Cultuurkritiek van Albert Schweitzer
Deel 2: Verval en wederopbouw der cultuur

Civis Mundi Digitaal #115

door Piet Ransijn

Albert Schweitzer plays Bach : Free Download, Borrow, and Streaming :  Internet Archive

Bovenstaande titel is het eerste deel van de cultuurfilosofie van Schweitzer. Cultuur en ethiek is het tweede deel. Bij “de wisselwerking  van geestelijke en stoffelijke krachten” (p5) kent Schweitzer aan het geestelijke een oorzakelijk karakter toe, dat haaks staat op de materialistische visie van Marx c.s., hoewel beide het ook hebben over een wisselwerking, zij het met verschillende accenten. Waaruit bestaat het verval van de cultuur? 

Neergang van de filosofie en ethische idealen

Volgens Schweitzer waren er tijdens de Verlichting redelijke en ethische idealen wat betreft de ontwikkeling van persoon en samenleving en een streven naar geestelijke doeleinden, die rond het midden van de 19e eeuw steeds minder werden. Tot die tijd was er een zekere “geestdrift voor de cultuur” en een “optimistische-ethische levensbeschouwing”, die wortelde in een populaire rationalistische filosofie (p9). Het rationalisme werd bekritiseerd tijdens de Sturm und Drang en aan het begin van de Romantiek, maar bleef doorwerken in de ethische en redelijke idealen.

Mede door de opkomst van de natuurwetenschappen boetten deze idealen in aan invloed en werd de idealistische filosofie opgevolgd door positivistische en materialistische filosofieën. Dit is beschreven in de serie over de Romantiek (CM 113,114). “Als waarheid gold slechts de wetenschap” (p10). Eerder is beschreven dat wetenschap “niet in staat is doelen [en waarden] aan ons handelen te geven, nadat zij bewezen heeft dat zij deze teniet kan doen,” in een verzuchting van Nietzsche. Ethische idealen zijn niet wetenschappelijk (te bewijzen). Daarmee kwam het nihilisme om de hoek kijken: “het ontwaarden van de hoogste waarden, het ontbreken van een doel. Het antwoord ontbreekt op het ‘waarheen’?” (Nietzsche in J Goudsblom, Nihilisme en cultuur, p 11).

De wetenschappen accumuleerden informatie. “Allerwegen haalt men kennis binnen, uit alle tijden en uit alle hoeken der aarde; men verzamelt, men rangschikt, en men raakt in moedeloze verwarring.” Zo vat Goudsblom één van de Unzeitgemasse Beträchtigungen van Nietzsche samen: Over het nut en het nadeel van de geschiedenis voor het leven (idem, p211). De wetenschap bleek behalve voordelen ook nadelen te hebben. Er ontbrak een “heiligen Ursitz” in de “weifelmoedige veelweterij”. Er waren geen opvoeders en levende voorbeelden meer. Bovendien stond de maatschappelijke realiteit van de beginnende industriële revolutie in schril contrast met eerdere hooggestemde idealen van de Verlichting, volgens diverse schrijvers aan het einde van de Romantiek (zie CM 113).

Terug naar Schweitzer, die heeft kennisgenomen van de filosofie van Nietzsche. “De wijsbegeerte houdt zich bezig met de allereerste, innerlijke vragen” (p15). Dat geldt niet voor de wetenschap. Die geeft geen antwoord op de vraag: waarheen? Ook niet op de vraag naar de zin en het doel van het leven, waardoor het zinloos en doelloos dreigt te worden. “Een leegte doemde er voor het denken op, waar het niet overheen komen kon” (p16). De wereldbeschouwing verloor zijn optimistisch ethisch karakter en zijn idealen. De filosofie gaf geen leiding meer aan de openbare mening. Economische berekening en materieel gewin kregen de overhand. 

