Azië

Civis Mundi Digitaal #108

door Jan de Boer

China: het grote probleem van de veroudering van de bevolking
De buitenlandse politiek van China in Centraal-Azië
Heeft Syrië nog een toekomst?
Peking tegen Washington en Washington tegen Peking

China: het grote probleem van de veroudering van de bevolking

 

De levensverwachting in China is het afgelopen jaar naar alle waarschijnlijkheid die van de Verenigde Staten gepasseerd. Volgens de Nationale Commissie voor de Gezondheid was in 2019 de levensverwachting 77,3 jaar, en deze zou in 2020 78,6 jaar kunnen bereiken. In diezelfde tijd zou de levensverwachting in de Verenigde Staten door Covid-19 gedaald zijn van 78,6 jaar in 2019 naar 76,5 jaar in 2020, volgens een in januari gepubliceerde schatting van onderzoekers van de Nationale Academie van Wetenschappen.

Het resultaat: China en de Verenigde Staten bevinden zich vrijwel op hetzelfde niveau. Sinds 2016 leeft een gezonde Chinees zelfs langer dan een Amerikaan, volgens de Wereldgezondheidsorganisatie. Maar achter dit nieuws verbergt zich iets anders: de voortdurende daling van het aantal geboortes. In 2020 werden volgens het ministerie van publieke veiligheid slechts 10 miljoen geboortes geregistreerd. In het algemeen wordt in China 80% van de geboortes aangegeven. Ik denk dus dat het werkelijke aantal geboortes in 2020 dat in april bekend gemaakt wordt, rond de 12,5 miljoen bedraagt. Hoewel de Chinezen sinds 2016 officieel een tweede kind mogen hebben – sinds 1979 was dit verboden – zien we in China geen enkel teken van een « babyboom »; het tegendeel is het geval.

In 2016 werden 17,7 miljoen kinderen geboren, in 2018 waren dat 15,2 miljoen en in 2020 zullen dat er ongetwijfeld nog eens een 3 miljoen minder zijn. Een gevolg van de pandemie? De experts blijven voorzichtig, want de hoge woon- en opvoedingskosten van een kind zijn de belangrijkste redenen waarom jonge gezinnen de praktijk van één kind voortzetten. De econome Alicia Garcia-Herrero schreef in december 2020 in de internet-revue Asiatimes: » Gezien de omvang van haar economie is de veroudering van de Chinese bevolking niet alleen een zorg voor het land zelf, maar voor de hele wereld ». Een waarschijnlijke verhoging van salarissen, een daling van de productiviteit, de ontwikkeling van een particuliere dienstensector…

254 miljoen Chinezen zijn op dit moment ouder dan 60 jaar. Dit cijfer zal volgens de verwachtingen in 2033 de 400 miljoen bereiken om in 2053 de 487 miljoen te halen. Omdat in diezelfde tijd de bevolking krimpt, zullen de Chinezen van boven de 60 rond 2050 een derde van de bevolking uitmaken, tegen minder dan 18% vandaag de dag. Volgens een officieel rapport zal het huidige pensioensysteem al in 2035 onbetaalbaar zijn. Daarbij vergeet ik dan maar voor het gemak het weinig begerenswaardige lot van tientallen miljoenen boodschappenlopers en -loopsters, taxichauffeurs, huishoudelijke werksters, zelfstandige internetwerkers… allemaal met een minimale of niet bestaande sociaal minimum-zekerheid.

De Chinese overheid is zich welbewust van dit gigantische probleem en bereidt de geesten voor op een verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd, die nu voor mannen op 60 jaar en voor vrouwen op 55 jaar is vastgesteld. Het bureau Nieuw China kondigde in november 2020 aan dat « de autoriteiten snel de pensioenleeftijd gaan uitstellen ». Waarschijnlijk kunnen de Chinezen in dit voorjaar al beslissingen hieromtrent verwachten. Maar het is een zeer gevoelig onderwerp, want veel werkers menen recht te hebben op een pensioen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Die situatie is ook het resultaat van de eenkindpolitiek ingesteld door Deng Xiao-ping, een maatregel die overigens bij gehuwde koppels vaak slecht viel: kinderen waren en zijn zeker op het platteland nog steeds de levensverzekering van ouderen. Net zoals in democratische landen is de hervorming van het pensioenstelsel een test voor de Chinese regering van haar capaciteiten om impopulaire maatregelen te laten accepteren.

