Civis Mundi Digitaal #104
Inleiding
Het boek uit 1995 van Wim Zweers Participeren aan de natuur. Ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld is ook vandaag nog een uitermate relevant boek in deze tijd van heftige discussies over klimaatverandering, kringlooplandbouw, etc.[1]. Het boek is diepgravend, zowel kwantitatief (491 pagina’s relatief klein gedrukte tekst) als kwalitatief. Het kwalitatieve aspect betreft een voorgestelde ‘grondige’ ecologisering van het dominante huidige wereldbeeld, wat een vereiste is om de klimaatcrisis te kunnen afwenden en een natuurinclusieve landbouw te ontwerpen. Ik zal hieronder een aantal mijns inziens cruciale aspecten uit het boek bespreken.
1. De maatschappelijke noodzaak van een grondhoudingsverandering ten opzichte van de natuur
Zweers zegt in het ‘Woord vooraf’ van zijn boek dat “participeren of deelhebben aan de natuur niet alleen een goede of zelfs aantrekkelijke mogelijkheid is voor moderne mensen waarvoor men op persoonlijk niveau kan kiezen, maar ook dat het een maatschappelijke noodzaak is, althans als we de natuur- en milieucrisis bij haar wortels willen aanpakken … (In plaats van de moderne mechanisering van het wereldbeeld) bepleit ik een toekomstige ecologisering. Dat zo’n ecologisering niets te maken heeft met nostalgie of ‘wishful thinking’ maar alles met een door reflectie en ervaring gescherpt ‘realisme’, vormt het eigenlijke verhaal van dit boek” (p.7). Hij schrijft ook: “Wat vaak ontbreekt of al te zeer impliciet blijft, is dat er een fundamentele houdingsverandering ten opzichte van de natuur vereist is” (p.13) en “Er is sprake van een noodzakelijke wisselwerking tussen de overheid als coördinerende en sturende instantie, en een bepaalde grondhouding bij het publiek als noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde” (p.14).
Zweers spreekt dus over de maatschappelijke noodzaak om de natuur- en milieucrisis fundamenteel aan te pakken door middel van een persoonlijke houdingsverandering ten opzichte van de natuur. Hij benadrukt terecht de wisselwerking tussen overheid en burger. Ik kom hierop terug in sectie 4.
2. Een participerende grondhouding en ecologische spiritualiteit
Zweers onderscheidt en bespreekt zes grondhoudingen in zijn boek: 1: de despoot, 2: de verlichte heerser, 3: de rentmeester, 4: de partner, 5: de participant, en 6: de Unio Mystica. Zoals de titel van zijn boek al aangeeft, benadrukt hij vooral het belang van de grondhouding van de participant. Hij schrijft: “Een participant is iemand die deelheeft aan een gebeuren dat hem omvat, dat hem te boven gaat, dat groter is dan hij, iets wat ook doorgaat als hij zou ontbreken, zij het misschien op wat andere wijze, in ieder geval met andere medespelers” (p.52). Het participatiemodel heeft een belangrijke spirituele dimensie. “Men spreekt dan ook wel van ‘ecologische spiritualiteit’ … maar dan wel een spiritualiteit die heel goed ‘immanent’ beleefd kan worden, dat wil zeggen dat men daarvoor de begrenzingen van de tijd-ruimtelijke wereld in principe niet hoeft te overschrijden” (p.56). Zweers omschrijft ecologische spiritualiteit als de “ervaring van een zingevende verbondenheid met een natuurwerkelijkheid die een intrinsiek waardevol karakter heeft” (p.409).
In recente Civis Mundi artikelen heb ik de boeken van Koo van der Wal, Martin Drenthen en Jozef Keulartz besproken, waarin grondhoudingen tegenover de natuur een belangrijke rol spelen [2]. Van der Wal onderstreept het belang van de grondhouding van de participant, terwijl de andere twee auteurs meer focussen op de grondhouding van de rentmeester en de partner. Ik denk dat de betekenis van een ecologische spiritualiteit voor het oplossen van de huidige klimaat-, natuur- en milieuproblematiek niet genoeg benadrukt kan worden.