Maatschappelijke factoren bij het geestelijk verval

Behalve het tekort schieten van de filosofie en het geestelijk leven waren er andere maatschappelijke factoren in “de zich steeds ongunstiger ontwikkelende wisselwerking tussen het maatschappelijke en het geestelijke... Bij de moderne mens is zowel de vrijheid als de geschiktheid tot denken verminderd” (p19,20). Dat had ook te maken met het gebrek aan welstand in brede kringen van de bevolking, bij wie de eerste levensbehoeften in het geding waren. Ze hadden wel wat anders om handen dan nadenken. “De ambachtsbaas wordt door de invloed van de machine fabrieksarbeider. In plaats van de zelfstandige koopman komt steeds meer de bediende, daar in het gecompliceerde moderne bedrijfsleven zich slechts kapitaalkrachtige ondernemingen kunnen handhaven” (p21).

Iets dergelijks schrijven ook Karl Marx en Thorstein Veblen. De laatste vooral inThe Instinct of Workmanship and the State of the Industrial Arts en The Theory of Business Enterprise, vooral hoofdstuk lX ‘The Discipline of the Machine”: “Het dwingt de arbeider tot aanpassing aan zijn werk, veeleer dan de aanpassing van het werk aan de arbeider... Het machinale proces geeft geen inzicht in vragen van goed en kwaad, verdiensten en gebrek daaraan, behalve op het punt van materiële oorzaak... Het resultaat is een standaardisering van het geestelijk leven van de arbeider in termen van mechanische processen... die dienen als mechanische hulpmiddelen bij het machinale proces... Zij moeten leren denken in de termen volgens welke het machinale proces werkt... Het begin en het eind van hun meer serieuze denken is van geldelijke aard” (Max Lerner ed., The Portable Veblen, p338-343). Dit bevordert niet het ethische en filosofische denken.

Schweitzer vervolgt: “De zich ontwikkelende onvrijheid stijgt nog door, daar het bedrijfsleven steeds meer mensen samenbrengt in grote opeenhopingen en ze losrukt van de voedende bodem, van het eigen huis en de natuur. Daardoor wordt een zwaar psychisch nadeel toegebracht” (p21). Dit naast andere sociaal-economische, materiële en financiële nadelen. 

Marinus Schroevers 

Amusement domineert de cultuur

Verder noemt Schweitzer “de overlading met werk bij de moderne mens” met als gevolg “dat het geestelijke in hem kwijnt”. Daardoor wordt men “prooi van de behoefte aan uiterlijke verstrooiïng... Hij zoekt geen ontwikkeling, maar amusement... dat de geringste geestelijke eisen stelt”. Dit voedt de amusementscultuur. Cultuur wordt amusement. Mensen raken “vervuld van de geest van oppervlakkigheid” door het consumeren van “geesteloze kost” (p23,24).

Door de vervlakking dreigen mensen volgens Schweitzer hun humaniteit en medegevoel te verliezen en vatbaar te worden voor suggestie en propaganda, die inwerkt op grove emoties. “Cultuur en ethiek raken aan het wankelen... waar het inhumane aangekweekt wordt” (p29). Onverschilligheid neemt de plaats in van medegevoel. Mensen werden meer behandeld als materiaal en objecten. Slavenhandel nam bijv. een hoge vlucht. “Grove ruwheden wat betreft de gekleurde rassen” kwamen naar voren in de koloniale literatuur, waarin slaven als beesten werden behandeld. Hoewel de slavernij in de tweede helft van de 19e eeuw werd afgeschaft, bleven racisme en antisemitisme welig tieren.

De amusementscultuur kwam zowel in Europa als de VS op in de ‘roaring twenties’ van de vorige eeuw volgens Schroevers (Een cultuurgeschiedenis van het westen Deel 1, p99 e.v.). Eigenlijk al na de Frans-Duitse oorlog ontstond de ‘schlager’ en het populaire chanson. Voordien was amusement ingebed in de volkscultuur en “in het cultuurgeheel opgenomen”. Ook tijdens de Romantiek zagen we, dat volksmuziek en volksverhalen als het ware werden ontdekt en opgenomen in de hoofdstroom van de cultuur (zie deel 1 van de serie over de Romantiek in CM 111). Het “losgeraakte amusement” (p118) lijkt zich uit het culturele geheel te hebben verzelfstandigd en is gaan overheersen.

