Civis Mundi Digitaal #115
Bespreking van themanummer Nicolaus Cusanus Filosofie-Tijdschrift jrg 30 nr 1 jan/feb 2020. Gompel & Svacina, Antwerpen/Den Bosch
Nicolaas van Kues (1401-1464) was een Duits filosoof, theoloog, wiskundige, rechtsgeleerde, kardinaal, (kerkelijk) politicus en een belangrijke figuur bij de overgang van de middeleeuwen naar de moderne tijd. Hij werd geboren als schipperszoon in Kues aan de Moezel nabij Trier en bracht het tot secretaris van de paus, de tweede positie in de RK Kerk. Hij was een praktisch en sociaal betrokken, aards gericht filosoof, maar vooral een “wereldomspannende geest, in wie staatsmanschap, wetenschappelijke vorming, koene speculatie en diepe religiositeit verenigd zijn” (H J Störig, Geschiedenis van de filosofie p34). Deze homo universalis vat diverse stromingen en tendensen aan het einde van de middeleeuwen samen, neoplatonisme, scholastiek, nominalisme en mystiek, en stijgt daarboven uit als wegbereider van het moderne natuurwetenschappelijke en humanistische denken in een christelijk geïnspireerde, universele spirituele visie.
“De wijsheid roept in alle straten stegen,” d.w.z. ook onder gewone mensen, is een gevleugeld woord van Cusanus. Bekende termen van hem zijn coïncidentia oppositorum, het samengaan van tegenstellingen, ver voor de dialectiek van Hegel e.a., en docta ignoratia, geleerde onwetendheid: de titel van zijn eerste grote werk uit 1440, waarmee hij de onbereikbaarheid van absolute kennis aangeeft, in lijn met de moderne wetenschapsfilosofie. Hogere kennis van de eenheid van de tegenstellingen, die het redelijke denken kenmerken, kan echter bereikt worden door mystieke intuïtie, zoals bij mystici en mystieke filosofen. Ondanks de hang naar eenheid en universaliteit, heeft de filosofie van Cusanus vaak een fragmentarisch, praktisch gericht karakter, dat inhaakte op de toenmalige actualiteit en kerkpolitiek.
Hoewel hij een van de belangrijkste filosofen van de vroege Renaissance was, werd hij niet opgenomen in de canon van grote filosofen, waar hij wel bij hoort en die hij vaak overtreft in diepte, originaliteit en universaliteit. In de 20e eeuw werd hij herontdekt door de neokantiaanse filosoof Ernst Cassirer. Existentie-filosoof Karl Jaspers wijdde een boek aan hem bij zijn 500e sterfjaar (1964). De heroïeke wijsbegeerte van de Renaissance (1926) van Antoon Vloemans is gewijd aan Cusanus en tijdgenoten als Erasmus, Luther, Paracelsus en Giordano Bruno. Ook Bernard Delfgauw gaat vrij uitvoerig op hem in (Beknopte geschiedenis van de wijsbegeerte, p93-96), evenals Störig. Cusanus ontbreekt echter in A History of Western Philosophy van Bertrant Russell.
Het werk van Cusanus doet in een aantal opzichten modern aan. Grondthema is eenheid in verscheidenheid, die ruimte geeft aan tolerantie en hervorming. Zo stond hij tolerant tegenover de islam, waarmee hij een dialoog wilde aangaan, ondanks zijn niet mis te verstane kritiek. Hij is één van de weinige filosofen die over dieren schreef. Over deze verschillende thema’s verschenen bijdragen in het themanummer over hem. Als spiritueel filosoof sluit Cusanus aan bij de bespreking van het boek van Koo van de Wal, Filosofische mystiek in dit nummer.
Cusanus Stift (klooster, internaat) aan de Moezel. https://nl.dreamstime.com/skyline-van-bernkastelkues-met-river-mosel-en-cusanus-stift-op-voorgrond-image211994155
Cusanus in zijn tijd in een oneindig heelal
Verschillende auteurs vergelijken zijn tijd met de onze, o.m. wat betreft islamofobie, de noodzaak tot dialoog, grote veranderingen en hervormingen, die zowel een bewustzijnsverandering als structuurveranderingen vragen. “De hervorming behelst eerder de omkering van de blik, dan het veranderen van de structuren” (p5). Beide gaan vaak samen. In de tijd van Cusanus kwamen mensen als individuen meer op de voorgrond en stond de onkenbare God minder in het centrum van het leven dan in de middeleeuwen. Het humanisme werd toonaangevend.
