinderd, hoe gegrond die kritiek ook was.[xiv]
Strijd tusen staten
De late “Lente en Herfst Periode” werd door twee ontwikkelingen gekenmerkt: (a) toenemende rivaliteit en strijd tussen de adelijke families en (b) afnemende macht van de hertogen in diverse staten. De hertogen bekommerden zich steeds minder om het in beginsel feodale bestuur van hun staat en omringden zich met pracht en praal. Dit bood de adel gelegenheid om politieke macht naar zich toe te trekken. Zie verder het in noot xiii vermelde boek van Lothar von Falkenhausen.
De wedijver tussen de staten was een drijfveer om technologische ontwikkelingen te bevorderen, sociale vernieuwingen in te voeren en economische vooruitgang te stimuleren. Heersers begonnen zich actief te richten op het bevorderen van de bevolkingsgroei. Om tempels en paleizen te beschermen werden wallen van gestampte aarde aangebracht. Dergelijke verdedigingsgordels werden zelfs rondom een stad aangelegd (stadswallen). Hoewel de boeren zich met hun stadstaat vereenzelvigden, belette dit hen niet om van de ene naar de andere staat te verhuizen, mochten de economische omstandigheden daar gunstiger lijken. Industrie en handel speelden nog geen belangrijke rol, maar door de opkomende mijnbouw (winning van ijzererts) werd de industriële nijverheid gestimuleerd en kooplieden begonnen aanzienlijke invloed uit te oefenen doordat commerciële belangen en politieke activiteiten met elkaar vervlochten raakten.
Culturele ontwikkeling
In de late “Lente en Herfst Periode” is het fundament van China’s culturele ontwikkeling gelegd. Door de sociale veranderingen kreeg men in bredere kring dan alleen die van de adel belangstelling voor alles wat met cultuur had te maken. Artistiek is de periode van grote betekenis geweest. Het gieten en bewerken van brons en de jade cultuur bereikten technisch en kunstzinnig een hoogtepunt dat niet meer zou worden geëvenaard. De zwakke plek van de Zhou-dynastie zette aan tot nadenken en er werden vraagtekens geplaatst bij de rol van het volk. Intellectuelen, die tot dan toe een betrekkelijk lage positie op de maatschappelijke ladder hadden ingenomen, formuleerden idealen die de samenleving een nieuwe richting moesten geven. Hierdoor wisten zij een positie te verwerven die in de loop der eeuwen alleen maar belangrijker zou worden. Op de periode waarin Confucius leefde volgde die van de “Strijdende Staten” (zhànguó), waarin de staten, die zich niets meer van het Zhou-gezag aantrokken, openlijk en hard tegen elkaar vochten, het begaan van gruweldaden niet schuwden en, als hun dat opportuun leek, coalities smeedden, totdat de man die zich in 221 v.Chr. Qín Shĭ Huángdì zou noemen een einde aan het bloedvergieten maakte en het Chinese keizerrijk begon dat, met onderbrekingen van China’s politieke eenheid, meer dan 2,000 jaar zou duren.
Sinds de ontdekking, in 1974, van het inmiddels wereldberoemde terracottaleger (ongeveer 8000 terracottafiguren die als grafgiften waren meegegeven aan de eerste keizer van China) zijn de archeologische onderzoeking in de voormalige staat Qín sterk toegenomen.[xv] Over Shang Yang (390-338 v.Chr.) , staatshervormer van Qín en prominent legalist, kom ik nog te spreken.