 

Onderscheid tussen kunst en amusement

Amusement onderscheidt zich volgens Schroevers van kunst en cultuur in de de volgende opzichten. Het is “lichter dan kunst... [in de] kunst is de mens in estetisch-transcenderende vorm op zoek naar zijn grootste vervulling... Schoonheid en waarheid... hebben eeuwenlang de kunst bepaald... Kunst... zoekt de complete mens” (Deel 1, p117). Kunst zoekt “oneindige betekenis, de oneindige dimensie”. Dat zagen we vooral aan het begin van de Romantiek.

“Kunst is op weg naar de laatste vragen die tijd en plaats verlaten en amusement verhevigt daarentegen plaats en tijd” (p118). Het versterkt het moment van genot en zoekt niet de eeuwige vreugde en schoonheid, die bijv. Plato beschrijft aan het eind van Symposion. Zie ook de boekbespreking over Kunst en mystiek in CM 112.

Amusement heeft  een “triviaal karakter”. Het komt vaak banaal of zelfs vulgair over.

Scherp gesteld: “Kunst is geconcentreerde waarheid, amusement liegt. Amusement is escape... kunst is engagement... in de zin van zijn verstandhouding ten opzichte van de diepste menselijke drijfveren en noden. Kunst zoekt de menselijke kern, amusement is oppervlaktespanning.” Een ander woord (daarvoor) is sensatie, zinneprikkeling.

“Het amusement van de streekroman... en van de science fiction deed zich natuurlijk ook al eeuwen voor... [Het] genre beduimelde blaadjes... is ook al ouder” (p118). Kortom, amusement is niet opeens ontstaan in de jaren 1920, naar heeft toen wel een hoge meer zelfstandige en meer dominante vlucht genomen. Hardwerkende mensen hadden toen meer behoefte aan vermaak en verpozing. De massa manifesteerde zich en had een toenemende behoefte aan vermaak ter afwisseling van het werkende, banale bestaan.

“Je kleine zielige leventje even vergeten,” zegt een bezoeker van de bioscoop bij de nieuwe James Bond-film. “Het is ook fijn dat het zo weing met de realiteit te maken heeft. Dan kun je je even verliezen in die fantasie” (‘Eindelijk dat is Bond!’, NRC 1 okt). Schroevers spreekt van een “vluchtroute uit een benauwende, bedreigende realiteit” en een “glimlachende ontkenning van alle rampspoed en een nieuw droomtraject langs de gestroomlijnde contouren van... aanstekelijk modernisme” (Deel 3, p90,193).

Amusement is er niet op gericht de wereld te verbeteren en te veranderen, of het ‘ware mens-zijn’ te ontdekken en te onplooien, zoals bij kunst en cultuur. Het gaat om vermaak en verpozing in een tijdelijke schijnwereld, waarin het goed toeven is bij een zinneprikkelend en aangenaam verblijf in een theater, bioscoop of stadion. Amusement is van alle tijden. Vroeger waren er periodieke volksfeesten waarbij het vermaak hoogtij vierde, maar ook kunst en cultuur zich deden gelden en het volk een zekere verbroedering onderging.

In de 20e eeuw is het amusement meer prominent geworden dan kunst. Kunst werd volgens Sorokin als het ware omlaag getrokken naar het banale en vulgaire in wanstaltige vormen van zinneprikkeling (zie CM 56, 60, 97). Het ging meer om de sensatie dan om verheffing van het gevoel en van de geest. De kunst werd meer ‘sensate’, meer zinnelijk. Bij zgn. ‘ware kunst’ gaat het om schoonheid, met name bij het esteticisme, en/of om waarheid, met name bij het realisme, of om goedheid, bij de maatschappijkritische kunst, die inhumane wantoestanden aan de kaak stelt, zie de serie over de Romantiek (CM 113).