De verschillende namen voor de zesde grondhouding van de Unio Mystica (zoals ‘God oftewel de Natuur’ bij Spinoza), ‘Tao’, het ‘Al-Ene’, ‘the immanent and transcendent Ground of all being’ bij Aldous Huxley) zijn volgens Zweers “allemaal aanduidingen van hetzelfde, het in alle culturen en tijdperken genoemde en nagestreefde maar slechts voor weinigen bereikbare” (p.57). Spinoza zegt aan het eind van zijn Ethica: “Ook al lijkt de door mij gewezen weg naar het doel (de ware gemoedsrust) steil, hij is toch begaanbaar. En inderdaad moet wat zo zelden bereikt wordt, moeilijk zijn. Want als het heil voor het grijpen lag en zonder grote inspanning bereikt kon worden, waarom zou het dan door bijna iedereen worden versmaad? Maar al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam” [9].
3. Integratie van reflectie en ervaring
Zweers pleit voor een nieuw cultuurconcept “waarbij de integratie van (filosofische of wetenschappelijke) reflectie en (esthetische of spirituele) ervaring centraal staat … Dit cultuurconcept (is) een ‘constructieve’ invulling van het postmodernisme, dit in tegenstelling tot de meer gebruikelijke ‘deconstructieve’ variant die ervan afziet om nog enig samenhangend, integraal toekomstbeeld te ontwerpen” (p.8).
Hij schrijft ook: “Ik ben overtuigd van de noodzaak om de dominantie van het cartesiaanse ‘ik denk, dus ik ben’ ter discussie te stellen … Integratie van reflectie en ervaring … vormt voor mij een essentieel aspect van een ecologische cultuur” (p.9). Het ervaren van een gereflecteerde eenheid van mens en wereld duidt Zweers aan als ecologische spiritualiteit (p.429). Mijns inziens is de integratie van filosofische of wetenschappelijke reflectie (oftewel discursief logisch denken) en een op ervaring gebaseerde (ecologische) spiritualiteit inderdaad cruciaal. Ook dit onderwerp is al vaak in Civis Mundi ter sprake gekomen.
4. Structuren en actoren, re-actief en pro-actief handelen
Zweers benadrukt dat de interactie tussen maatschappelijke structuren en individuele actoren fundamenteel is [3]. De vraag of het primaat bij structuren of actoren ligt is volgens hem een kip-en-eiprobleem (p.18). Desalniettemin benadrukt hij dat veranderingen op het niveau van grondhoudingen, op het niveau van fundamentele waarden en normen, nodig zijn. Maar waarden en normen functioneren niet in een sociaal vacuüm: maatschappelijke instituten zijn nodig om ze op grote schaal effectief te doen zijn (p.18).
Zweers zegt dat institutionele veranderingen onmogelijk zijn zonder veranderingen in individuele actoren: institutionele veranderingen moeten geïnspireerd en ondersteund worden door veranderingen in grondhoudingen. Publieke ondersteuning of een sociale basis is vereist. Positieve en negatieve sancties zijn niet voldoende om mensen te veranderen, zegt Zweers: een overtuiging is nodig, een diepe overtuiging die in een grondhouding is vastgelegd.
Overtuigingen kunnen aposteriori of apriori zijn (p.20). Aposteriori verwijst naar een overtuiging die door de ontwikkelingen wordt afgedwongen, het is een bereidheid om te handelen wanneer men ziet dat de zaken fout gaan, wanneer men vindt dat de negatieve sancties te groot worden. Een voorbeeld is wanneer menselijk handelen in zulke ernstige milieuvervuiling resulteert dat het menselijk voortbestaan gevaar loopt. Een apriori-bereidheid daarentegen wordt niet afgedwongen door externe ontwikkelingen maar is gebaseerd op geïnternaliseerde overtuigingen, op grondhoudingen of fundamentele waarden (p.20).