De periode van de “honderd scholen die met elkaar wedijveren” (bǎijiā zhēngmíng), de benaming voor de bloeiperiode van de klassieke Chinese filosofie, valt grotendeels samen met die van de “Strijdende Staten” en was een tijdperk van grote culturele en intellectuele expansie. De periode wordt de gouden eeuw van de Chinese filosofie genoemd, omdat er veel nieuwe ideeën ontstonden en vrij kon worden gediscussieerd. Toen Hegel zo treffend zei dat de uil van Minerva pas bij het invallen van de avondschemering haar vlucht begint, had hij deze periode als voorbeeld kunnen noemen.[xvi]
Confucius versus Socrates
Het is verleidelijk Confucius en Socrates (469-399 v.Chr.) met elkaar te vergelijken. Beiden leefden in chaotische tijden, politiek zowel als maatschappelijk. Beiden zochten naar een oplossing om uit de problemen te geraken, Beiden waren in hart en nieren leraar. Socrates vergeleek zijn werk met dat van een vroedvrouw; Confucius trachtte machthebbers ervan te overtuigen dat zij de oude sociale orde in ere moesten herstellen. Socrates dronk berustend de gifbeker; Confucius slaakte, voordat hij ontsliep, een zucht van wanhoop. Zelfs lichamelijk is een vergelijking mogelijk. Socrates was niet bepaald “good looking”. Confucius had wat uitpuilende ogen (waarschijnlijk het gevolg van een niet goed werkende schildklier) en vooruitstaande tanden (waardoor hij enigszins moet hebben geslist).
Het belangrijkste verschil lag in de therapie die zij tegen de euvelen van hun tijd voorschreven. Socrates legde, in navolging van het Orakel van Delhi, de nadruk op epistemologie (“ken jezelf”), Confucius op metafysica (“wees jezelf”). Socrates stelde de fundamentele vraag “Wat weet ik?”, Confucius was hoofdzakelijk geïnteresseerd in een antwoord op de vraag “Wie ben ik?” Het is opmerkelijk dat beiden, Socrates en Confucius, van mening zijn dat de natuur van mens in essentie ethisch is,[xvii] maar terwijl gene de rede (ratio) benadrukte (“deugd is kennis”), concentreerde Confucius zich op het belang van de rite (lĭ) of de juiste gedragscode. Het is nog merkwaardiger dat “rede” en “rite” alles met “right” en dus met “orde” hebben te maken, met “Ṛta”, een begrip dat centraal staat in de Veda’s, de oudste en heiligste hindoegeschriften.[xviii]
Socrates, die zich tegen de sofisten keerde, bracht een scheiding aan tussen het terrein van het weten en het domein van de waarden, een splitsing waardoor na de Middeleeuwen (in wezen een terugval in pre-socratisch denken) het Westen in toenemende mate zou worden gekenmerkt (tegenstelling tussen natuur- en cultuurwetenschappen!). Deze dichotomie was Confucius en zijn volgelingen vreemd. Hij beschouwde de oorspronkelijke natuur van de mens als het meest waardevolle, als de bron van staatsorde, zelfs als de absolute voorwaarde tot een wereldorde/vrede. Het “sollen sein” is volgens hem voor iemand die kan lezen (d.w.z. de juiste opvoeding heef genoten) eenvoudig af te lezen van het ”Sein”, waarvan de mens die denkt boven de natuur te staan slechts een onlosmakelijk deel is. Ieder vervulle zijn of haar taak, bezette de plaats die hem of haar toekomt en kome zijn of haar plichten na, met de daarbij behorende gezindheid; de menigte schare zich als de myriaden sterren rond de poolster, d.w.z. rond de wijze heerser wiens taak niet is gelegen in het zoeken naar nieuwe kennis (la science pour la science), maar in het herstellen en instandhouden van de oude, hiërarchische, kosmische orde.
Reëel humanisme
Confucius ging het niet om inhoudsloos formalisme, maar om reëel humanisme, om de mens die in woord en daad in harmonie leeft met de hemel/natuur. Confucius benadrukte het belang van de omgangsvormen zoals die in het grijze verleden hadden gegolden. Daarbij lag het accent niet op louter de vorm, maar op de bijpassende gezindheid. De vrouw diende de man, hetgeen niet betekende dat deze zijn verplichtingen ten opzichte van haar niet behoefde na te komen. Feminisme zou Confucius maar moeilijk hebben begrepen. Het Chinese spreekwoord luidt dan ook: “De man zingt, de vrouw begeleidt” (fū chàng fù suí).