Amusement laat de wereld voor wat hij is en biedt een tijdelijke vlucht en verpozing in een zinnenstrelende schijnvertoning, die een voorstelling geeft van een andere wereld en een goed gevoel geeft, zolang als het meestal kortstondige vermaak duurt. Het naar voren komen van het amusement heeft zoals gezegd te maken met het gegeven, dat de massa ontwaakte en behoefte had aan vermaak. De 20e eeuw is de eeuw waarin de bevolking sterk toenam, de massa’s zich deden gelden en “het amusement om zich heen greep” (p118). 

De opkomst van de massa

Terug naar Schweitzer en anderen. Het exposé van Schroevers sloot aan bij wat Schweitzer schreef over amusement. Het massavermaak vermindert de gerichtheid op persoonlijke ontplooiing en vrijheid van denken en zelfreflectie (“zelfbetrachting” genoemd, p34). De invloed van de massa deed zich in sterkere mate gelden dan voordien. Schweitzer heeft het over een “abnormale suggestibiliteit”. Dat komt ook naar voren in de boeken over massapsychologie van Gustave Le Bon (1911) en Freud (2015) en de Opstand der horden van Ortega y Gasset (1930) en werd door het fascisme en nationaal-socialisme bewaarheid. “Tot de horde behoort hij die zichzelf geen bijzondere waarde toekent... maar zich behaaglijk voelt in het bewustzijn, aan de anderen gelijk te zijn” (Orterga Y Gasset, Deel 1, p161).

Mensen werden in toenemende mate ‘other-directed’ in plaats van ‘tradition-directed’ en ‘inner-directed’, in termen van David Riesman (The Lonely Crowd, 1950). In plaats van een geïntegreerde gemeenschap ontstond er een zwalkende massa van losgeslagen individuen, bij wie verbondenheid met kerk, dorp en buurtgemeenschap en andere sociale verbanden geleidelijk steeds meer op losse schroeven kwamen te staan toen de individualisering voortschreed tegelijk met de collectivisering van losse individuen.

Socioloog Norbert Elias speekt van individualisering op microniveau en solidarisering [en collectivisering] op macroniveau (Wilterdink e.a., Samenlevingen, 4.4. ‘Anonieme affectieve bindingen’). Bij nationalisme voelt men zich affectief verbonden met de natie, met het eigen volk. We hebben gezien welke vormen dit kan aannemen. Het is niet moeilijk naar veel meer werken te verwijzen, die de kwestie van individualisering en collectivisering, verzwakking en vervlakking van gemeenschapsbanden toelichten. (Zie bijv. Charles Wright Mills en Karl Mannheim, CM 102 en 108).

 

 Geestelijke onzelfstandigheid en collectieve beïnvloeding

“De massa ziet af van het denken als vrije persoonlijkheid en laat zich in alles slechts leiden door haar lidmaatschap van een of andere gemeenschap.” Zij ziet af van “de oerrechten der individualiteit” (Schweitzer, p35,36). De vergelijking dringt zich op met de volgzaamheid tijdens de coronacrisis, waarbij grondrechten werden ontnomen en individuele keuzen niet worden gerespecteerd. Mensen stonden onder invloed van organisaties in een “zelfgeschapen geestelijke onzelfstandigheid... met uitschakeling van het [zelfstandig] denken. De methoden daarbij zijn tot zulk een volmaaktheid gegroeid en hebben zulk een goed onthaal gevonden... om ook het onzinnigste, waar het te pas kwam, tot openbare mening te kunnen verheffen, [die] zich niet eerst behoeft te rechtvaardigen... Propaganda trad definitief in plaats der waarheid” (p36,37). Dit leidde tot een situatie waarbij massaal werd gehandeld op grond van onbewezen hypothesen, die met behulp van een mediaoffensief, als bijna-zekerheden massaal ingang vonden.