In Diagram 1 presenteer ik een conceptueel kader dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en normen en waarden met elkaar verbindt. Een aposteriori-bereidheid om te handelen verwijst naar de bovenste route in Diagram 1: ze is gebaseerd op een evaluatie van externe ontwikkelingen of structuren waaraan men gehoorzaamt of waarmee men zich identificeert. Een apriori-bereidheid verwijst naar de onderste route. Het is het onderscheid tussen re-actief en pro-actief handelen. Ik maak een onderscheid tussen extern opgelegde normen (bijvoorbeeld moraliteit gegrondvest in de autoriteit van een kerk) en intern ‘opgelegde’ waarden (gegrondvest in ervaringsspiritualiteit of ecologische spiritualiteit). Waarschijnlijk is adequate belangstelling voor beide routes de veiligste weg naar een duurzame toekomst.
Diagram 1: Conceptueel kader dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt
Spaargaren (1997) zegt dat in het ontwikkelingsproces van de moderne industriële maatschappij de ketens van onderlinge afhankelijkheid tussen mensen steeds langer en meer en meer vertakt worden [4]. Mensen moeten hun gedrag in toenemende mate afstemmen op dat van anderen. Hij zegt ook dat de regels van goed milieugedrag - die overeengekomen en gedefinieerd worden in een sociaal proces - tot een ‘tweede natuur’ moeten worden. Hij spreekt van een ‘automatische piloot’ die op het niveau van het praktisch bewustzijn - via een soort ‘ecologische zelfdwang’ - tot ecologisch verantwoord gedrag moet leiden (p.138). De begrippen ‘tweede natuur’, ‘automatische piloot’ en ‘ecologische zelfdwang’ van Spaargaren verwijzen naar een soort zelfregulering. Deze zelfregulering kan het spontaan luisteren naar interne waarden inhouden, resulterend in pro-actief gedrag. Wanneer dat niet of onvoldoende werkt, zal dwang onvermijdelijk zijn (in de vorm van het gehoorzamen aan - en zich identificeren met - extern opgelegde normen).
Het ‘sociaal proces’ waar Spaargaren over spreekt resulteert in een rationele, extern gemotiveerde moraliteit, wanneer die gebaseerd is op – door onderhandelingen tot stand gekomen – overeenstemming tussen talrijke actoren: oftewel het Nederlandse poldermodel. We weten dat dit poldermodel veel tijd vraagt en niet altijd effectief is. Het zou aangevuld kunnen worden met een intern gemotiveerde moraliteit, een moraliteit die in een apriori- of pro-actieve bereidheid om te handelen uitmondt.
5. Zelfordening als doelgerichtheid
Zweers schrijft: “Men kan spreken van zelfordening als een belang, een doel van de natuur (men realisere zich dat voor doelgerichtheid doelbewustheid lang niet altijd nodig is)” (p.45). Hij vervolgt: “Doelstelligheid (of doelgerichtheid) in de natuur wordt vaak afgewezen omdat het gelijkgesteld wordt met doelbewustheid; ten onrechte evenwel, want processen kunnen heel goed doelgericht zijn zonder dat ze doelbewust zijn: men denke bijvoorbeeld aan processen in ons eigen lichaam” (p.113).
Met betrekking tot de beroemde (roemruchte) Gaia-gedachte, schrijft hij: “De Gaia-gedachte is althans volgens de geldende wetenschappelijke maatstaven niet empirisch te bewijzen of te falsificeren: binnen een mechanistisch-materialistisch wereldbeeld kúnnen doeleinden van de natuur eenvoudig niet voorkomen; ze kunnen dus niet ontdekt worden als ze er zouden zijn maar er kan ook niet worden aangetoond dat ze niet bestaan … Dat hangt samen met de metafysische voorbeslissingen die elke wetenschap steeds treft, en die voorbeslissingen worden over het algemeen gehuld in metaforische taal, globaal de taal van grondhoudingen en paradigma’s” (p.51).
