Een korte geschiedenis van de luchtvervuiling

Civis Mundi Digitaal #104

door Jan de Boer

Van Charles Dickens tot George Sand zijn de getuigenissen van luchtvervuiling in de steden van de negentiende eeuw even talrijk als onthullend. In die door technische vooruitgang gefascineerde tijd werd de schade van die vervuiling niet alleen onderschat maar ook ontkend. Maar de industriële revolutie heeft de luchtvervuiling niet uitgevonden. De steden in de middeleeuwen en zelfs in de oudheid waren beslist geen idyllische plaatsen.

De historici van de vervuiling beschuldigen graag wetenschappers, industriëlen en met name chemici. Maar toch zijn de laatsten, paradoxaal genoeg, ook in de voorhoede van de strijd voor volkshygiëne te vinden, zoals Geneviève Massard-Guilbaud in haar « Histoire de la pollution industrielle » laat weten. Zo werd in 1802 in Frankrijk door Chaptal de eerste Raad voor de Volkshygiëne gecreëerd. Jean-Antoine Chaptal was een chemicus, industrieel en zelfs minister van binnenlandse zaken onder Napoleon: een goed voorbeeld van een periode waarin zich men niet bekommerde om belangenconflicten. Als eigenaar van een fabriek werd hij geconfronteerd met een officieel ingediende klacht van zijn buren. Als minister van binnenlandse zaken beoordeelde hij deze klachten als niet ontvankelijk… Vervolgens redigeerde hij als lid van het « Institut de France » een rapport waarin alle overlast ontkend werd. Een paar prominente chemici gingen nog verder en verzekerden dat « het bekend is dat de verdamping van zwavel verre van ongezond maar integendeel zeer heilzaam is, slechte lucht zuivert, epidemieën voorkomt en zelfs de longen versterkt »… Deze benadering werd in alle Europese landen overgenomen.

Het zijn echter dezelfde wetenschappers, industriëlen en chemici die systematisch de schade van de industriële vervuiling wegwuifden, die ook een politiek van publieke hygiëne voorstonden. Deze paradox heeft een niet te betwisten resultaat opgeleverd: een progressieve verbetering van levenskwaliteit en levensduur.

De stedelijke vervuiling dateert overigens niet uit de tijd van de industriële revolutie. Al in het jaar 64 van onze jaartelling vluchtte Seneca op advies van zijn arts « de bedorven lucht » van Rome. « Zodra ik ontsnapte aan de ongezonde lucht van de stad en aan haar stinkende rook, voelde ik mij direct een heel stuk beter. Je hebt geen idee tot op welke hoogte ik mijn krachten hervond toen ik in mijn wijngaarden was, » schreef de astmatische filosoof aan een vriend. Het is de eerste bekende getuigenis van een relatie tussen stedelijke luchtvervuiling en verslechtering van de gezondheid. Recentelijk hebben analyses van de ijskappen de aanwezigheid in de lucht van zware metalen als lood gedurende het Romeinse imperium aangetoond. Een minder belangrijke vervuiling dan van benzine, maar wel een die verscheidene eeuwen heeft geduurd. De oorsprong van deze vervuiling is de behandeling van zilverig lood, verhit tot 1200 graden Celsius, om het zilver en het lood te scheiden. Het zilver diende om er geldstukken van te slaan, het lood diende voor waterleidingen, wat zoals inmiddels bekend desastreuze gevolgen voor de gezondheid heeft.

De eerste rioleringen ontstonden direct bij de eerste steden. De oudste zijn rond de 5000 jaar oud en vinden we in het dal van de Indus. Van Mesopotamië tot aan Egypte werd gebruikt water systematisch afgevoerd naar de rivieren, die met ondergrondse waterbekkens de belangrijkste bronnen van « drinkbaar » water waren. Sinds enkele decennia is de stedelijke vervuiling in de Middeleeuwen goed gedocumenteerd. En die documentatie verkoelt ongetwijfeld het enthousiasme van zelfs de meeste nostalgische mensen. Straten waren « weerzinwekkende riolen en modderpoelen in de open lucht » en « vergaarbakken van stront », volgens getuigenissen uit die tijd. Men pieste, men poepte op deze « straten », schrijft de historicus Jean-Pierre Leguay in zijn boek gewijd aan de vervuiling in dit tijdvak van de geschiedenis. « Het individu deed zijn natuurlijke behoeften op hetzelfde plaveisel, in de goot, aan de voet van de gevels van de huizen, in de centrale open riolering. Hij deed het ook in de stegen, in de binnenplaats van gebouwen, in de voorhallen en bij de entree in de kerken ». Onderzoekers hebben berekend dat een stad met 5000 inwoners per jaar 330 ton stront en 2700 ton urine moest verdragen. En dat zonder rekening te houden met dierlijke uitwerpselen en huisvuil. Er waren veel dieren aanwezig in de middeleeuwse steden. Men fokte en doodde er grote hoeveelheden kippen, ganzen en varkens. Een bron uit 1293 onthult dat in Parijs in de loop van dat jaar 188522 schapen, 30116 runderen, 19604 kalveren en 30784 varkens waren geslacht. De slagers sneden de kelen door, sneden de dieren in stukken in de straten op het met bloed doordrenkte plaveisel. En dan zijn er nog zwerfdieren. Honden en katten, maar ook ratten, muizen, vlooien, steekvliegen, teken: een biodiversiteit, draagster van talrijke ziekten en regelmatig ook van epidemieën. Rond al deze slachtpartijen ontwikkelde zich een hele verzameling handwerkslieden: vilderij, verwerking van darmen, leerlooierij en nog heel wat andere activiteiten, « bronnen van overlast », van vervuiling zeggen wij nu.