“Ook in ethisch opzicht is de verhouding tussen de enkeling en de gemeenschap gestoord. Met de eigen mening geeft de moderne mens ook eigen zedelijk oordeel op... In het bijzonder is hij in staat, om al het zinloze, hardvochtige, onrechtvaardige en slechte in de handelswijze van zijn volk te verontschuldigen” (p37). Dit geldt vooral voor het gedrag ten opzichte van anders denkende of zich anders gedragende minderheden. In het bijzonder als deze herkenbaar zijn door een andere kleur of andere gewoonten. In de tijd van Schweitzer “offerden mensen... hun persoonlijke zedelijkheid [dwz ethisch besef] op het altaar des vaderlands”. Men gaf zijn ethisch oordeel prijs aan een georganiseerd collectief, met name de overheid, de staat, die zich o.m. kenmerkte door een gebrek aan humaniteit.

 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Revolutiejaar_1848 

Materialisme en nationalisme

Cultuur kenmerkt zich volgens Schweitzer door gerichtheid op materiële, geestelijke en ethische vooruitgang en ontwikkeling. Dat gebeurt door beheersing van de geest en rede over natuurkrachten en menselijke neigingen. Daarbij is ethische ontwikkeling essentieel, die Schweitzer in het centrum van de cultuur plaatst. Materiële krachten en vooruitgang hebben de overhand gekregen over geestelijke en ethische krachten. “’Ethische krachten verslapten, terwijl de veroveringen... op materieel gebied op de schitterendste wijze voortgingen” (p45).

“Het materialisme keert de verhouding tussen het geestelijke en het werkelijke om. Het meent dat een kostbaar geestelijk iets de uitwerking van iets materieels kan zijn. Zelfs verwachtte men een geestelijke regeneratie van de oorlog! Feitelijk werkt echter de verhouding omgekeerd” (p67).

Schweitzer meent dat de geestelijke en ethische instelling richtinggevend is. “De moeilijke problemen waarmee we te doen hebben... zijn in laatste instantie door een geestelijke gezindheid op te lossen... Vernieuwing van onze wereld is denkbaar doordat... we als een met geest bezielde maatschappij de tegenstellingen tussen de volkeren en in de volkeren verheffen” (p68). Daarvoor zijn redelijke ethische idealen nodig, zonder welke we aan de omstandigheden zijn overgeleverd.

Als redelijke overwegingen verminderen, groeit “de invloed van gevoelens en hartstochten” (p49). Dat zagen we ook tijdens de Romantiek. “De kortzichtigste nuttigheidsoverwegingen” doen zich meer gelden, als idealen, principes en “historische zin” het laten afweten. Het zicht op het doel en de zin van de geschiedenis wordt minder (zie Couwenberg, Heeft de geschiedenis zin?). Daarbij werd vooral naar eigen volk en eigen natie gekeken. In de visie op de (vaderlandse) geschiedenis “worden nationale en confessionele eigenwaan terdege aangekweekt” (p53).

Het nationale idee en ideaal ging domineren over het kosmopolitisme en de mensheidsvisie van de Verlichting en de vroege Romantiek. De volksmassa ging zich in toenemende mate identificeren met de natie. Schweitzer spreekt van “ziekelijk nationalisme” en “abnormale, nationele voorstellingen en gevoelens”, “volkshartstochten” en “nationalistische gedachten aan grootheid en verovering” (p57,59). Het ergste zou nog komen. Onder elkaar stichtten de volkeren “egoïstische belangengemeenschappen”. De vroege Romantiek had ook oog voor de volksaard, maar die was niet of minder nationalistisch van aard en ging samen met kosmopolitisme en interesse voor andere volkeren, bijv. bij Herder (zie CM 111). “De nationele cultuur werd een propaganda- en uitvoer-artikel” (p63). 