Hij schrijft ook: “Gaia is de ‘zwaarste’ metafoor inzake de relatie tussen mens en wereld die men zich kan voorstellen. Maar … dat zegt niets over een eventueel verminderd werkelijkheidsgehalte ervan. Mits we ‘werkelijkheid’ maar niet willen gelijkstellen met volgens materialistisch-mechanistische principes wetenschappelijk aangetoonde werkelijkheid. Gaia beschikt niet ‘echt’ over ‘awareness’, zo zegt men, maar wat betekent dat ‘echt’? We kunnen misschien geen wetenschappelijke experimenten bedenken waarin die ‘awareness’ wordt bewezen. Maar geldt dat ook niet voor het meeste van onze dagelijkse ervaring? Toch is deze daarom bepaald niet minder ‘echt’, dat wil zeggen: werkelijkheidsgehalte bezittend en daarbij tevens richtinggevend voor het handelen” (p.432).
De opmerking van Zweers dat elke wetenschap is gegrondvest in bepaalde metafysische voorbeslissingen of vooronderstellingen, die vaak niet geëxpliciteerd worden, is correct. Precies daarom is het mijns inziens zo belangrijk om vooral de ontologische (niet-wetenschappelijke) metafysische vooronderstellingen van paradigma’s expliciet te maken. In eerdere publicaties heb ik dat gedaan voor drie verschillende wetenschappelijke paradigma’s (het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma) [5].
Ook de filosoof Rob Wijnberg zegt dat wetenschappelijke feiten zijn gebaseerd op een metafysische aanname. “Wetenschap berust op een metafysische aanname, niet op een transcendente God, maar op de transcendente rede – een term die werd geïntroduceerd door Immanuel Kant, maar die te herleiden is naar René Descartes’ stelling dat het ‘denken zelf’ niet te betwijfelen is (‘Ik denk, dus ik ben’)” [6]. Zweers zegt nogmaals: “Het is een vergissing te menen dat enige wetenschappelijke theorie in metafysisch opzicht onpartijdig, neutraal, onbevooroordeeld zou kunnen zijn en dat zij onder abstrahering van haar voorwetenschappelijke, metafysische keuzes ook maar iets wezenlijks te berde zou kunnen brengen” (p.343).
6. Toeval in de evolutie
Zweers schrijft: “Zelfordening als meest algemeen in de natuur voorkomend fundamenteel verschijnsel. In de natuur zien we overheersend orde die uit chaos ontstaat, en niet louter het omgekeerde, zoals nog wel eens ten onrechte met een schuin oog naar het entropie-beginsel wordt gesteld. Die orde, die reductie van entropie - die mogelijk is omdat de aarde geen gesloten systeem vormt maar energietoevoer van buiten krijgt, namelijk van de zon -, is een voortdurende strijd tegen de chaos, de willekeur, het toeval, het er-niet-toe-doen … Waar een dergelijke strijd is, is ook sprake van een doel, ook al is er geen bewustzijn, ja zelfs geen leven. De ecoloog Schroevers definieert zelf-ordening als het verschijnsel dat organismen zich vormen en rangschikken alsof er een doel is terwijl niemand dit dicteert” (p.110/11). Zweers zegt ook: “Er is niet alleen maar toeval in evolutionaire processen … Er is wel toeval, maar het is om zo te zeggen op een hoger niveau geen toeval dat er toeval is, want dit leidt tot voortgang, ontplooiing en diversiteit: daar zit dus systeem in. Via het toeval ontplooien de implicaties van het systeem zich …” (p.111).