Een koning die enkel op uiterlijkheden let, zich op zijn positie laat voorstaan en pralerig doet gedraagt zich niet waardig. Hij is geen echte koning. Hij is slechts een aangeklede aap, een clown. Hij is potsierlijk en lachwekkend en dwingt daardoor geen respect af (respect properly so called). Hij trekt alleen maar hielenlikkers, flikflooiers, pluimstrijkers en kruipend ongedierte aan. Zijn hofhouding is een wereld vol van schijn en bedrog; huichelarij viert er hoogtij, iedereen speelt komedie en doet alsof.[xix] Niemand kan de pseudo-koning eerlijk eerbied betuigen en niemand kan echt respectvol jegens hem zijn, omdat hij “fake”, “phony” is.[xx] Hij verdient het niet om “koning” te worden genoemd of met “majesteit” te worden aangesproken. Dit is wat Confucius bedoelde met “zhèng míng” (namen rechtzetten). Wie dit advies vandaag de dag opvolgt, zal voor grote verrassingen komen te staan.
Als de humanistische leer van Confucius in één woord zou moeten worden samengevat, dan zou dat zijn oproep tot authenticiteit (誠, chéng) zijn. Wie staat hierbij stil, wanneer hij/zij een brief eindigt met de frase “Yours sincerely”! De Meester zei: “Oprechtheid is de weg van de hemel; het bereiken van oprechtheid is de weg die een mens moet volgen”. Confucius was geen reactionair, maar een revolutionair, misschien zelfs de revolutionair van alle revolutionairen. Hij vond dat de edelman een edele man behoorde te zijn; en een nobel mens denkt niet aan zijn rechten of positie (los van de sociale betrekkingen en verhoudingen die deze met zich meebrengt).
Een heerser die “deugt” regeert in naam van de hemel. Hij belichaamt de dào en zorgt als een goede vader voor al zijn kinderen. Voor vrijheid (“liberty”), gelijkheid (“equality”) en democratie (“democracy by the people”) was naar Confucius’opvatting geen plaats. Ethiek en politiek lagen volgens hem in elkaars verlengde; zij spiegelden elkaar.[xxi] Hier ligt het antwoord op de algemeen bekende en talloze malen geanalyseerde “Needham Question”: waarom heeft de modern wetenschap zich in het Westen ontwikkeld, ondanks het evident eerdere succes van wetenschap en technologie in China?[xxii]
Confucius verlangde niet het onmogelijke van de mens. Deze mocht van hem met gerust hart en naar hartelust van het goede der aarde genieten en behoefde Eros of Cupido niet buiten de deur te houden. Confucius predikte niet zoals de boeddha dat alle leven lijden is en dat de enige uitweg uit dit tranendal het ophouden van verlangen (de oorzaak van alle lijden) is. Hij verkondigde evenmin dat de mens zonder God’s genade reddeloos verloren zou zijn. Confucius verlangde alleen dat mensen rekening hielden met elkaar. Hij eiste dus niet dat een vader, om een pure fictie te gehoorzamen, bereid zou zijn om zijn bloedeigen zoon op een brandstapel te verbranden. Een dergelijke perverse gedachte kwam niet in hem. Confucius kwam ook niet met het verhaal dat hij de “zoon van God” was en de mensen kwam verlossen (van de zonde welke hun eerst was aangepraat). Hij verruilde ook niet de koninklijke sponde voor een gewoon bed, zoals de boeddha had gedaan. Ik moet trouwens nog zien dat een van de parasiterende prinsen waaraan Europa zo rijk is zijn luxe leventje opgeeft, in meditatie gaat en een simpel leven leidt.
Confucius was vooral een praktisch mens. Hij had psychologisch inzicht en kende de behoeften van stervelingen. Het enige wat hij verlangde was dat de mens dicht bij zichzelf bleef en in de eerste plaats mens was, d.w.z. een mens die in harmonie met zowel zijn “Umwelt” als zijn “Mitwelt” leeft, niet omdat Confucius dat zo graag wilde, of omdat “God in den hoge” het eist, maar omdat ieder mens daartoe in de kern, van binnenuit is geroepen. Wie deze roeping niet hoort of er niet naar luistert is, letterlijk, on-menselijk en zal Moeder Aarde te gronde richten. Niks geen wereldverzaking! Niks geen transcendentie!