http://degeneralist.be/wp-content/uploads/2016/12/materialisme.png 

De weg naar wederopbouw

Na de diagnose van het verval volgt de vraag naar het herstel van de cultuur. Volgens Schweitzer “verandert verval in een opgang, zo gauw ethische krachten in onze gezondheid en de ideeën, waarnaar we de werkelijlkheid trachten te vormen, weer werkzaam worden” (p72). Hij gelooft in de macht van de geest en verwijst naar de Renaissance en de Verlichting. We hebben idealisme nodig, geen pessimisme, geen geloof in een noodlot. Het gaat erom “toestanden te scheppen, die de ontplooiing van het nieuwe, geestelijke leven te voorschijn roepen” (p79).

Wetenschap alleen schiet tekort. “Vroeger was elk wetenschappelijk mens tegelijk een denker, die iets betekende in het algemenen geestelijke leven van zijn tijd” (p81). In de moderne tijd kwam er een scheiding tussen wetenschap en geestelijk leven en denken, inclusief ethiek. Daarbij dienen mensen allereerst persoonlijk tot een dieper bewustzijn te komen. Waar persoonlijke vrijheid en ontplooiing wordt beknot door het collectief, ontstaat achteruitgang.

“In alle stilte moet een nieuwe openbare mening ontstaan. De huidige wordt onderhouden door de pers, de propaganda, de organisaties en de machts- en geldmiddelen, die haar ten dienste staan.” We zien “de strijd van de denkende enkeling tegenover de gebonden gemeenschapsgeest” (p83-84). Met andere woorden, het door media en instanties geconditioneerde denken beknot de creativiteit en menselijke ontplooiing tot een zelfstandige persoonlijkheid.

“Met de collectiviteiten zijn op tragische wijze economische verhoudingen verbonden... Ze voeden de moderne mens op tot onvrije, onevenwichtige, onvolkomen, humaniteitsloze wezens” (p85). Het gaat in de ricnting van loonslaven die verslaafd zijn aan consumptie en wezenloos op hun laptop en smartphone staren.

We staan voor een grote taak, waarbij we waarheid van propaganda, tegenwoordig ook nepnieuws, moeten onderscheiden en ook dienen in te zien dat cultuur geen nationale aangelegenheid is, maar een zaak voor de gehele mensheid. Schweitzer pleit voor herstel van “menselijkheid, idealisme, rechtvaardigheid, redelijkheid en waarachtigheid” (p86). Eenzijdige aandacht voor het materiële en economische gaat gepaard met demoralisering en wancultuur. Daaruit dienen we geestelijk te (willen) ontwaken en ons de vraag te stellen: Wat willen we? Waar willen we heen?

 

Mensen wenden zich weer naar het licht 

Nieuwe ideeën en vernieuwing van de wereldbeschouwing

Voor een antwoord op dergelijke vragen is een wereldbeschouwing nodig. Daarvoor kunnen we te rade gaan bij grote geesten. Deze lijken in de verdrukking te zijn gekomen door “het bankroet der filosofie en het opkomen der natuurwetenschappelijke beschouwingswijze... de wereldbeschopuwing, die meent dat er geen wereldbeschouwing nodig is... [Dit] leidt tot een ruïne van geestelijk leven... Uit nieuwe ideeën moeten we de geschiedenis opnieuw opbouwen” (p93-95).

Het gaat om “een redelijke wereldbeschouwing”, geen “kil intelectualisme, oppervlakkig utiliteitsgeloof en onnozel optimisme” (p95,96). Ook geen “bezieling... vanuit verward gevoel”. Rationalisme en redelijk denken in ruime zin sluit mystiek en spiritualiteit niet uit. “Het ten einde gedachte denken voert ons op de een of andere wijze tot een levende mystiek” (p101). Hij omschrijft mystieke kennis als “de laatste kennis, waarin de mens het eigen zijn in het universele Zijn begrijpt. Daarmee bedoelt men, dat het niet door het gewonen nadenken tot stand komt, maar op een of andere wijze ervaren wordt” (p99,100. Over mystiek gaan o.m. CM 111 en 114). 