Geschreven op 21 maart 2021

 

 

De buitenlandse politiek van China in Centraal Azië

 

De in Hong Kong geboren Niva Yau is een jonge onderzoekster van de in Bichkek in Kirghizistan gehuisveste academie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE). Zij is ook werkzaam als onderzoekster bij het Foreign Policy Research Institute in Philadelphia in de VS. In 2020 kende de Washington Post haar een Albie prijs toe, die de beste tien artikelen over economische politiek in dat jaar honoreert. Dit artikel heb ik aan haar gegevens te danken.

In de jaren 1990-2000 gingen de Chinese investeringen vooral naar de gaspijpleidingen in Turkmenistan, naar de exploitatie van olie in Kirgizië en Tadzjikistan in basale infrastructuren zoals de constructie van wegen en cement- of asfaltfabrieken. In 2013 lanceerde Kazakhstan met China een programma voor « overdracht van industriële capaciteit » dat in 2019 leidde tot een goedkeuring van 55 projecten – productie van plastics en glas, metaalindustrie – volgens een BOT-schema (« Build-Operate-Transfer »). De Chinese ingenieurs bouwen de fabriek, leiden de arbeiders op en daarna wordt de fabriek na ongeveer vijf jaar aan het land toevertrouwd. Vijftien van deze projecten zijn op dit moment actief en 24 andere worden nu gerealiseerd. In Kirgizië is in 2018 volgens dit model een project voor een kunstmestfabriek goedgekeurd met een binnen dertig jaar overdraagbare investering van 200 miljoen dollar. Vandaag de dag vraagt Oezbekistan op zijn beurt om dit soort projecten.

Sinds de onafhankelijkheid van de landen in Centraal-Azië in 1991 heeft China de elites daar geholpen om de regio te stabiliseren, en dat is gelukt. Behalve Kirgizië, een politiek instabiele democratie, zijn alle landen in de regio dictaturen, en dat bevalt China erg goed. Hun elites hebben geen bedenkingen tegen China, dat voor hen inkomens garandeert. De Chinese bedrijven betalen er belastingen, maar die worden door de dictatoriale regimes niet verdeeld. Dat wekt de woede van de inwoners, die het gevoel hebben dat zij er geen enkel voordeel van hebben, terwijl China wel profiteert van de lokale rijkdommen. Zo waren er in april 2019 in verscheidene steden in Kazakhstan en in Kirgizië manifestaties tegen de Chinese projecten. China heeft er ook voor gezorgd, middels investeringen in bijvoorbeeld duurzame energie, dat deze landen elkaar de water- en energievoorraden niet langer al of niet gewapenderhand betwisten, hetgeen in de jaren 1990-2000 schering en inslag was.

Alle landen in Centraal-Azië hebben het systeem van « smart cities » van het in het Westen gewantrouwde Huawei omhelsd, dat geacht wordt met camera’s en kunstmatige intelligentie de stedelijke diensten en veiligheid te verbeteren. Kazakhstan heeft zijn eigen versie ontworpen, met uiteraard Chinees materiaal. Tadzjikistan heeft hiervoor in 2013 een akkoord met Huawei afgesloten ter waarde van 22 miljoen dollar: een investering die al ruimschoots terugverdiend is door bekeuringen wegens te hard rijden, dankzij de video-surveillance. In Douchanbé zijn 800 camera’s geïnstalleerd, in parken tot en met in moskeeën. De Chinese technologie staat volledig ten dienste van de dictatoriale regimes. In de Chinese provincie Xinjiang surveilleren de camera’s de diensten van de imams van de Oeigoeren. Het bewind in Tadzjikistan gebruikt deze methoden om de mohammedanen te onderdrukken. Het bewind in dat land vindt dat er te veel moskeeën zijn en heeft er een aantal veranderd in publieke werkruimten en bioscopen. Van hetzelfde laken een pak in Turkmenistan. In Oezbekistan heeft het regime in 2019 een akkoord gesloten met Huawei ter waarde van 1 miljard dollar, dat veel verder gaat dan de surveillance van het wegverkeer: het betreft een algemene surveillance genaamd « digitaal beheer van politieke zaken »…

Dankzij de aanleg van een spoorlijn heeft China aan Kazakhstan en toegang gegeven aan de haven van Lianyungang aan de Gele Zee, waarvan de kust aan de Chinese provincie Jiangsu behoort. Dat geeft Kazakhstan de mogelijkheid naar Vietnam te exporteren. En Japan exporteert zijn goederen zo in dertig dagen naar Kazakhstan, in plaats van in tachtig dagen als vroeger. China gebruikt de Organisatie van Samenwerking van Shanghaï (OCS) om vaak concrete politieke handelingen – die heel wat « zachter » zijn dan de Russische initiatieven – aan te moedigen, met als doel uitwisselingen: digitalisering van grensverkeer, introductie van een eenheidssysteem van elektronische handtekeningen, een pasjessysteem voor vrachtwagenchauffeurs dat de grensovergangen vergemakkelijkt. De wachttijden bij de grenzen waren een enorm probleem in de regio.