De aarde stond niet meer centraal in het universum onder de overkoepelende hemel. Cusanus zag de aarde “als een nobele ster onder de sterren” (p20) in een oneindig heelal, waarvan het middelpunt overal was en de grens nergens. “Wij nemen aan, geen ster is onbewoond” (Vloemans, p125, De docta ignorantia, II,12). Deze modern aandoende visie van het oneindige heelal komt voort uit God, die zijn oneindige wezen in de schepping heeft gelegd en gaat veel verder dan het wereldbeeld van Copernicus een kleine eeuw later, waarin de aarde en de planeten om de zon wentelen in een eindig heelal, waarin het universum nog door een hemelkoepel wordt omsloten.
Bij Cusanus bewegen de hemellichamen zich met een snelheid die relatief te bepalen is tot elkaar, een vage hint naar de relativiteitstheorie, die bij hem betrekking heeft op de betrekkelijkheid van alle kennis. Alle dingen en het hele universum worden niet alleen door de oneindigheid omsloten, maar ze hebben ook deel en ze gaan ook over in de eenheid en de oneindigheid van God uit wie ze voortkomen. De relatie tussen Schepper en schepping is echter niet te bevatten voor het verstand, dat tegenstellingen niet kan verenigen.
“In zijn gedachten zijn zoveel kiemen van de moderne geestelijke ontwikkeling vervat, dat hij door velen als de eigenlijke grondlegger van de nieuwere filosofie wordt beschouwd… In het denken van de Cusaan… leeft de specifiek aan de Europese mens eigen drang om boven alle begrenzing uit de oneindigheid te benaderen” (Störig, p32,33). Het zinnebeeld van deze drang is de figuur van Faust. In de Renaissance, de Barok en de Romantiek kwam deze Faustische oneindigheidsdrang sterk naar voren. Tijdens de Verlichting en het Classicisme had men meer oog voor het klassieke, Apollinische gevoel voor maat (zie CM 111, deel 1 over de Romantiek).
Spirituele filosofie in een tijd van grote veranderingen
De filosofie van Cusanus wordt in de eerste bijdrage getypeerd als “religieuze levenskunst” en “alledaagse mystiek”, een term die ook bij Van der Wal voorkomt. De titel van deze bijdrage luidt: ‘zijn filosofie als basis van spiritualiteit’ en is van Frans Maas, emeritus hoogleraar spiritualiteit aan de Nijmeegse universiteit. Hoewel Cusanus meer filosoof en theoloog is dan mysticus, kent zijn denken mystieke momenten en tendensen.
In diverse opzichten is zijn werk actueel. Hij leefde in een tijd van overgang en hervorming, die zich laat vergelijken met de onze, hoewel de verschillen groot zijn. Mystiek en moderne devotie waren toen immers meer invloedrijk dan nu. Als keerpunt van de middeleeuwen naar de moderne tijd wordt de verovering van Constantinopel in 1453 door het machtige Ottomaanse Rijk beschouwd.
De wending naar de moderne tijd werd echter al eeuwen voorbereid door sceptische scholastici als Duns Scotus (1265-1308) en Willem van Ockham (ong. 1285-1349) en mystici als Meester Eckhart (ong. 1260 – 1328) en Ruusbroec (1293-1381). Aan het einde van de middeleeuwen won het individu aan belang ten opzichte van de gemeenschap, die in de middeleeuwen domineerde.
Enkele geestelijk stromingen aan het eind van de middeleeuwen
De opkomende mystiek had een meer persoonlijk karakter, en “onttrekt zich aan alle kerkelijke controle… Niet alleen op wijsgerig en godsdienstig gebied voltrok zich deze wending naar de innerlijkheid en de individualiteit. Het was een algemene beweging in het geestelijk leven van die tijd” (Vloemans, p43,44). De Moderne Devotie met Geert Groote (1340–1384) en Thomas van Kempen (ong. 1380-1471) als ‘voortrekkers’ combineert persoonlijke navolging van Christus met gemeenschapsleven in spirituele gemeenschappen of communiteiten.
