Civis Mundi Digitaal #115
Bespreking van: Markus Gabriel, Morele vooruitgang in duistere tijden; Universele waarden voor de 21ste eeuw. Amsterdam, Boom, 2021.
Het boek thematiseert het belang van waarden binnen een samenleving. Dat is een buitengewoon relevant onderwerp. Er is een uitgebreide en veelzijdige literatuur over het verdwijnen van een moreel kompas binnen onze moderne samenleving. De modernisering legde de nadruk op het materiele en het geestelijke verdween naar de achtergrond. Intussen is er een groeiend besef dat een herstelproces noodzakelijk is. Het streven naar steeds meer en steeds sneller en de nadruk op de buitenkant heeft het zicht ontnomen op onderliggende waarden. Dat wordt steeds meer als een mankement ervaren. De vraag is vervolgens wat Gabriel hieraan bijdraagt.
Hij noemt zijn bijdrage een aanzet tot een nieuwe Verlichting, een nieuw moreel realisme. Die omslag is nodig omdat we bezig zijn met de vernietiging van onze beschaving. Door ons consumptiegedrag zijn we daar zelf schuldig aan.
Morele feiten
Gabriel pleit voor een op de menselijke rede gebaseerd moreel denken en handelen. Hij schrijft over morele feiten, daarmee aangevend dat feiten niet neutraal zijn. Er is sprake van grondposities in moreel opzicht die niet ter discussie staan en die door iedereen worden aangevoeld. Het besef dat je je medemens geen kwaad mag aandoen is universeel. Ongeacht de samenleving waar je deel van uitmaakt, wordt het doden en martelen van mensen als moreel verwerpelijk gezien. Dergelijke morele feiten zijn onafhankelijk van cultuur, politieke overtuiging, religie, afkomst enz. Ze zijn universeel en dus ook niet territoriaal gebonden. Ze lenen zich niet voor pluriformiteit. Ze hebben een vaste en dus objectieve kern op niveau van waarden.
Hij neemt als vertrekpunt dat dergelijke morele feiten kunnen worden gekend door de menselijke rede. Dan wordt niet gedoeld op argumentatie. We kunnen argumenten bedenken om wat moreel verwerpelijk is goed te praten en aanvaardbaar en begrijpelijk te maken, maar daarmee doen we geen recht aan het wezen van morele feiten. Die hebben als het ware geen argumenten nodig om hun geldigheid overeind te houden. Ze kunnen worden gekend door de menselijke rede, maar zijn er niet van afhankelijk. Ze kunnen ook niet worden georganiseerd in een stelsel van regels. Ze zijn de basis van regels maar kunnen er niet mee worden gelijkgesteld.
Legaliteit en legitimiteit
Je zou kunnen wijzen op ons juridisch systeem dat bedoeld is morele basisposities in een samenleving tot uitdrukking te brengen. Maar dat systeem kan onvolmaakt zijn. Rechters kunnen oordelen dat een bepaalde handeling juridisch overeind kan blijven, omdat men conform de regels heeft gehandeld, terwijl tegelijkertijd een vrijspraak door mensen kan worden beleefd als onrechtvaardig. In het laatste geval kan er sprake zijn van een dieper besef van rechtvaardigheid, van rechtvaardigheid als moreel feit. Dergelijke feiten kunnen eerder worden aangevoeld dan dat ze in regels tot uitdrukking worden gebracht. Gabriel duidt daarmee op het onderscheid tussen legaliteit en legitimiteit. Tegelijkertijd is iedere overtreding van regels niet per se moreel verwerpelijk.
Gabriel toont zich ook kritisch ten opzichte van een veelgeprezen openheid binnen onze moderne rechtsstaat Openheid is belangrijk, maar mag niet zover gaan dat men andere beledigt. Politieke ruimte mag niet zover gaan, dat men partijen opricht met hoekstenen die moreel onaanvaardbaar zijn. Een belangrijk beginsel in een democratie is, dat besluiten bij meerderheid van stemmen worden genomen. Maar dat uitgangspunt mag er niet toe leiden dat de moraal geweld wordt aangedaan door een meerderheid.