De Russen hebben een andere agenda in Centraal-Azië dan de Chinezen. Moskou wenst vooral de huidige economische dynamiek te handhaven die er een regio armer dan Rusland van maakt, en die Rusland in staat stelt een stabiele stroom goedkope migranten/werkers aan te trekken. Rusland wil ook grondstoffen uit Centraal-Azië blijven importeren. Deze twee ontwikkelingen gaan in tegen hetgeen de regeringen in deze regio wensen. Zij zijn zich goed bewust dat Rusland hen in de weg staat. Daarom heeft Kazakhstan geprobeerd Chinese technologieën te krijgen om zijn economie te ontwikkelen. De Russen zijn zeer terughoudend voor technologische overdracht, omdat zij bang zijn daarmee hun eigen industrie in gevaar te brengen door nieuwe concurrentie. China heeft dus op dit gebied geen overeenkomende belangen met Rusland.

Rusland, ook met haar gebieden in Siberië, kan buiten haar eigen grenzen weinig inbrengen tegen de Chinese expansie: Peking is vastbesloten de stabiliteit in deze regio te verzekeren, en daarmee ook haar eigen veiligheid. Gedurende lange tijd stond Moskou garant voor de veiligheid in deze regio, maar het is de vraag of Rusland daartoe binnen tien of twintig jaar nog in staat is. Rusland heeft te maken met internationale sancties, haar economie staat er slecht voor en zij is minder dan voorheen betrokken bij internationale aangelegenheden. Dat is voor China het signaal om Centraal-Azië te kunnen ontwikkelen en veranderen.

De Amerikaanse aanwezigheid in de Zuid-Chinese Zee en de toekomst van Taiwan is een reden te meer voor China om zich meer te bemoeien met Centraal-Azië. Deze bemoeienis is een antwoord op de problemen van haar afhankelijkheid inzake haar energie-import en export van koopwaar via zee. Als er een conflict komt – en dat is niet onwaarschijnlijk – wil China haar maritieme ruimte kunnen « militariseren » zonder haar handel te veel te belemmeren. Deze strategische visie is al heel oud. Al in de jaren 1994-1996 gingen de discussies tussen de toenmalige Chinese eerste minister Li Peng en de president van Kazakhstan, Noursoultan Nazarbaïev, over het « weer tot leven brengen van de zijderoutes » en de constructie van een « Euraziatische landbrug ». De andere reden is de beveiliging van Xinjiang om de destabilisatie te verhinderen die zou kunnen komen uit de landen van Centraal-Azië.

De buitenlandse politiek van China in Centraal-Azië wordt volledig bepaald door haar binnenlandse doelen, waarvan de prioriteiten in de loop der jaren veranderen. De landen in Centraal-Azië kijken niet verder dan de debatten over de veiligheidskwesties inzake Xinjiang en energiebelangen. Maar vandaag de dag denkt de regering van Xi Jinping alleen nog maar aan nationalisme en aan haar ideologie op het wereldtoneel. De formele lancering van de « nieuwe zijderoutes » in 2013 betekende voor de leiders van Centraal-Azië veel symbolische handelingen, de ondertekening van akkoorden en heel veel discussies. Het commerciële engagement van China werd al voor die tijd ontwikkeld. Maar dit initiatief heeft als gevolg dat het velen uit de burgerlijke samenleving die China wantrouwen nog nerveuzer maakt. In Kirgizië organiseert een ultra-nationalistische groepering, Kyrgyz Chorolor, regelmatig manifestaties tegen Peking. In Kazakhstan mobiliseren activisten zich om aan het licht te brengen wat de Kazakken in de kampen van Xinjiang ondergaan. Voor Xi Jinping is alles een kwestie van ideologie, van politieke gestes en verbanden: het is nodig dat Centraal-Azië altijd aan zijn kant staat. Op dit moment komen zijn verwachtingen daarmee niet (geheel) overeen. En dat gaat in de komende jaren op zijn minst nog heel wat spanningen geven.