In zo’n context waren de artsen er ook nog eens van overtuigd dat het gevaarlijk was om je te wassen! Uiteraard een overtuiging die de situatie van ziekten en epidemieën er niet beter op maakte. « Het vlees is er zacht geworden, de poriën staan open, de pestlucht kan zomaar het lichaam binnendringen en een plotselinge dood veroorzaken, » bevestigt een medisch handboek uit die tijd. Het « risico » van individuele properheid was overigens zeer beperkt: in 1290 waren er in Parijs slechts 27 publieke warme baden voor 200.000 inwoners.

Vandaag de dag zijn wij verrukt over prachtige middeleeuwse bouwwerken, zoals kathedralen met hun magnifieke glas-in-lood ramen. Maar deze paar bouwwerken die de eeuwen hebben doorstaan, mogen ons niet doen vergeten dat een middeleeuwse stad vooral een verzameling van sombere en vochtige krotten was en ook regelmatig ten prooi viel aan branden. Wanneer we de getuigenissen uit die tijd lezen, is het duidelijk dat niemand van ons het geschreeuw zou hebben kunnen verdragen van handwerkslieden of venters in deze hel van de kreten van dieren bij wie de keel werd doorgesneden, het geschreeuw van de dagelijkse vechtpartijen, of van ruiters die een doorgang probeerden te vinden. Het enige wat de stedelingen in die tijd gespaard bleef, was de hinder van te veel verlichting. « De overlast waaraan onze voorouders leden, valt overigens in het niets bij onze luchten vol met CO2, ozon of radioactiviteit » aldus Geneviève Massard-Guilbaud.

Vanaf de twaalfde eeuw begonnen verschillende autoriteiten zich met deze situatie te bemoeien, zeker wat betreft de officiële gebouwen en de huizen van de notabelen. Talrijke verordeningen werden uitgevaardigd om het zomaar wegsmijten van vuil en uitwerpselen tegen te gaan. Kennelijk decennialang met weinig succes, gezien de veelvuldige herhalingen van deze verordeningen. Wat wel succes had, was het verbannen van de meest vervuilende bezigheden naar de randen van de stad. Het fokken en slachten binnen de stadsmuren was daarentegen moeilijk te beperken. Het vlees in de kramen moest vers zijn. In onze tijd klagen wij over kortetermijndenken en de afwezigheid van een langetermijnvisie. Het is amusant om te constateren dat onze voorouders hierin niets van ons verschilden. « Ook in de Middeleeuwen wist men niet te anticiperen, » zegt Jean-Pierre Leguay: « Te veel, direct gevaar, onverwachte gebeurtenissen verplichtten de notabelen om ad hoc beslissingen te nemen ».

In het begin van de moderne tijd, de tijd van de eerste fabrieken – tenminste in het Frankrijk van de vijftiende tot en met de achttiende eeuw – werden in de steden met hun sterke demografische en economische groei strenge regulerende maatregelen getroffen, zegt de historicus Thomas Leroux, co-auteur van « De vervuiling van de wereld ». Volgens hem « zijn het de lokale autoriteiten die zich met de gezondheid, de hygiëne bemoeien, en hun acties gronden op het juridische concept van « overlast » dat alles omvat wat een ander kan hinderen, dus met inbegrip van wat wij nu vervuiling noemen ».

« Fumifugium », met als ondertitel « De hinder van de verbreiding van ongezonde dampen en rook in Londen », één van de eerste werken over stedelijke vervuiling, werd in 1661 door een steenrijke Engelse intellectueel gepubliceerd. De « industriële revolutie » is er dan nog lang niet, maar de dynamiek van de stedelijke handwerkers verergerde toen al de chronische vervuiling in de steden. Aan de vooravond van de Franse Revolutie in 1789 vatte een luitenant van de politie zo de politieke keuze van het einde van dit tijdvak als volgt samen: « Het particuliere profijt stelt niets voor: wat justitie voor van alles en nog wat moet regelen, is de gezondheid van de lucht, de publieke gezondheid ». Maar vanaf het einde van de achttiende eeuw veegde de industriële ontwikkeling deze gedragslijn van tafel. Deze milieu-blindheid gedurende twee eeuwen, die miljoenen levens heeft gekost en nog kost, proberen wij nu eindelijk en niet altijd met evenveel succes te lijf te gaan.

 

Geschreven op 29 oktober 2020