Het nominalisme van Willem van Ockham e.a., waarbij begrippen slechts denkbeelden zijn en namen voor de dingen, was in die tijd de dominante filosofie geworden. De platoonse ideeën verloren hun werkelijkheidskarakter. Het middeleeuwse wereldbeeld waarin God centraal stond was aan fragmentatie onderhevig, die het zicht op het grote geheel ontnam. Verbindende grote verhalen verloren terrein aan de wetenschap en het humanisme. Het geloof verloor geleidelijk zijn dominantie ten gunste van de rede.
De Kerk was gespleten in een Rooms-Katholieke en een orthodoxe richting. Binnen de RK Kerk ontstond een scheuring met een paus en tegenpaus. Diverse vrome hervormingsstromingen deden zich gelden, waarvan de Moderne Devotie de invloedrijkste was. Daarnaast waren er ketterse groeperingen zoals de Tsjechische Hussieten, volgelingen van Johannes Hus, die met grof geweld werden bestreden en waarmee Cusanus tot een vergelijk poogde te komen. “Levenszin werd geregeld bedreigd door hongersnood en periodiek door de zwarte dood” (p7). De pest was haast onvergelijkbaar veel erger dan de huidige coronapandemie en decimeerde de bevolking van Europa.
De onbereikbaarheid van het ultieme, dat ons inhaalt en overstelpen kan
“Het ultieme bestaat niet als iets reëel bereikbaars, het bestaat als richting van verlangen... Het ultieme, God, is... voor Cusanus een projectief idee, een verdichting van niet-hebben niet-kunnen en niet-weten... Eerder dan een transcendente realiteit is het een transcendentaal kader” (p8). Dit kader reikt naar het ultieme, naar God, maar kan hem niet bereiken, laat staan weergeven. Het doet deken aan de negatieve theologie van Dionysius de Areopagiet (zie CM 60).
“En dan vindt er ergens bij Nicolaas van Cusa een omslag plaats: van projectief denkbeeld naar alles voorafgaande werkelijkheid... een werkelijkheid die... ons altijd al heeft ingehaald. En toch zo vluchtig als een ademtocht. Wie er de hand op wil leggen, grijpt in het niets.” Een werkelijkheid die niet te vatten is voor ons rationele, discursieve denken in tegenstellingen. “Niet hebben en niet weten kan zich manifesteren als overstelpende werkelijkheid... Hier begint een religieuze cultuur, een vroomheid die kan reiken tot in de mystieke ervaring. Maar die altijd geënt blijft op de menselijke omgang met de aardse realiteit” (p8,9).
Cusanus probeert dit op wiskundige wijze vorm te geven. Bijv. in de voorstelling van een veelhoek in een cirkel, die er niet mee samenvalt, maar de cirkel steeds meer benadert naarmate het aantal hoeken en zijden toeneemt tot in het oneindige. Hij loopt hiermee vooruit op de differentiaal- en integraalrekening van Leibniz en Newton. De waarheid wordt zo steeds dichter benaderd. “De redelijke geest ziet men als het ware aan de horizon van het eeuwige [en oneindige] zich bewegen” (Vloemans, p131)
Drie wijzen van kennen: zintuiglijk, verstandelijk en intuïtief
Delfgauw (p94) maakt het verhelderende onderscheid in drie wijzen van kennen, die bij Cusanus worden verbonden: 1. zintuiglijk, 2. rationeel met abstracte, vaak tegengestelde begrippen en 3. intuïtie die boven de tegenstellingen uitgaat en “in staat is de eenheid te bevatten van de voor de rede onherleidbare tegendelen. Hij noemt dit synthetische vermogen ‘intellectus’, maar het heeft de kenmerken van intuïtie als het verenigende inzicht en het vermogen om het geheel waar te nemen. Daarnaast onderscheidt hij de ‘sensus’, zintuiglijke en gevoelsindrukken, de ‘imaginatio’, lagere voorstelling(en) van het verstand en de ‘ratio’, het onderscheidende analyserende en vergelijkende verstandelijke vermogen, dat de geestelijke synthese van de ‘intellectus’ of intuïtie voorbereidt (Vloemans, p132-33).
Bewustzijn van de beperkingen van rationele en zintuiglijke kennis, d.w.z. bewuste, ‘geleerde onwetendheid’, “is het uitgangspunt der intuïtie, waardoor wij de werkelijkheid bereiken, waarin alle tegenspraak zich oplost, nl. God… de eenheid der tegendelen… God gaat alle tegenstellingen te boven… De volstrekte Transcendentie is voor ons onkenbaar. Als de Oneindige is God alles wat kan zijn. Alles is in Hem en Hij is in alles. Dit betekent geen pantheïsme… God gaat uit boven de tegenstellingen… is dus niet identiek met het heelal… De geschapen dingen zijn veelvormige afbeeldingen van God.” Zoals de gedachten of ideeën van God, volgens Plato, het neoplatonisme en Augustinus.