In deze context schrijft Wijnberg (2010): ‘Dat wij er zijn is geen toeval’ (p.277-81). De evolutietheorie is een verklaring voor het ontstaan van de soorten, maar “niet van het leven of de aarde zelf” (p.277). De weerzin van gelovigen tegen Darwins theorie heeft te maken met het onterechte idee dat de evolutie het leven ‘zinloos’ of ‘doelloos’ zou maken. De onderliggende misvatting is dat de evolutie zou berusten op toeval (p.278). Hoewel toeval een rol speelt in het evolutieproces, staat het haaks op Darwins verklarende mechanisme voor evolutie: natuurlijke selectie. “Welke eigenschappen van generatie op generatie worden overgedragen is geen kwestie van toeval. Juist het omgekeerde: alleen de eigenschappen die het organisme beter in staat stellen te overleven, blijven bewaard” (p.278).
In de biologische zin is het ‘doel’ van evolutie dat levende wezens overleven. Het doel van het bestaan is voortbestaan (p.285). “Wij zijn het noodzakelijke gevolg van de natuurlijke selectie zoals die heeft plaatsgevonden” (p.279/80). Het spoor dat de evolutie volgt is geen kwestie van willekeur. “Vergelijk het maar met de roulette: welk getal valt is een kwestie van kans, omdat talloze omgevingsfactoren het balletje beïnvloeden. Maar dat er een bepaald getal valt is geen toeval: het is een logisch en onvermijdelijk gevolg van de weg die het balletje heeft afgelegd. De bewering dat het balletje ‘net zo goed’ op een ander getal had kunnen landen, is onjuist: als je alle relevante factoren zou kunnen meten (wat niet kan), had je precies kunnen voorspellen waar het balletje tot stilstand zou komen” (p.280).
In Climbing Mount Improbable (1996) zegt Richard Dawkins over natuurlijke selectie: “Darwinism is not a theory of random chance. It is a theory of random mutation plus non-random cumulative natural selection.” En David Lane, Professor of Philosophy, Mt. San Antonio College Lecturer in Religious Studies, California State University, schrijft: “The very reason Darwin’s theory is so radical and powerful (and remains so) is because it explains how the cosmos unfolded without a guiding intelligence … The very reason Darwin’s and Wallace’s exposition of evolution by natural selection was (and is) considered so powerful was exactly because it didn’t invoke superluminal causation. Essentially, if physics, chemistry, and biology can indeed adequately explain how and why complex life forms emerge from simpler ones, then (ala Occam’s Razor) invoking a supreme deity is superfluous … natural selection isn’t mere chance. As Christie Wilcox, writing for Scientific American, explains, ‘Evolution isn’t predictable, and randomness is key in determining how things change. But that’s not the same as saying life evolves by chance. That’s because while the cause of evolution is random (mutations in our genes) the processes of evolution (selection) is not. It’s kind of like playing poker—the hand you receive is random, but the odds of you winning with it aren’t. And like poker, it’s about much more than just what you’re dealt. Outside factors—your friend’s ability to bluff you in your poker game, or changing environmental conditions in the game of life—also come into play. So, while evolution isn’t random, it is a game of chance, and given how many species go extinct, it’s one where the house almost always wins’ … While univocal declarations are not uncommon amongst religionists of varying stripes, they are not scientific facts and in the context of an article on evolution do not help enlighten readers about the nuts and bolts of how such a divine intelligence is truly operative in the universe. To a more observant eye, and one not aligned with a spiritual purview, the cosmos doesn’t look infused with intelligence but incredible amounts of empty space and energy that produces no life (intelligent or otherwise) for billions and billions of years. And in the one place that we know where life has emerged it has done so in a horrific cauldron where the only absolute certainty is death, which is usually preceded with unimaginable pain and suffering … It doesn’t bode well for God’s so-called intelligence when over 99.9 percent of every living species has gone extinct … Most importantly, evolutionary change is governed by natural selection, and natural selection is not a random process at all. Natural selection selects for successful phenotypes, for successful combinations of characteristics that actually work, and that’s not random at all.” [7].