Gabriel gaat in op de redeneerlijnen die het mogelijk maken het immorele van een verdediging te voorzien en legt uit hoe het normale tot immoreel gedrag kan leiden. Hij verheldert dat door te verwijzen naar de Duitse geschiedenis, die daar in de vorige eeuw natuurlijk veel materiaal voor aandroeg. Maar hij thematiseert ook huidige ontwikkelingen binnen de Duitse samenleving en de redeneringen die worden gevolgd om die te schragen.
Universele waarden
De beschouwingen zijn weliswaar abstract, maar niettemin goed te volgen, doordat Gabriel theoretische posities illustreert met verwijzingen naar concrete feiten en ontwikkelingen. Het Oktoberfest (een jaarlijks meerdaags bierfestijn in München dat oorspronkelijk Beiers van opzet was maar dat intussen ook elders in en buiten Duitsland wordt gevierd) wordt gebruikt als illustratie dat opvattingen en normen weliswaar kunnen verschillen, maar dat er een grondslag van universele waarden bestaat. Bij die universele waarden maakt hij een onderscheid tussen het goede, het kwade en het neutrale. Hij geeft ook aan dat morele feiten nog niet zo makkelijk zijn af te leiden uit universele waarden.
Uitgangspunt is dat de menselijke rede daarbij een belangrijk hulpmiddel is. De menselijke rede kan ons zowel op het verkeerde spoor kan zetten maar is ook in staat tot de kern van moraliteit door te dringen. Een verwijzing naar de coronacrisis ligt daarbij voor de hand. Er kan sprake zijn van overwegingen, die berusten op niet bewezen en ook moeilijk te bewijzen aannames, die vervolgens tot spanningen op moreel niveau kunnen leiden.
Mag de individuele vrijheid zover gaan dat we bron van risico’s worden voor anderen? Waar liggen de grenzen? Mag de ander de dupe worden van ons eigen vrijheidsstreven? Mag een beroep op tolerantie uitmonden in intolerantie? Universele waarden zijn verwant met het categorisch imperatief. Handel zodanig dat het onderliggend principe een wettelijke bepaling zou kunnen zijn, dus geldend voor eenieder.
Identiteit
Gabriel gaat ook in op het begrip identiteit. Dat ziet hij als een geconstrueerd begrip. We vormen ons een beeld van de ander of een beeld van onszelf en van de groep waartoe we onszelf rekenen. We geven daarmee de ander of onszelf een betekenis. Maar wat is de onderliggende waarde van kenmerken die we elkaar of de ander toekennen? Identiteit toekennen betekent vaak het gebruik maken van stereotypen. We classificeren met het risico dat we de ander geweld aandoen. We etiketteren, zodat de wereld overzichtelijk wordt. Maar dat streven naar overzichtelijkheid heeft als risico, dat we de ander in kaders persen, die we zelf hebben geconstrueerd. Het risico dus, dat we de ander geen recht doen. Stereotyperingen hebben het voordeel, dat ze meer duidelijkheid en overzicht verschaffen. We classificeren nationaliteiten, ook al zijn die classificaties vaak gebaseerd op vooroordelen en missen ze een feitelijke basis.
Gabriel onderscheidt vier identiteiten: de ontologische identiteit, de metafysische identiteit, de persoonlijke identiteit en de sociale identiteit. Hij gaat ook in op de mechanismen en de onderliggende krachten die in een samenleving stereotyperingen creëren en versterken. Hoe niet-morele feiten vanwege onterechte aannames niet moreel verdedigbaar zijn. Het is de beeldvorming die bepalend wordt. Beelden en werkelijkheid vallen samen, ook als de beelden ernstig gemankeerd zijn.