“De hele wereld keert terug tot God… bewogen door de liefde… Deze eenheid bereikt zijn hoogtepunt in de geestelijke intuïtie” (Delfgauw, p94,95, Vloemans, p132,133,137: “De liefde tot God heft de mens naar God omhoog. Godzelf is de eeuwige liefde, die door onze liefde herkend en door onze kennis bemind wordt. Liefde is… het geestelijk kennen van het Hoogste,” vgl. Spinoza).
Mystieke eenheidservaring
Cusanus heeft tijdens een zeereis van Contantinopel naar Rome een ervaring gehad waardoor de “onbegrijpelijke waarheid in die zeereiservaring wèl inzichtelijk wordt, op onbegrijpelijke wijze, ‘’ik geloof door een hemels gave vanwege de Vader van het Licht’, schrijft hij.” Misschien werden in de onmeetbare verte van de horizon zee en hemel opgenomen in een eenheid. “Dergelijke waarnemingen kunnen de geste openen voor de idee dat tegenstellingen in het oneindige toch samenvallen... Cusanus ziet dan dat de eigenlijke waarheid die niet bereikt wordt in een toenadering stap voor stap, wèl toegankelijk wordt in een doorbraak. Het niet-weten wordt juist een kans op dieper inzicht. Die kans zal hij omschrijven als een soort omkering van perspectief.”
Het is te vergelijken met Socrates, die meeste wijze mens van Athene, omdat hij niets (zeker) wist en anderen meenden te weten wat ze niet konden weten. Ook te vergelijken met een paradigma-verschuiving naar het mystieke inzicht vanuit het geheel, vanuit eenheid en heelheid, niet vanuit de delen naar het geheel, zoals in de wetenschap. Alsof hij vanuit “een alomvattende eenheid” van de tegenstellingen kijkt door de ogen van God, vanuit het “ene goddelijke licht”, zoals in De visione Dei. Dualistische en monistische, theïstische en pantheïstische momenten... worden overbrugd en met elkaar verenigd (Vloemans, p 118,119).
Doorbraak lijkt op transcendentie of transcenderen, dat letterlijk overstijgen betekent, een term die bij van der Wal centraal staat. “Ook hier gaat de doorbraak gepaard met de doorbreking van bepaalde patronen... Waar de oude traditionele patronen van hun tijd versleten waren en geen godservaring meer mogelijk maakten, daar doen mystici hun best om nieuwe wegen te vinden [waardoor...] God hen veel overweldigender tegemoet komt dan ook hun nieuwe receptiepatronen aan kunnen” (p9). Woorden, beelden en patronen schieten hierbij tekort (zie de bespreking van Tekens van het onzichtbare; Essays over kunst en mystiek besproken in CM 113). Maas verwijst o.a. naar Teresa van Avila en Johannes van het Kruis.
Hoe dan ook, Cusanus kreeg een inzicht in “de onbegrijpelijke eenheid van alle tegendelen en fragmenten”. Hij beschouwt de delen vanuit het geheel dat hij erin aanwezig ziet. “In het schepselijke fragment kan men de eenheid als het ware aanraken.” In alle mensen, dieren en dingen komt de Schepper, “het onbegrijpelijke Ene en Oneindige”, ons nabij.
Zoals Meester Eckhart schreef: “in de grond van de ziel worden worden de schepselen in hun oerbeeldelijkheid gezien en zo in hun eenheid met God”. Of met de woorden van Johannes van het Kruis: “In Hem doorschouwt zij [de met God verenigde ziel] de geschapen dingen beter dan in de schepselen zelf.” Zij kent de schepselen via God. “Zij kent de effecten vanuit hun oorzaak”, de eerste oorzaak, de oorsprong. Hij noemt dit wezenlijk kennen. “De andere kant van de medaille is dat in de dingen God zelf gezien en ervaren wordt, ‘op de hoeken van pleinen en straten’, zegt Cusanus”(p10).