Boeddhisten denken dat “Nirwana” kan worden bereikt, een onnatuurlijke toestand van uitgebluste emoties. Christenen geloven in een “Hemel”, bij de poort waarvan, naar verluid, boekhouder Petrus staat te wachten. Moslims geloven in het bestaan van een Paradijs, waarvan Mohammed zou hebben beweert (maar nimmer bewezen) dat degene die het betreedt zo’n eeuwigdurend geluk zal genieten dat hij of zij noch wanhopig zal zijn, noch zijn of haar kleren zal verslijten, noch zijn of haar jeugd zal verliezen. Er zijn wel daoïstische maar beslist geen confucianistische priesters.[xxiii] Een hiernamaals was Confucius vreemd. Hic et nunc, hier en nu moesten wij volgens hem zien er wat van te maken. Confucius heeft ons geleerd dat dit zeer wel mogelijk is, op voorwaarde dat wij echt en onvervalst mensen zijn, niet veinzen, huichelen, liegen, simuleren of komedie spelen, en ons ware zelf, onze authenticiteit niet uit het oog verliezen.[xxiv]
[i] Een confucianisme-bibliografie kan op het Internet worden gevonden. De tweedelige RoutledgeCurzon Encyclopedia of Confucianism, die tot stand is gekomen onder redactie van Xinzhong Yao en in 2013 is gepubliceerd, is een nuttig naslagwerk. Een History of Confucianism vergelijkbaar met Die Geschichte des Christentums (Herder, 2010) moet nog worden geschreven.
[ii] Zie Hans-Georg Gadamer, Gesammelte Werke, Bd.10, Hermeneutik im Rückblick (Mohr-Siebeck, 1995), Jean Grondin, Le tournant herméneutique de la phenomenology (PUF, 2003), Jens Zimmermann, Hermeneutics: A Very Short Introduction (OUP, 2015), Mario Valdés, Cultural Hermeneutics: Essays after Unamuno and Ricoeur (University of Toronto Press, 2015), Frithjof Rodi,Diltheys Philosophie des Lebenszusammenhangs: Strukturtheorie – Hermeneutik – Anthropologie (Karl Alber, 2017) en Michael Forster (red.), The Cambridge Companion to Hermeneutics (CUP, 2019). De trilogie over culturele hermeneutiek van Kuang-ming Wu, On Chinese Body Thinking (Brill, 1997), On the “Logic” of Togetherness (1998) en On Metaphoring (2001), is aan te bevelen. Belangrijke tijdschriften zijn Yale Studies in Hermeneutics (1992 e.v.), Interpreting (1996 e.v.) en Journal of Applied Hermeneutics (2011 e.v.). Het derde nummer van Enquête: Anthropologie, Histoire, Sociologie (1996) is gewijd aan “interpréter et surinterpréter”. Ga ook naar https://plato.stanford.edu/entries/hermeneutics, https://www.iep.utm.edu/leg-herm, https://philpapers.org/browse/hermeneutics, http://ishs.hu, https://www.iihermeneutics.org en http://aix1.uottawa.ca/~ithomasf/transophie/philosophe/penseehermeneu.html. Hermeneutiek en semantiek of betekenisleer (een deelgebied van de taalkunde [linguïstiek] dat aan de taalfilosofie grenst) zijn twee belangrijke deelgebieden van de semiotiek (“science of signs”), waarmee de literatuurwetenschap sterke affiniteit vertoont. Systematische gebruikmaking van deze vakliteratuur bij studies over Confucius en over (of door) confucianisten is mij niet bekend.