7. Ontwerpelijkheid en intrinsieke waarde
Zweers schrijft: “Ik stel voor om … te spreken van ontwerpelijkheid als fundamenteel en waarde-genererend kenmerk van de natuur, een ontwerpelijkheid met … als motor het eerdergenoemde toeval, dat als principe echter niet berust op toeval: toevalligheid zonder meer zou enigerlei ontwerpelijkheid immers uitsluiten. ‘Ontwerpelijkheid’ … als equivalent van de traditioneel in de metafysica zo genoemde doelstelligheid van de natuur … De gehele natuur bezit deze ontwerpelijkheid, en dat is het dus wat haar in principe waarde verleent, waarde in zichzelf, intrinsieke waarde” (p.112/3).
Hij schrijft ook: “Binnen een mechanistisch kader kan iets als ontwerpelijkheid niet empirisch worden bewezen, dat is zonder twijfel waar, maar binnen een organistisch kader kan men wel degelijk tal van empirisch waarneembare verschijnselen op grond van ontwerpelijkheid (een metafysische voorbeslissing) veel beter en op minder onaannemelijke wijze begrijpen dan binnen het mechanicisme ooit mogelijk zou zijn” (p.114, 338). Hier zegt Zweers dus uitdrukkelijk dat ontwerpelijkheid een metafysische voorbeslissing is.
Met betrekking tot het begrip ‘intrinsieke waarde’ schrijft hij: “Of intrinsieke waarde van de natuur ook ‘voor ons’ bestaat, hangt net als bij wetenschap het geval is af van de bril die we opzetten, ofwel van de metafysica die we hanteren” (p.125). “Intrinsieke waarde is iets wat men ‘ervaart’, niet iets waartoe men op grond van rationele overwegingen besluit, het is een soort basis-intuïtie, een fundamenteel axiologisch besef, zo men wil eerder van wereld- of levensbeschouwelijke aard dan van argumentatieve betekenis” (p.127).
Zweers vervolgt dan: “De hele notie van intrinsieke waarde is … fundamenteel strijdig met enigerlei hiërarchische (waarden-) ontologie … het intrinsieke-waardebegrip brengt noodzakelijkerwijs een fundamenteel niet-hiërarchische ontologie met zich mee” (p.131). “Intrinsieke waarde is een vóór-waarde om het anders te doen, een voorwaarde voor participatie van de mens aan het ecosysteem” (p.148). Hij zegt in een voetnoot dat E.F. Schumacher (Gids voor de verdoolden 1977) een duidelijk pleitbezorger van een hiërarchische ontologie is (p.131; voetnoot 61).
Ik neig ertoe om Schumacher’s hiërarchische ontologie te volgen. Zoals gezegd in mijn commentaar op het recente boek van Jozef Keulartz, is Schumacher van mening dat er verschillen in aard (differences in kind) en niet eenvoudigweg graduele verschillen (differences in degree) zijn tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn [8]. Zweers meent echter “dat alleen in een niet-hiërarchische ontologie wordt uitgesloten dat de natuur het onderspit delft” (p.274).
8. Een verinnerlijking van normen
Zweers schrijft dat een ‘verinnerlijking van milieuwaarden’ nodig is. “Een volwassen politieke en maatschappelijke discussie over wat we eigenlijk willen met onze cultuur is nodig” (p.78). Hij spreekt over het fundamentele karakter van de natuur- en milieucrisis: “deze crisis heeft te maken met fundamentele westerse normen en waarden… de filosofische, levensbeschouwelijke en religieuze wortels van onze cultuur: díe zouden ter discussie staan en dáár zou een principiële ombuiging noodzakelijk zijn” (p.411). Hij verwijst daarbij naar Arne Naess, de grondlegger van de deep ecology movement.