Eerder is geschreven over kosmisch bewustzijn, waarbij men zich bewust wordt van de eenheid met het kosmische geheel, dat onder en achter alle dingen aanwezig is en deze doordringt. Varianten of stadia van kosmisch bewustzijn zijn godsbewustzijn en eenheidsbewustzijn, waarbij die geheel als het ware geschouwd wordt in alle dingen in een sublieme visie, zoals boven beschreven, alsmede door tal van mystici in overeenkomstige termen (zie CM 101).
In de middeleeuwen was de filosofie en theologie volgens Sorokin (Social and Cultural Dynamics) e.a. over het algemeen ‘buitenwerelds’ gericht op God, het transcendente, bovenzintuiglijke. Bij mystici zoals Meester Eckhart en Ruusbroec en eerder al bij Franciscus, wordt God ook in de schepping geschouwd in “een meelevend natuurgevoel” (Vloemans, p37). Dat impliceert een meer aardse en tegelijk spirituele gerichtheid, die ook kenmerkend is voor de synthetische visie van Cusanus.
‘Mystiek in het alledaagse leven’: Cusanus en de Moderne Devotie
Dit is de titel van de bijdrage van Susann Kabisch over de relatie van Cusanus met de Moderne Devotie. Zij is gepromoveerd op het gebied van de filosofie van Cusanus en is onderzoeker van het Titus Brandsma instituut te Nijmegen. De Moderne Devotie propageerde “een eenvoudig leven in de gemeenschap. Het doel is niet alleen de hervorming van de kerk, maar ook de hervorming van ieder individu, het constante innerlijke vormgeven volgens het voorbeeld van Christus.” Het ging om “een ascetisch-spiritueel persoonlijkheids- en gemeenschapsideaal…, dat bepaald [werd] door de principes van zelforganisatie en zelfreflectie” (p12,13). De nadruk lag op de levenspraktijk, het actieve leven, het streven naar zelfverbetering en gemeenschappelijke arbeid: “permanente oefening in het midden van het alledaagse”.
Het verhaal gaat dat Cusanus zijn jeugd zou hebben doorgebracht bij de Broeders van het Gemene Leven in Deventer, maar zeker is dit niet volgens ‘’en van de auteurs (Bocken, p4, Vloemans, p114, Delfgauw, p93). Wel aantoonbaar is dat hij contact had met vertegenwoordigers van de beweging en deze gevisiteerd heeft in dienst van de paus. In zijn werken is de invloed merkbaar. Bijv. in De visione Dei (Het zien van God) heeft hij het over het ontvankelijk worden voor (de genade van) God. “En terwijl ik in de stilte van de contemplatie tot rust kom, antwoordt Gij, Heer, diep in mijn hart met de woorden ‘Wees jij jezelf en Ik zal van jou zijn’” (p14).
Deze verbetering van de ontvankelijkheid vraagt “permanente oefening in het midden van het alledaagse… met de juiste innerlijke houding” (p13). Namelijk een zekere distantie tot de uiterlijke dingen, overgave aan de dagelijkse arbeid, “bereflecteerd handelen” en “uitwisseling met anderen die zelf op weg zijn” (p14). Verwezen wordt naar de uitleg van het verhaal van Maria en Martha uit het Evangelie door Meester Eckhart (Lucas 10, 28-42 en preek Q86).
De huidige milieu- en klimaatcrisis laat zich niet oplossen met technische middelen, maar vraagt ook “meer aangepaste vormen van gemeenschap en samenleven” en een andere levenspraktijk: “coöperatie in plaats van concurrentie”. Daarnaast een meer eenvoudige, spirituele levenswijze, minder consumeren en meer kwaliteit van leven, zie de bespreking van Marius de Geus, Filosofie van de eenvoud in dit nummer.
Cusanus beschouwt mensen als verbonden met en aangewezen op de gemeenschap. “Beslissend daarbij is: de buitengewone momenten moeten in de orde van het alledaagse terugkeren en invloed hebben. Wanneer oefening een plaats heeft, dan te midden van het alledaagse leven” (p14). Dit geldt met name ook voor mystieke ervaringsmomenten en de “ontmoeting met het vreemde in onszelf”. Religiewetenschapper Rudolf Otto (Das Heilige) noemt dit het Gans Andere. In het Oosten wordt dit ook wel het Zelf genoemd.