[iii] Lin Yutang, The Wisdom of Confucius (Random House, 1938) bevat o.m. een vertaling van Sima Qian’s “biografie” van Confucius. Yong Huang, Confucius (Bloomsbury, 2013) en Peimin Ni, Confucius: The man and the Way of Gongfu (Rowman & Littlefield, 2016) gaan hoofdzakelijk over de leer van Confucius. Bezoek de website https://plato.stanford.edu/entries/confucius. Zie noot i.
[iv] Ga naar https://www.iep.utm.edu/divine-c en https://plato.stanford.edu/entries/voluntarism-theological.
[v] Zie Steven Runciman, A History of the Crusades (CUP, 1951-1954), Geoffrey Hindley, The Crusades: Islam and Christianity in the Struggle for World Supremacy (Carroll & Graf, 2004), Peter Lock, Companion to the Crusades (Routledge, 2006), Buddy Levy, Conquistador: Hernan Cortes, King Montezuma, and the Last Stand of the Aztecs (Bantam, 2009) en Matthew Restall en Felipe Fernández-Armesto, The Conquistadors (OUP, 2012).
[vi] Onder “theologie” versta ik de systematische studie van abrahamitisch geloof, zeg maar, alles wat rabbijnen, priesters, dominees of mullahs verkondigen. Zie Millard Erickson, Christian Theology (Baker Academic, 2013), Alister McGrath, Christian Theology (Wiley-Blackwell, 2016) en de Cambridge Companions to Religion (1997 e.v.). Op het Internet is een waslijst van theologische tijdschriften te vinden. Voor godsdienstoorlogen zie Diarmaid MacCulloch, The Reformation: A History (Penguin 2003) en Nicolas Le Roux, Les guerres de religion (PUF, 2018).
[vii] Zie Martine Hasse, La Grande Étude (Cerf, 1984), Ralf Moritz, Das Große Lernen (Reclam, 2003) of Ian Johnston en Wang Ping, Daxue and Zhongyong: Bilingual Edition (Chinese University Press, 2012).
[viii] Op aanvraag zal ik een door mij samengestelde lijst van deze boeken gratis toezenden.
[ix] Zie Chow Tse-tsung, The May Fourth Movement: Intellectual Revolution in Modern China (HUP, 1960), Carlos Yu-Kai Lin en Victor Mair, Remembering May Fourth (Brill, 2020), Roderick MacFarquhar en Michael Schoenhals, Mao’s Last Revolution (HUP, 2006), Hsueh-wen Wang, Legalism and Anti-Confucianism in Maoist Politics (Institute of International Relations, 1975) en Kam Louie, Critiques of Confucianism in Contemporary China (The Chinese University Press, 1980). De Yán Tiě Lùn (discussies over zout en ijzer [monopolie]), het beroemde verslag van een debat aan het keizerlijk hof in het jaar 81 tussen volgelingen van Confucius en voorstanders van een legalistisch beleid, wacht nog steeds op een integrale, geannoteerde Engelse/Nederlandse vertaling, waarbij gebruik is gemaakt van Chinese commentaren en het onvolprezen vertaalwerk van de Russische geleerde, Yury Lvovich Kroll.
[x] Zie Joseph Levenson, Confucian China and Its Modern Fate (Routledge, 1958-1965), Daniel Bell, China’s New Confucianism (PUP, 2008), Ruiping Fan (red.), The Renaissance of Confucianism in Contemporary China (Springer, 2011), Jiang Qing, A Confucian Constitutional Order (PUP, 2012), Chi-yun Chang, Confucianism: A Modern Interpretation (World Scientific, 2013), Tze-ki Hon en Kristin Stapleton (red.), Confucianism for the Contemporary World (SUNY Press, 2017), Jun Deng en Craig Smith, “The rise of New Confucianism and the return of spirituality to politics in mainland China”, China Information, 32:2 (2019), blz. 294-314 en Chen Lai, Confucius and the Modern World (Routledge, 2019). Zie not iii.