Als kenmerken van de gewenste wereldbeschouwing noemt Schweitzer verder dat deze “optimistisch en ethisch” dient te zijn, gericht op verbetering van individuen, maatschappij en mensheid en aanvaarding van de wereld en het leven, dus niet wereld-vermijdend. Daartoe zouden Indiase levensbeschouwingen geneigd zijn. “Ethiek is het streven van de mens naar de innerlijke vervolmaking van zijn persoonlijkheid” (p103).

Onze dadendrang en werkdrift vragen meer zelfreflectie en zelfbezinning in een wereld ”waarin machtigen in de wereld op de meest schaamteloze wijze met machtelozen omspringen, waar de mensheid op allerlei wijzen uit de voegen raakt.” Uit onze zelfbezinning “kunnen krachten ontstaan, die iets tegen deze ellende en verwarring vermogen” (p111).

Het is dringend nodig dat onze dadendrang tot bewustzijn van zichzelf komt en niet langer blind is” (p114). Het gaat erom dat deze daadkracht gericht wordt op eerdergenoemde waarden en cultuuridealen, zoals redelijkheid, rechtvaardigheid en humaniteit.

In Cultuur en ethiek gaat Schweitzer hier verder op in. Het recente boek van Toon van Eijk Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling geeft de ideeën en idealen van Schweitzer meer concrete en systematische handreikingen.

 

                                        

 

                                                           De digitale consumptiemaatschappij   2021 09 11 Na lezen van Schweitzer

 

Hij kwam uit een andere tijd

 Kerken waren nog aan God gewijd

God was nog niet dood

Het leven niet van zin ontbloot

 

Men wilde zich van God bevrijden

en een eigen leven leiden

Een leven waarin alles mag

Los van kerkelijk gezag

 

Men zocht massaal zijn heil

in een consumptieve levensstijl

Gemeenschapsleven werd vervlakt

Oude waarden werden afgezwakt

 

De natuur was vroeger meer intact

Maar werd reeds zwaar belaagd

systematisch uitgebuit en overvraagd

zodat de mensheid nu wordt uitgedaagd

 

De aarde vraagt een andere levensstijl

Meer integraal gericht op zieleheil

We moeten minder consumeren

om het stijgend tij te keren

 

Daar er meer machines kwamen

die het zware werk uit handen namen

werd het leven misschien aangenamer

Maar veel minder een gevoel van wij

 

De digitale datamaatschappij

 

De informatiemaatschappij

kwam met rasse schreden dichterbij

Mensen voelen zich verloren

achter schermen in kantoren

 

Gevangen in de informatiestromen

waar geen mens aan kan ontkomen

Wordt de digitale datamaatschappij

soms een nieuwe slavenmaatschappij?

 

Haast alles wordt geregistreerd

en er wordt van alles aangesmeerd

op basis van ons koopgedrag

Zonder vragen of dat mag

 

In de digitale datamaatschappij

zijn de consumenten vogelvrij

voor misleidende reclame

om hun leven te veraangenamen

 

Wordt het leven zo wel aangenamer?

Worden wij geen nieuwe slaven?

Want haast alles wordt geregistreerd

Het leven wordt steeds meer beheerst

door computers en de telefoon

 

Smartphones zijn nu heel gewoon

Waardoor wij overal te volgen zijn

En voor we weten nieuwe slaven zijn

Slaven van de eigen smartphone

En Big Tech zit op de troon

 

‘Wij zijn allemaal slaven en met consumptie smeden we onze ketenen’ Ilja Leonard Pfeijffer HP-De Tijd 03/06 2021: "We zijn zo braaf geïndoctrineerd dat we consumptie als vrijheid zijn gaan beschouwen, terwijl we niet doorhebben dat consumptie ons verslaafd maakt aan de spiegeltjes en kraaltjes die de plantagehouders ons toestoppen in ruil voor onze slavenarbeid."