Geïnspireerd door de Moderne Devotie integreert Cusanus mystieke ervaringen en contemplatieve oefeningen in het dagelijkse gemeenschapsleven. Zijn filosofie is nog steeds relevant om te inspireren tot een andere, meer spirituele en toch praktische wijze van leven en een meer geïntegreerde wereldbeschouwing. Ook in het kader van de globalisering en de interactie en samenwerking van uiteenlopende volkeren met hun diverse levensbeschouwingen.
Cusanus over tolerantie
Het volgende artikel gaat over het boek De pace fidei, De geloofsvrede, over de vrede tussen de godsdiensten, geschreven door theoloog en religiewetenschapper Coban Menkveld. Cusanus schreef het na de inname van Constantinopel door de Turken. Dit noopte tot een verstandhouding met de islam als wereldmacht en wereldgodsdienst en het doordenken van de religieuze, (geo)politieke, sociale en economische verhoudingen.
De pace fidei begint met een ‘hemelse raadzitting... rond de troon van de Schepper’ met vertegenwoordigers van toen toonaangevende volken en hun religies. Conform zijn filosofie is de uiteindelijke waarheid onkenbaar. Verschillende religies kunnen daarvan dus alleen een bepaalde benadering geven, die onvolledig is en door andere benaderingen aangevuld kunnen worden. Tegengestelde visies kunnen elkaar zo complementeren.
Altijddurende vrede kan alleen worden gerealiseerd als godsdiensten en culturen elkaar niet meer bevechten en zich realiseren dat ze de waarheid slechts benaderen. “Tijdens de raadszitting wordt gezocht naar een fundering voor de idee van... één religie op basis van een verscheidenheid van godsdiensten – riten en gewoonten” (p15). Na het overleg dienden de vertegenwoordigers zich in hun eigen godsdienst in te zetten voor de vrede.
Er worden acht volken ten tonele gevoerd, Europese en niet-Europese: de Griek, de Italiaan, de Spanjaard, de Duitser, de Armeniër, de Bohemer (de Hussiet), de Engelsman, de Jood, verder de Arabier, de Indiër, de Chaldeeër, de Skyth, de Pers, de Syriër en de Tartaar. Zij staan symbool voor bepaalde vormen van religie, van beeldenverering tot vormen van monotheïsme.
“Meerdere volken staan symbool voor de leek” (p16). De leek speelt een belangrijke rol in Cusanus’ denken, mede onder invloed van de Moderne Devotie. De leek en de geleerde vullen elkaar aan. Dat geldt ook voor ‘lagere’, minder ontwikkelde en ‘hogere’, meer ontwikkelde culturen, die ook beide vertegenwoordigd zijn in het christendom. Volgens Cusanus is het van belang dat de diverse lageren en hoger culturen hun eigenheid behouden: Cusanus pleit niet voor massale bekering naar het christendom. Het behouden van de eigen cultuur enerzijds en de openheid naar een andere cultuur anderzijds is randvoorwaarde voor de ‘altijddurende vrede’” (p17).
Zijn openheid en tolerantie naar andere religies neemt niet weg dat hij het christendom de meeste geslaagde godsdienst vindt. Dat vinden andere representanten wellicht van hun religie. Tolerantie sluit een bepaalde voorkeur niet uit. Het impliceert verdraagzaamheid, het verdragen, verduren en dulden van iets of iemand. Dat is geen onverschilligheid of ‘indifferentisme’: “eenieder mag doen wat hem of haar goeddunkt, zolang men een andere geen schade berokkent” (p18).
Tolerantie kan volgens Habermas ook afkering op redelijke gronden omvatten (in een geweldvrije dialoog, zie CM 74). Zo poogt Cusanus de superioriteitsclaim van het christendom metafysisch te funderen vanuit de Drie-eenheid, waarin verschillende kanten van de werkelijkheid naar voren komen. Andere religies zouden maar één kant van de werkelijkheid benadrukken. Bijv. de veelheid bij het veelgodendom en de eenheid bij het monotheïsme, maar bij het christendom beide. Andere religies zijn onvolledig en benadrukken een bepaald aspect van de uiteindelijke werkelijkheid, die het christendom overigens ook niet volledig kan weergeven.