[xi] De Confucius instituten schieten wereldwijd als paddestoelen uit de grond. Bevolkt door Chinese medewerkers, die de uit Beijing ontvangen orders braaf uitvoeren, is er ook een Groningen gevestigd. Zie Marshall Sahlins, Confucius Institutes: Academic Malware (Prickly Paradigm Press, 2014) en ga naar https://www.chinafile.com/conversation/how-should-universities-respond-chinas-growing-presence-their-campuses.
[xii] Een “timeline of Chinese history” is op het Internet te vinden.
[xiii] De vroegste vermelding van de karakters 中國 (middenrijk) is te vinden op een rituele bronzen drinkbeker uit de Zhou-dynastie. In 1949 werd de officiële naam van de Volksrepubliek China (Zhōnghuá Rénmín Gònghégúo) afgekort tot “Zhōnggúo”. De interpretatie van deze naam is aanleiding tot verhitte discussies (geweest).
[xiv] Zie Elizabeth Perry, Challenging the Mandate of Heaven (Routledge, 2015).
[xv] Zie Lothar Ledderose, A Magic Army for the Emperor (PUP, 2000), Jane Portal, The First Emperor: China’s Terracotta Army HUP, 2007), Roberto Ciarla, The Eternal Army (White Star, 2012) en Li Jian e.a., Terracotta Army: Legacy of the First Emperor of China (VMFA. 2017).
[xvi] Lezers die meer over China’s “Lente en Herfst Periode” willen weten en zich realiseren dat het slechts om een subperiode van de Zhou-dynastie gaat, die op de belangrijke Shang-dynastie (1600 - 1046 v.Chr.) volgde en aan de vestiging van het keizerrijk in 221 v.Chr. voorafging (de “Periode van de Strijdende Staten” viel samen met het laatste deel van de Zhou-dynastie), raad ik aan in ieder geval één van de volgende publicaties op te slaan:
• Cho-yun Hsu en Katheryn Linduff, Western Chou Civilization (Yale University Press, 1988),
• Michael Loewe en Edward Shaughnessy (red), The Cambridge History of Ancient China (CUP, 1999),
• Mogens Hansen (red.), A Comparative Study of Thirty City-State Cultures (KDVS, 2000, blz. 359-374),
• Xueqin Li, The glorious traditions of Chinese bronzes (Times, 2001),
• Li Liu, The Chinese Neolithic: Trajectories to Early States (CUP, 2004),
• Xiaoneng Yang (red.), New Perspectives on China’s Past: Twentieth-Century Chinese Archaeology (Yale Universty Press, 2004),
• Jacques Gernet, La Chine ancienne (PUF, 2005),
• Victor Mair (red.), Contact and Exchange in the Ancient World (University of Hawaii Press, 2006),
• Lothar von Falkenhausen, Chinese Society in the Age of Confucius (University of California Press, 2006),
• Robert Thorp, China in the Early Bronze Age: Shang Civilization (University of Pennsylvania Press, 2009),
• Li Feng, Landscape and Power in Early China: The Crisis and Fall of the Western Zhou (CUP, 2009),
• John Lagerwey and Marc Kalinowski (eds.), Early Chinese Religion, Part I (Brill, 2011),
• Li Liu en Xingcan Chen, The Archaeology of China (CUP, 2012),
• Cho-yun Hsu, China: A New Cultural History (Columbia University Press, 2012, first two chapters),
• Robert Murowchick, Kwang-chih Chang, 1931-2001: A Biographical Memoir (National Academy of Sciences, 2012),
• Li Feng, Bureaucracy and the State in Early China: Governing the Western Zhou (CUP, 2013),
• Yuri Pines e.a. (red.), The Birth of an Empire (University of California Press, 2013),
• Anne Underhill, A Companion to Chinese Archaeology (Wiley, 2013),
• Zhaoguang Ge, An Intellectual History of China, Volume I (Brill, 2014, blz. 68-169),
• Li Feng, Early China: A Social and Cultural History (CUP, 2014),
• Roderick Campbell, Archaeology of the Chinese Bronze Age: From Erlitou to Anyang (University of California Press, 2014),
• Gideon Shelach-Lavi, The Archaeology of Early China: From Prehistory to the Han Dynasty (CUP, 2015) of
• Roderick Campbell, Violence, Kinship and the Early Chinese State: The Shang and their World (CUP, 2018).