De relatie tussen Rusland en China buiten Centraal-Azië is een heel ander verhaal, en wordt in belangrijke mate mede bepaald door de Russische rijkdommen aan grondstoffen en fossiele brandstoffen in Siberië, die Rusland exporteert en China importeert. Een voorbeeld daarvan is het gigantische industriële gasproject in het Siberische noordpoolgebied van het Franse Total en zijn Russische partner, financieel mede mogelijk gemaakt door de Franse regering met de ecologische held Macron – « make de planet great again » – met een gegarandeerde, winstgevende afzet naar Peking.

 

Geschreven op 4 maart 2021

 

 

Heeft Syrië nog een toekomst?

 

Tien jaar strijd heeft van Syrië letterlijk een puinhoop gemaakt, met honderdduizenden doden, miljoenen vluchtelingen, tekorten aan alles en een dictator, Bashar el-Assad, die ten koste van alles aan de macht is en wil blijven. Syrië: de hel op aarde. Dit artikel is geschreven na en naar aanleiding van de indrukwekkende Engelse driedelige documentaire « Assad, la dynastie de l’horreur ».

Heeft Syrië nog een toekomst? Misschien. Twee organisaties controleren bijna een kwart van het land: een van nationalistische Koerden en de ander van islamisten die vijanden zijn van de Islamitische Staat (Daech). Alle twee hopen op internationale erkenning en geven in dat geval een kaart aan het Westen die tegen Assad uitgespeeld kan worden.

Na een eerste fase van spontane mobilisaties in 2011 gevolgd door een lange afdaling naar de hel in een achtjarige allesverwoestende burgeroorlog, heeft de Syrische crisis zich min of meer gestabiliseerd, met minder actieve frontlijnen en meer achterblijvende militaire operaties. Tussen oktober 2019 en maart 2020 heeft een aantal kwetsbare akkoorden tussen Turkije, Rusland en de Verenigde Staten (in ieder geval op dit moment) een einde gemaakt aan de herovering door het Syrische dictatoriale regime van de regio Idlib (Noordwest-Syrië) en aan de pogingen van Turkije om de Koerdische beweging te vernietigen. Deze drie machten hebben elkaar verschillende zones toegedeeld.

In de opstandige regio’s heeft dit nieuwe kwetsbare evenwicht een eerste fase van de Syrische revolutie afgesloten waarin de opdeling van het land plaatsvond, met een dominantie van twee militaire bewegingen die voortkwamen uit internationalistische organisaties: de Partij van de democratische unie (PYD), een nationalistische Koerdische beweging voortgekomen uit de gelederen van de Arbeiderspartij van Koerdistan (PKK) in het Noordoosten van Syrië (NES), en de islamistische organisatie Hayat Tahrir Al-Cham (HTS), een vroegere Syrische tak van Al-Qaida in Idlib. Deze twee organisaties zijn de baas in bijna een kwart van het land, over de belangrijkste hulpbronnen van het land en over een derde van zijn bevolking. Zij zijn bovendien het enige alternatief tegenover het regime van Assad, want de in ballingschap verkerende oppositie heeft geen enkele grip meer op het terrein en de resten van het Vrije Syrische Leger zijn onderworpen aan Turkije of de HTS.

Bovendien wil geen enkel bij dit conflict betrokken land de status quo in hun zone, in hun invloedsfeer, op het spel zetten. De Verenigde Staten beschouwen de Koerdische beweging als de enige werkelijke optie tegen de Islamistische Staat Daech, terwijl Turkije het directe regeren van de door haar gecontroleerde zone rond Idlib wil vermijden en dat heeft gedelegeerd aan de militaire en administratieve instanties die de HTS daar heeft ingesteld. Met de daar bereikte « wapenstilstand » is de frontoorlog veranderd in een uitputtingsoorlog. De krachtsverhoudingen tussen het Syrische regime, de opposities en de Islamistische Staat (Daech) verplaatsen zich van het slagveld naar het terrein van stabilisatie en weerstandsvermogen. En wat zeker is, is dat beide opposities geen gebrek hebben aan troeven tegenover het regime van Assad: toegang tot deviezen (« Turkisering » van uitwisselingen in Idlib, « dollarisering » van de economie in het Noordoosten), opening naar het buitenland, betere capaciteiten voor het beheer van het gebied. Het laatste punt is cruciaal, want om de wederopstanding van Daech te bestrijden is het absoluut noodzakelijk het gebied stevig in handen te hebben. Alleen de PYD en de HTS beschikken over deze bestuurscapaciteiten.