https://sigtunastiftelsen.se/projekt/cusanus/
Cusanus over de islam
Na de val van Constantinopel in 1453 heerste er een soort islamofobie, die doet denken aan de huidige vrees en reserve tegenover de islam, mede vanwege terroristische aanslagen. Opmerkelijk is dat Cusanus een vreedzame dialoog bepleitte. Gezien de macht van het Ottomaanse Rijk was dit een realistische zienswijze. Behalve De pace fidei schreef hij een boek over Het zeven van de Qu’ran (1461) in opdracht van zijn jeugdvriend Paus Pius II. Een andere vertaling luidt Een Nauwkeurig Onderzoek van de Koran. “Dit laatste werk omvat alle mogelijke vooroordelen die ooit over Mohammed zijn verspreid waren, evenzeer als de erkenning van het waardevolle wat in de Q’uran te vinden is – hij spreekt… over een welwillende interpretatie”. Kortom, een tegenstrijdig werk, neerslag van een lange periode waarin hij zich met de islam heeft beziggehouden. De bijdrage hierover is van Inigo Bocken, directeur van het Titus Brandsma Instituut en docent religie- en cultuurtheorie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.
Fundamenteel in de visie van Cusanus is dat “de filosofische rede nooit in staat zal zijn de omvattende en overkoepelend waarheid te vatten, maar wel kan begrijpen dat de waarheid bij ieder opnieuw begint…. De toeschouwer kan nooit zijn eigen perspectief verlaten, maar hij kan er wel weet van hebben dat… andere perspectieven mogelijk zijn”(p27). In een oneindig universum is het middelpunt overal en ieder perspectief is relatief. Als reiziger werd Cusanus steeds met andere middelpunten en andere standpunten geconfronteerd. Zijn filosofie wordt “de filosofie van een reiziger genoemd”.
In De pace fidei schrijft Cusanus ook dat onoverbrugbare verschillen komen doordat “mensen te zeer blijven vasthouden aan langdurige gewoontes en gebruiken en deze voor waarheid houden… Het is nodig om te begrijpen dat er achter deze verschillen een gemeenschappelijke waarheid ligt” (p28). Het gaat erom deze te zoeken. Verschillende visies kunnen elkaar aanvullen. Gebruik en zelfs verering van beelden hebben hun functie en hoeven niet te worden afgeschaft. “De waarheid voorbij de beelden is onmogelijk te articuleren” (p29). Ook abstracte filosofische begrippen fungeren als beelden en zijn ver verwijderd van de absolute waarheid.
“Er is ook een eenduidige en definitief vaststelbare maatstaf... voor een redelijk te bepalen waarheid. Het is in het gesprek zelf, dat vanuit verschillende perspectieven gevoerd wordt, dat de levende gemeenschappelijke waarheid gevonden wordt…. Ze staan allemaal even veraf – en even dichtbij – ten opzichte van de absolute waarheid die God is – en die zich onttrekt aan ieder begrijpen… maar werkzaam is in het concrete eindige leven” (p29).
Gesprekspartners spiegelen elkaar en vullen elkaar aan. “Laten elkaar aspecten zien die ze zelf minder in het vizier hebben.” Dit kan leiden tot de ontdekking van nieuwe mogelijkheden. Zo biedt de Q’uran “interessante aanknopingspunten” voor een gesprek, hoewel er “zoveel gewelddadigheden en dwalingen in staan dat het onmogelijk van God zelf kan zijn”. Zou dat ook niet voor bijbelboeken kunnen gelden?
“Deze aanknopingspunten kunnen alleen gevonden worden wanneer men vertrekt vanuit de mystieke theologie – in de lijn van de 5e eeuwse Dionysius Areopagita” (p30). Dus vanuit het mystieke niet-weten, op grond waarvan de ontoegankelijkheid van God en de betrekkelijkheid van alle standpunten kan worden ingezien. Het besef van niet-weten stimuleert om meer te weten. Hoewel Cusanus open staat voor mystiek, distantieert hij zich van gevoelsmystiek en blijft zich inzetten met en voor de rede.
In de Q’uran staan redelijk gezien niet alleen dwalingen. “Bijna sura voor sura gaat Cusanus na wat een Christen zou kunnen leren van de Q’uran. En het resultaat is niet gering – al blijft het zo dat er eigenlijk niets te leren is wat de christen niet allang wist... Wanneer we al die uiterlijke voorschriften wegstrepen, is de Q’uran een boek dat verenigbaar is met de Schrift… een legitiem wijsheidsboek.” Cusanus erkent de legitimiteit van de islam, ’die voor een 15e eeuwse kardinaal opmerkelijk is” (p32).