De geïnteresseerde lezer, die zich dient te realiseren dat het onderzoek naar deze periode in volle gang is, zou ook het tijdschrift Early China (1975 e.v.) kunnen doorbladeren en de website http://kaogu.cssn.cn/ywb kunnen bezoeken.
[xvii] Zie Gregory Vlastos, Socrates: Ironist and moral Philosopher (CUP, 1991) en Miles Dawson (ed.), The Ethics of Confucius (University Press of the Pacific, 2002).
[xviii] Zie Émile Benveniste, Le vocabulaire des institutions indo-européennes, dl. 2 (Minuit, 1969, blz. 99-105).
[xix] Zie Murasaki Shikibu, Genji Monogatari (11de eeuw; in 1976 door Edward Seidensticker vertaald), Baldassare Castiglione, Il libro del Cortegiano (1528), Hans Vaihinger, Die Philosophie des Als Ob (Reuther & Reichard, 1911), Franz Tiefensee, Chinesische Höflichkeits-Formen (OAG, 1924), Guy Debord, La société du spectacle (Buchet-Chastel, 1967), Norbert Elias, Die höfische Gesellschaft (Suhrkamp, 1969), Jean Baudrillard, Simulacres et Simulation (Galilée, 1981) en Daria Galateria, L’étiquette à la cour de Versailles (Flammarion. 2017). De tragedie in de wereld is dat iedereen op de een of andere wijze min of meer liegt, simuleert of komedie speelt.
De reclamewereld is doordrenkt met leugenachtigheid en wat is propaganda anders dan de zaken anders voorstellen dan zij in werkelijkheid zijn. In de literatuur is fabuleren een stijlfiguur, een middel om een bepaald effect te bereiken of om feiten te maskeren. Het draait in het leven om “Dichtung” en “Wahrheit”.
[xx] De hoofdpersoon in Jerome Salinger’s book, The Catcher in the Rye (1951), is geobsedeerd door de phoniness in zijn wereld. Zie Abigail Cheever, Real Phonies (University of Georgia press, 2010).
[xxi] Deze band is fataal door juristen doorgesneden. Het is zeer de vraag is of zij de wereld zullen redden. In zijn laatste roman, De Gebroeders Karamazov, noemt Dostojevski een advocaat “het gehuurde geweten”.
[xxii] Zie Joel Mokyr, The Lever of Riches (OUP, 1990, blz. 209-238), Floris Cohen, The Rise of Modern Science Explained (CUP, 2015) en Rebecca Olerich, An Examination of the Needham Question: Why Didn’t China Have a Scientific Revolution Considering Its Early Scientific Accomplishments? (2017, online). Bezoek de website www.riseofthewest.net.
[xxiii] Nederland heeft ook een daoïstische priester: hij heet Rik Schipper en woont in de Volksrepubliek China (Fuzhou, provincie Fujian). In 2004 ontving hij uit handen van een vertegenwoordiger van de Communistische Partij van China de “Vriendschapsprijs van het Chinese Volk” voor zijn bevordering van de verspreiding van de Chinese cultuur buiten China. Frits Bolkestein verzekerde mij ooit een groot bewonderaar van hem te zijn.
[xxiv] Authenticiteit hangt ten nauwste samen met identiteit, waarover tegenwoordig veel wordt geschreven. Zie Sigurður Kristinsson, “Authenticity, identity, and fidelity to self” (2007, online), Georg Gasser en Matthias Stefan (red.), Personal Identity (CUP, 2012), Géza Kállay, “Is identity predictable?”(2013, online) en Vincent Descombes, Les embarras de l’ identité (Gallimard, 2013). Ga naar https://www.iep.utm.edu/identity en https://plato.stanford.edu/search/search?query=identity. Zie noot xix.
De auteur kan elektronisch op het volgende adres worden bereikt: j_kuijper@online.nl.