Gabriel illustreert zijn standpunten aan de hand van de beeldvorming en de ingrijpende maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis. In gelijke zin ontmaskert hij het onderscheid in rassen en ontneemt hij de basis aan rassenclassificaties. Ook een sociale identiteit is in de kern niet meer dan een door mensen bedachte constructie op basis van bepaalde feitelijke eigenschappen. Maar wat feitelijk is berust ook op ons begrip. Gabriel beschouwt sociale identiteiten als “vertekende uitdrukkingen van een universele identiteit: die van het mens-zijn”.
Het doorbreken van dergelijke schema’s, die iedere basis missen, maar gebaseerd zijn op vooroordelen, noemt Gabriel een belangrijke morele opgave voor de eenentwintigste eeuw. Dat veronderstelt, dat we zicht krijgen op de constructieprocessen en de krachten die daarin werkzaam zijn. Hoe bijvoorbeeld in reclame-uitingen welbewust illusies als waar of bereikbaar worden gepresenteerd.
Paradoxen
Het boek sluit af met een hoofdstuk over de morele opgaven voor de eenentwintigste eeuw. Het besef dat onze systemen van de moderniteit die gebaseerd zij op het vertrekpunt van een kenbare en manipuleerbare werkelijkheid, morele feiten opzij hebben gedrukt. Dat zou ons aan het denken moeten zetten over onszelf, over onze beeldvorming en, nog specifieker, over onze beeldmisvorming. Denk aan nepnieuws, propaganda en alternatieve feiten.
Reflecterend zou je het boek kunnen beschouwen als met diepgang cirkelend rond de paradoxen van deze tijd. Hoe we in staat zijn steeds verder tot de werkelijkheid door te dringen en tegelijkertijd steeds verder van onszelf vervreemd raken. Hoe we schijn-objectiviteiten construeren en tegelijkertijd onszelf, onze subjectiviteit daarvoor inwisselen.
De menselijke waardigheid als universeel begrip
Het is een oproep weer ruimte te maken voor ons geweten, dat we niet meer nodig dachten te hebben vanwege het vertrouwen op vanzelfsprekendheden, die vervolgens minder vanzelfsprekend blijken te zijn dan we graag veronderstellen. Dat betekent het weer toelaten van twijfel; twijfel vooral of we praktijken die we door rationeel en technologisch denken hebben ontwikkeld, ook moreel kunnen rechtvaardigen. Een verwijzing naar de vraagstukken op het vlak van duurzaamheid ligt dan voor de hand. Gabriel neemt daarbij als positie in dat er een onbetwistbare menselijke waardigheid is, die universeel is en geen onderwerp van twijfel mag worden. Mensenrechten zijn geen moderne uitvinding van de laatste decennia, geen product van de historie, maar ze zijn intrinsiek gekoppeld aan het mens-zijn.
Die gewenste en noodzakelijke morele vooruitgang noemt Gabriel een “vooruitgang sui generis”. Ze laat zich niet beredeneren maar is existentieel voor het menselijk bestaan.
De coronacrisis wordt aangevoerd als opstap om de bestaande structuren en praktijken opnieuw te doordenken. We moeten op zoek naar de morele feiten. Daartoe moeten we onze instituties afstoffen, ontdoen van het stof van de moderniteit, dat ons het zicht heeft ontnomen op morele basiswaarden. Dat betekent het kritisch bevragen van wetenschappelijk onderbouwde claims en van de vanzelfsprekendheden die aan ons vooruitgangsstreven ten grondslag liggen.
Het boek is een indringende oproep om niet te volstaan met het formuleren van concrete doelen op het vlak van duurzaamheid, zoals vermindering van emissies en verkleining van onze voetafdruk, maar de onderliggende vragen op ethisch terrein te expliciteren. Hoe willen we mens zijn? Hoe willen we ons tot elkaar verhouden? Hoe willen we onszelf verantwoorden?