Civis Mundi Digitaal #108
Bespreking van Dirk Bezemer, Een land van kleine buffers. Er is genoeg geld, maar we gebruiken het verkeerd. Uitgeverij Pluim, augustus 2020.
Het Coronavirus maakte het voor iedereen duidelijk: kleine buffers zijn levensbedreigend. Een buffer moet groot genoeg zijn om klappen op te vangen. Dirk Bezemer toont aan dat het niet alleen om ic-bedden of mondkapjes hoeft te gaan. Hij schetst het kapitalisme van vóór de coronacrisis en doet aanbevelingen ter voorkoming van een volgende catastrofe.
Taalgebruik
Tot voor kort werd de economie gekenmerkt door wat Bezemer ‘het kleine-bufferkapitalisme’ noemt. Dat is: “de markteconomie met een twist: de financiële structuur te veel gericht op het opbouwen van vermogens, en te weinig op het opbouwen van kapitaal en buffers ten dienste van innovatie en productie.” Hij beschrijft hoe in onderdelen van de economie te weinig geld is doordat het zich in andere onderdelen ophoogt (luchtbellen die soms uiteen spatten).”
Ik begrijp wel wat hij zegt, maar het onduidelijke taalgebruik stoort mij. Dit is overigens een euvel dat ik bij veel economen aantref. Want wat bedoelen ze met het woord ‘kapitaal’? De ene keer wordt ‘vermogen’ (geld) bedoeld en een andere keer productiemiddelen, fabrieksgebouwen en machines. Volgens Adam Smith is kapitaal: “een bezit dat gebruikt wordt om een inkomen te verwerven” (volgens Wikipedia). Maar dan is weer niet duidelijk wat met ‘bezit’ bedoeld wordt. Want als ik jou mijn fiets leen dan mag je hem wel even gebruiken, je hebt hem dan even in je bezit, maar is het niet jouw eigendom.
Waar gaat dit over?
Hoofdstuk 1 van Bezemers boek heeft de titel ‘Waar gaat dit over’. Hij zegt dan: “In dit boek worden de onderdelen van de Nederlandse economie verkend: huishoudens, bedrijven, de publieke sector, de financiële sector en vermogensmarkten. Op te veel plekken staat ophoping van vermogen voorop, boven andere doelen als opbouw van menselijk, materieel, maatschappelijk en natuurlijk kapitaal. Overal komen we hetzelfde patroon tegen: te weinig investeringen in de verschillende vormen van kapitaal, en te kleine buffers waar ze nodig zijn. Deze verschijnselen van onderinvestering en te kleine buffers vinden hun tegenhanger in nodeloos grote vermogens in de vorm van overheidsoverschotten, handelsoverschotten, pensioenvermogen, en ophoping van vermogen in de vastgoed- en financiële markten en het rijkere deel van de bevolking.”
Even verderop wordt Bezemer duidelijker: “Het gaat niet over neoliberalisme en financialisering in den brede. […] Dit is de context van het eigenlijke onderwerp: hoe gebruikt Nederland zijn geld, en kan het beter?”
Het boek bestaat uit drie delen: ‘Tevreden maar bezorgd’, ‘Werken voor geld’ en ‘Zomaar doen dan’. In het eerste deel wordt beschreven hoe ‘Nederland met het geld omgaat’ en hoe het ‘in de wereld’ gaat met het geld.
In deel 2 maakt Bezemer onderscheid tussen verschillende soorten kapitaal: reëel kapitaal (“gebouwen, machines, computers, infrastructuur”) en financieel kapitaal (“zoals obligaties en aandelen”). “Er zijn ook andere vormen van kapitaal. De opleiding, vaardigheden, gezondheid, veerkracht en wendbaarheid van burgers is menselijk kapitaal. De kwaliteit van sociale netwerken en instituties zoals maatschappelijke organisaties, de politieke structuur, maar ook rechtspraak en ordehandhaving zijn maatschappelijk kapitaal. De kwaliteit van de leefomgeving is het natuurlijk kapitaal. Je zou dit ook ‘waarden’ kunnen noemen; de benaming ‘kapitaal’ benadrukt dat productie ervan afhankelijk is.”
Bezemer legt het uit met een tekening, de financiële kringloop:
Op dit schema is wel het een en ander aan te merken. Op de eerste plaats mis ik het begrip ‘productie’. Ik begrijp wel dat het hier alleen om de uitdrukking van waarden in geld gaat, maar ik zie de productie van goederen en diensten (en wat het oplevert - bbp) als een onderdeel van de reële economie. Gevolg is dat ook de uitleg in dit deel van het boek mij niet altijd even duidelijk is.