“Arne Naess baseert zijn visie (hij verwacht meer van esthetica dan van ethiek) op het onderscheid dat Kant maakt tussen morele en ‘schone’ handelingen. Morele handelingen worden uitsluitend gemotiveerd door respect voor de morele wet, worden dus alleen verricht uit plichtsbesef. Schone handelingen vinden hun motivatie daarentegen in een innerlijke geneigdheid: het ‘voelt natuurlijk’ om het te doen… Uit innerlijke – dat is dus hier: niet uit morele verplichting voortkomende – geneigdheid iets te doen, groeit vaak uit tot een stabiele gewoonte, terwijl dat niet zo is bij morele handelingen… Als iets tot een gewoonte wordt, ‘vanzelf gaat spreken’, voelt het natuurlijk aan: normen worden dan verinnerlijkt… Men komt dat tot… een ethiek waarbij de normen gebaseerd zijn op de waarden, en niet andersom. Dit dus in tegenstelling tot een ethiek die de morele plicht van het ‘gij zult’ centraal stelt en de waarde van iets afhankelijk maakt van de morele verplichting” (p.96).
Ik maak in Diagram 1 (sectie 4) een duidelijk onderscheid tussen externe normen en interne waarden. Extern opgelegde normen kunnen in een proces van internalisering of verinnerlijking tot interne waarden worden, maar dit is een proces dat veel tijd en aandacht vraagt. Aanvulling via de onderste route in Diagram 1 lijkt mij wenselijk.
9. De impliciete orde van David Bohm
Zweers schrijft: “Het belang van de verschillende wegen (kwantumfysica en mystiek) die naar hetzelfde werkelijkheidsbeeld kunnen leiden, houd ik staande… Het is, zo zegt David Bohm, niet de bedoeling om de verschillende perspectieven te integreren of kunstmatig tot een eenheid te maken: het zijn verschíllende manieren om naar een en dezelfde realiteit te kijken… De neurofysioloog Roger Walsh vermeldt: that we can enhance our perceptual sensitivity by the augmentation of normal sensory perception (as in science), by intellectual conceptual analysis (as in philosophy) or by direct perceptual training (as in meditation)” (p.306). Dit betekent dat wetenschap, filosofie én meditatie (bewustzijnsontwikkeling of spirituele ontwikkeling) tegelijkertijd ingezet kunnen worden als verschíllende manieren om naar een en dezelfde realiteit te kijken.
Zweers schrijft vervolgens: “Kants categorieën van ruimte, tijd en causaliteit hebben betrekking op de wereld der verschijnselen (de geëxpliceerde orde), en we kunnen niet anders dan met behulp van die categorieën deze wereld waarnemen. De werkelijkheid ‘zelf’ (de impliciete orde; zou men misschien ook kunnen zeggen: Kants ‘noumena’?) ontsnapt ons aldus echter. Maar, anders dan Kant meent (en de hoofdstroom van de moderne westerse wijsbegeerte met hem), zegt Bohm (en zo ongeveer de gehele mystieke traditie met hem) dat er wel degelijk een bewustzijnstoestand mogelijk is buiten deze kantiaanse begrenzing… Het resultaat is dan niet kennis in de kantiaanse zin van het woord maar eerder een direct, nondualistisch besef, iets wat bij Kant niet voorkomt. Voorwaarde daartoe is dan vooral: ‘leegte’, opschorten van de kantiaanse categorieën, van elk denken in termen van, dat is begrensd door, ruimte en tijd … het is ook Otto Duintjers ‘niet-vereenzelviging met zintuigen en redenerend verstand’” (p.321).
Ik denk ook dat ‘een bewustzijnstoestand buiten de kantiaanse begrenzing’ mogelijk is, namelijk het transcendent bewustzijn, het ‘lege’ bewustzijn-als-zodanig, dat ervaren kan worden door het rationeel-empirisch bewustzijn (Duintjer) te transcenderen. Hierover is regelmatig in Civis Mundi geschreven.