Bovendien zijn beide organisaties druk bezig zich intern te herstructuren om hun positie vis-à-vis de internationale gemeenschap te « normaliseren ». De Koerdische beweging heeft een sterke regering met meer dan 150.000 burgerlijke ambtenaren gecreëerd, daarbij steunend op een strategie van een combinatie van veiligheidscontrole, tribale coöptatie en het inpalmen van de middenklassen, dit alles ondersteund door de stabilisatie-inspanningen van de internationale coalitie.

Wat betreft de HTS, deze regeert zonder sterk ideologische kader. Volgens een neo-liberale logica moedigt de HTS de lokale vrome middenklassen aan de administraties te beheren en daarnaast het uitbesteden van de sociale en humanitaire bescherming aan de internationale NGO’s en de organisaties van de Verenigde Naties. Natuurlijk streeft de HTS een project met haar als alleenheerser na, maar op meer dan één punt dient dat ook de belangen van het Westen: het uitroeien van Daech, het uitschakelen van Al- Qaida, het handhaven ter plaatse van de bevolking en het (schijnbaar?) bewaren van een plaats voor de oppositie: een blijk van geloofwaardigheid met betrekking tot het proces van Genève.

In deze context, waar het Syrische regime wegzakt in een onontkoombare neergang, is het de gewapende oppositie die laat zien het gebied te kunnen controleren en daar instituties te creëren. De realistische houding die eruit bestond om een pleidooi te houden ten gunste van het regime om de taat in stand te houden en de chaos te vermijden werkt voor geen meter meer: het is in hoofdzaak in de zones van de Russisch-Syrische « reconquista » dat de terroristische organisatie militaire operaties uitvoert en zijn netwerken weer opbouwt, terwijl de HTS en de Koerdische beweging heel efficiënt hun gebieden (met uitzondering van het oosten van Deir ez-Zor) beveiligen.

De beide bewegingen verlangen er sterk naar om erkend te worden als rechtmatige politieke acteurs op internationaal niveau. Hoewel dit problemen op kan leveren gezien hun terroristische afkomst, is dit toch een echte buitenkans, want waar zij zich willen verbinden met het Westen, geven de HTS en de Koerdische beweging aan de westerse landen een unieke mogelijkheid hun invloed uit te breiden. Door aan hun steun voorwaarden te verbinden met heldere criteria voor rehabilitatie van de beide groepen die deze zones controleren, verschaffen de westerse landen zich de middelen om vorderingen te maken met betrekking tot vier doelen: de rebellen normaliseren, het duurzaam maken van de militaire nederlaag van Daech, het consolideren van de wapenstilstand en het aan het regime onthouden van een militaire overwinning, en niet het minst belangrijk het regime van Assad dwingen om te onderhandelen over een politieke transitie.

Ik denk dat dit de enige politiek mogelijke oplossing is voor de onbeschrijflijke crisis in Syrië. Wie een betere oplossing weet, mag het zeggen.

 

Geschreven op 25 maart 2021

 

 

Peking tegen Washington en Washington tegen Peking

 

Twee landen die elkaar nodig hebben en elkaar bestrijden. De boodschap van de Chinese leiders ter gelegenheid van de Nationale Volksvertegenwoordiging en de politieke adviserende conferentie van het volk, beide gehouden van 5 tot 11 maart, waren overduidelijk. China moet in 2035 koste wat kost een grote moderne socialistische wereldmacht zijn, technologisch onafhankelijk van de Verenigde Staten en met gemoderniseerde strijdkrachten. Premier Li Keqiang tijdens een persconferentie: « Het is onvermijdelijk dat de twee landen meningsverschillen en zelfs grote verschillen in opvattingen hebben ». Hongkong maakt daar natuurlijk deel van uit. Daar is onlangs een nieuw electoraal systeem ingevoerd, waarmee wat er nog restte aan democratie door Peking is weggevaagd. Zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten hebben tegen deze machtsgreep geprotesteerd, maar op dit moment zijn er nog geen strafmaatregelen getroffen. Hongkong is geen « casus belli », Peking kan gewoon bezocht blijven worden, maar beide wereldmachten houden elkaar nauwlettend in de gaten. Bij elke ontmoeting tussen de rivalen probeert ieder de ander met krachtsvertoon te imponeren. De Verenigde Staten versterken hun banden met India, Japan en Australië in het kader van de « vierzijdige dialoog voor de veiligheid ». Dit door Donald Trump gewilde forum, dat wil streven naar een « vrije en open » Indische en Grote Oceaan, is door Peking af en toe bestempeld als een tegen haar gerichte « Aziatische NAVO ».