Het gaat in feite om de twee blokken in het midden. Het geld dat we door de productie van goederen en diensten verdienen wordt uitgegeven in de reële sector óf in de financiële sector. Het probleem is de marktwerking. Dit heeft tot effect heeft dat mensen bij voorkeur het geld dat ze niet voor consumptie gebruiken beleggen in de best renderende sector. Het gaat dan vooral om het grootkapitaal, waaronder de pensioenfondsen en de overheid.
In de praktijk rendeert de financiële sector beter dan de reële sector. Het gevolg is dat de buffers voor de productie van goederen en diensten, en voor de uitbetaling van de lonen, steeds kleiner worden. Ze worden op een minimaal niveau gebracht, met als gevolg dat als het even tegenzit dit meteen tot stagnatie leidt. Dit is het probleem van het ‘kleine-bufferkapitalisme’. Zelfs bedrijven gedragen zich als financiële investeerders, bijvoorbeeld door eigen aandelen te kopen en het ontvangen geld aan de aandeelhouders uit te keren.
Bezemer schetst de rol die de verschillende spelers in het financiële veld en hoe ze gebruik maken van winstgevende financiële producten (speculatieproducten) en ‘handige’ transacties (bijvoorbeeld in de vastgoedsector).
Zo maar doen dan?
Een onhoudbare groei van de schulden, van hypotheken tot overheidsschulden, was al aan de orde voordat de coronacrisis uitbrak. “De oplossing die al jaren bepleit wordt, is nu plotseling bespreekbaar: de herstructurering van schulden, of zelfs schuldkwijtschelding.” Bezemer noemt verschillende oplossingen die allemaal nodig zullen zijn, naast het schuldenprobleem: van versnelde adoptie van de IT tot ‘slowbalization’ (deglobalisering, trager leven). Maar hoe krijg je het zo ver?
“Er zijn kosten maar ook kansen bij de afbouw van het kleine-bufferkapitalisme. De plotselinge vermindering van financiële buffers na maart 2020 betekent minder financiële ruimte, maar meer noodzaak.” Bezemer pleit voor doorpakken. “Voor succesvolle verandering moeten vier factoren samenkomen: politieke visie en actie, maatschappelijk draagvlak, financiële ruimte en praktische uitvoerbaarheid.” Hoe het kleine-bufferkapitalisme omgebogen kan worden naar een beter model legt Bezemer uit met het volgende schema:
“Het overkoepelende doel is om te bouwen aan een financiële structuur die dienstbaar is aan de reële economie, in plaats van omgekeerd.” Daarbij moeten twee acute kwesties aangepakt worden “die bepalend gaan worden in de eerste fase van de coronarecessie van 2020 en 2021: private schulden en staatsschulden.” Kwestie 1: er zijn twee mogelijkheden: afbetalen of afschrijven. Voor de oplossing van kwestie 2 pleit Bezemer voor hogere staatsschulden. “Maar ook door een grens van 75 procent [van het bbp] hoeven we ons niet te laten beperken. Het gaat om de reële behoeften en onze reële middelen om daarin te voorzien.” Het geld dat dan vrijkomt kan besteed worden aan “een exit uit het kleine-bufferkapitalisme, de duurzaamheidstransitie en de voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering. De financiering moet aan de prioriteiten aangepast worden – niet andersom.” Bezemer werkt allerlei onderdelen verder uit.
Scenario
Om de grote veranderingen te bewerkstelligen kun je verschillende dingen doen. Je kunt voornemens formuleren (je op een bepaalde richting oriënteren, een intentie nastreven), maar je kunt ook heel specifieke doelen inclusief een tijdpad afspreken. Bezemer kiest voor het opstellen van scenario’s. Hij beschrijft er één, door zich in 2030 te positioneren en te beschrijven wat er ondertussen, stap voor stap, gebeurd zou kunnen zijn.
Het begint met een zware depressie en een golf van faillisementen en werkloosheid. Bezemer volgt heel precies wat er op gebieden als schuld, belastingen, wonen, zorg, in Europa en de wereld verder gebeurd is. Hij eindigt met: “Goed, het is maar een scenario.” Het is een positief scenario. Er zijn ook andere denkbaar… “Het is aan ons”.
Conclusie
Dirk Bezemer wijst op een fundamentele zwakke plek in onze economie. Hij noemt dit het kleine-bufferkapitalisme. Die nieuwe naamgeving was voor mij niet nodig geweest, want volgens mij gaat het gewoon om het neoliberalisme. Waar hij het over heeft geldt niet alleen voor Nederland, maar is een wereldwijd euvel. Dit neemt niet weg dat te kleine buffers op allerlei gebieden een fnuikend effect hebben. Dit bleek bij de opvang van het coronavirus. Maar even belangrijk is het al langer het uit de hand lopen van het huidige financiële stelsel. Dit stelsel zou een buffer moeten zijn om schommelingen in de economie op te vangen en voor het financieren van duurzaamheidsdoelen, maar is nu in handen van het grootkapitaal en speculanten. Bezemer legt de vinger op de zere plek.