10. Een constructief postmodernisme
Op de laatste pagina van zijn boek schrijft Zweers: “Net zoals er verband bestaat tussen postmodern deconstructivisme en postmoderne leegte-spiritualiteit, bestaat er verband tussen postmodern constructivisme en postmoderne ecologische spiritualiteit” (p.491). In sectie 3 bepleitte Zweers een constructieve invulling van het postmodernisme, dit in tegenstelling tot de meer gebruikelijke deconstructieve variant die ervan afziet om nog enig samenhangend, integraal toekomstbeeld te ontwerpen.
Wat Zweers precies verstaat onder een ‘leegte-spiritualiteit’ is mij niet geheel duidelijk. Zoals gezegd in sectie 9 kan men het rationeel-empirisch bewustzijn transcenderen en voorbij dit discursieve denken ervaart men inderdaad een ‘leegte’ van gedachten, men ervaart het bewustzijn-als-zodanig. Mijn veronderstelling en hoop is dat de regelmatige ervaring van transcendent bewustzijn (de leegte-spiritualiteit) uiteindelijk in meer ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag zal resulteren (men volgt dan vaker de onderste route in Diagram 1). Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat meditatie in ieder geval in meer maatschappelijk verantwoord gedrag resulteert [10].
Zweers merkt op dat ecologische spiritualiteit een maatschappelijk werkzame kracht dient te worden (p.468). Dit houdt in dat meer mensen ecologische spiritualiteit dienen te ontwikkelen. Regelmatige beoefening van effectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling zou dit kunnen bewerkstelligen. Gedrag dat vanuit maatschappelijk en ecologisch oogpunt constructief gericht is, zou het gevolg zijn. Zweers omschrijft in sectie 2 ecologische spiritualiteit als de ervaring van een zingevende verbondenheid met de natuurwerkelijkheid. Hij schrijft ook: “Verbondenheid is iets wat de afstand overbrugt maar het verschil behoudt” (p.193). Zulke verbondenheid tussen mens en natuur en tussen mensen onderling is wat we dringend nodig hebben.
Eindnoten
1. Zweers W. (1995). Participeren aan de natuur. Ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld. Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht.
2. Van Eijk T. (2020). Een symfonisch wereldbeeld. Bespreking van: Koo Van der Wal, De symfonie van de natuur: Tableau van een kleurrijke en creatieve werkelijkheid. Civis Mundi Digitaal #98, mei 2020.
Van Eijk T. (2020). Wat ontbreekt in het landbouwdebat? Grondhoudingen naar de natuur. Civis Mundi Digitaal #101, augustus 2020.
Van Eijk T. (2020). Commentaar op: Martin Drenthen. Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied. Uitgeverij Noordboek. Civis Mundi Digitaal #103, oktober 2020.
Van Eijk T. (2020). Commentaar op: Jozef Keulartz (2020). Boommensen. Over nut en nadeel van de humanisering van de natuur. Uitgeverij Noordboek. Civis Mundi Digitaal #104, november 2020.
3. Deze sectie is afkomstig uit: Van Eijk T. (2020). Goudsblom: Maatschappelijke dwang tot zelfdwang. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I).
4. Spaargaren G. (1997). The ecological modernization of production and consumption. Essays in environmental sociology. Ph.D. thesis, Wageningen. Agricultural University, The Netherlands.
5. Zie www.toon-van-eijk.nl voor een overzicht van mijn publicaties.
6. Wijnberg R. 2010. En mijn tafelheer is Plato. Een filosofische kijk op de actualiteit. De Bezige Bij, Amsterdam. p.182.
7. David Lane (2020). THEO-EVO. Is there a God-Design to the Cosmos that Remains Incognito? September 11, 2020. http://www.integralworld.net/lane263.html
8. Zie sectie 1 in dat artikel. Voor Keulartz zijn boek: zie Eindnoot 2.
9. Van Buuren M. (2017). Spinoza. Ethica. Vertaald, toegelicht en samengevat door Maarten van Buuren. Ambo/Anthos, Amsterdam. p.338.
10. Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. See subchapter 9.4.