In een eerste telefonisch onderhoud met Joe Biden op 11 februari heeft Xi Jinping volgens het persbureau Nieuw China laten weten dat « samenwerking de enige correcte keuze is voor de twee landen. Samenwerking kan de twee landen en de wereld helpen om belangrijke zaken te verwezenlijken, terwijl confrontatie zonder enige twijfel tot een ramp leidt ». Hoewel China geen confrontatie wenst, sluit zij dit ook niet uit. Op 9 maart herinnerde Xi Jinping, ook voorzitter van de centrale militaire commissie, er voor een gehoor van militairen aan dat de situatie « instabiel en onzeker » is en dat het leger « klaar moet staan om het gevecht aan te gaan om vastberaden de nationale soevereiniteit te redden ». Op 5 maart verklaarde de nummer twee van de strijdkrachten, generaal Xu Qiliang, voor de Nationale Volksvertegenwoordiging dat « gezien de valstrik van Thucydides en de grensproblemen het leger zijn capaciteiten moet verhogen ». Het is zeer uitzonderlijk dat een generaal de « valstrik van Thucydides » te voorschijn haalt: volgens deze theorie leidt de vervanging van een grootmacht door een andere grootmacht noodzakelijkerwijs tot een oorlog. Deze door de South China Morning Post gepubliceerde verklaring werd overigens niet in de andere Chinese kranten herhaald.

Waarschijnlijk wordt er in Peking veel meer over deze kwesties gedebatteerd dan wij denken. Op dezelfde dag waarschuwde de vroegere vicepresident van de centrale opleidingsschool van de Chinese Communistische Partij, He Yiting, voor de toename van het nationalisme. Volgens hem moet « China voortgaan met zich openstellen, actief en voorzichtig de relaties met de belangrijke landen beheren en de opkomst van binnenlands nationalisme tegengaan ».

Het defensiebudget wordt voor 2021 met 6,8% verhoogd en bedraagt dan ongeveer 167 miljard euro, overigens nog heel wat minder dan dat van de Verenigde Staten, die voor defensie rond de 1000 miljard euro uittrekken.

Premier Li Keqiang heeft de economische conclusies van de Nationale Volksvertegenwoordiging, die het 14e vijfjarenplan (2021-2025) in haar plenaire vergadering aannam, onderstreept. In tegenstelling tot het vorige vijfjarenplan is er geen becijferd doel voor economische groei in de komende jaren vastgesteld. Even vaag is de bescherming van het milieu. Ik heb in eerdere artikelen al aangegeven dat economische groei, nodig om de schrijnende armoede te bestrijden, de gestelde milieudoelen onbereikbaar maakt. Duidelijk is dat innovatie de eerste prioriteit is. De uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling moeten jaarlijks met meer dan 7% verhoogd worden. Om ongetwijfeld het Westen niet opnieuw schrik aan te jagen, zoals met het plan « Made in China 2025 », zegt China nu niets over de betreffende sectoren. Li Keqiang wil ook veel meer banen creëren. Vanaf dit jaar « 11 miljoen nieuwe stedelijke banen ». Bij de realisering daarvan wordt gerekend op 280 miljoen migranten, die het platteland gedwongen moeten verlaten voor de in het oosten van het land gelegen steden. De meesten van deze migranten zullen het eerst moeten doen met onzekere banen. Het uiteindelijke doel is om honderden miljoenen Chinezen die een precair bestaan leiden deel te laten uitmaken van de middenklasse en zo de groeiende ongelijkheden te bestrijden.

Li Keqiang: « Wij hebben een stabiele economische ontwikkeling op lange termijn nodig ». Zonder dat te zeggen vermoed ik dat de Chinezen wellicht oververhitting van hun economie vrezen. De beslissing van Donald Trump om ieder Amerikaans huishouden een cheque van 500 dollar te sturen heeft de Chinese export in 2020 nieuwe records opgeleverd. De economische herstelplannen van Joe Biden zullen « onvermijdelijk een massale toevloed van liquide middelen en inflatie tot gevolg hebben », is het commentaar van de belangrijke Chinese econoom Huang Qifan. Alsof deze Amerikaanse herstelplannen ook geen goede zaken voor de Chinese export zijn, denk ik dan.

 

Geschreven op 28 maart 2021