Hij wil een inhoudelijk gesprek op zoek naar overeenstemming, “waarin wederzijdse kritiek mogelijk is – kritiek die bedoeld is om tot het wezenlijke te komen, waarin mensen elkaar kunnen vinden… Waar consensus gevonden wordt, daar is God – ibi Deus ubi consensus.” Zijn visie lijkt op tijdloze wijsheid, die actueel blijft in onze tijd. Dat geldt ook voor wat hij schrijft over dieren en de natuur.
‘Dieren in het denken van Cusanus’
Deze bijdrage is van Kirstin Zeyer, medewerkster aan de universiteiten van Trier en Oldenburg. “Van Albert Schweitzer stamt het beroemde citaat dat ‘de Europese denkers er zorgvuldig voor waken dat er geen dieren in hun ethiek rondlopen’” (p20). Schweitzer breidt nl. zijn ethiek van eerbied voor het leven uit tot al het leven. In de filosofie van Cusanus lopen wel dieren rond, evenals bij Jeremy Bentham, de grondlegger van de utilitaristische ethiek, die oog had voor het feit dat dieren gevoel hebben en kunnen lijden (zie CM 81).
Cusanus zag dieren als Gods schepping, “als een uitvouwing van God”. Zo wordt ook de natuur beschouwd in het neoplatonisme. God bezielt alle wezens en zijn ‘uitvloeiing’ is aanwezig in alle dingen en kan daarin worden aanschouwd. “Hij is de kiembodem,” de ene oorsprong. “Het oneindige stroomt in het eindige en het eindige vloeit in het oneindige terug” (Vloemans, p136, p124). Misschien enigszins te vergelijken met de kwantumfysica waarbij deeltjes zich kunnen manifesteren vanuit de vacuümtoestand en er weer in kunnen oplossen.
“Men vindt steeds opnieuw inzichten die zomaar uit de moderne dierenbescherming zouden kunnen komen… Ieder dier streeft er van nature naar een goed leven te leiden… Opdat dieren een ‘goed leven’ zouden kunnen leiden, moeten ze… niets anders doen dan in hun vermogens helemaal zichzelf te zijn… Iedere beperking van de mogelijkheden om dit te verwerkelijken, moet ter discussie gesteld worden... ‘Ook de mensensoort is niet hoog te achten behalve in de eenheid en de ordening van de levende wezens’, De mens als ‘kroon van de schepping’ komt daarom niet voor in Cusanus’ denkbeelden” (p20). Volgens Vloemans schreef Cusanus dat de menselijke natuur dat wel is en “de hele wereld in zich bevat, zodat zij met recht… een microkosmos… genoemd werd” (p137, De Docta Ignorantia lll, 3).
Net als mensen “vormen verschillende diersoorten verschillende voorstellingen” van hun werkelijkheid, afhankelijk van hun zintuigen en behoeften. Voor een hond of een adelaar zijn deze bijv. anders dan voor een blinde mol. Mensen en dieren creëren uit zintuiglijke tekens kennisbeelden die overeenkomen met hun natuur. “Het kennen maakt slechts een gradueel onderscheid tussen mens en dier.” Het belangrijke verschil is de rede. Echter, “hij neemt bij de dieren een onderscheidend en gepland handelen waar… Dieren doen kennis op in vergelijkbare wijze als de mens, maar wel op hun eigen wijze” (p21). Het verschil is gradueel.
Cusanus kent aan de natuur wijsheid toe en “God straalt in alle schepselen”. Een kip ‘weet’ bijv. dat zij op eieren moet gaan broeden. “De natuur alleen weet door de wijsheid hoe dit precies in elkaar zit, want het is door haar dat de hen gevormd en opgeleid wordt… Ieder levend wezen heeft… een aangeboren vermogen om de dingen die tot zijn zelfbehoud zijn te herkennen als noodzakelijk voor zijn nakomelingschap” (p23).
Cusanus ziet in de mens “in mogelijkheid een Messias voor de dieren”, een verlosser en bevrijder dus. Hij oppert zelfs de mogelijkheid dat in dieren en planten “de substantie die zintuiglijke of levengevende ziel genoemd wordt, niet verloren gaat, ook wanneer deze haar activiteit niet meer zoals tevoren uitoefent,” Dus als deze sterft of verdort. In Docta Ignorantia (II,2) schrijft hij echter terloops dat dieren geen rede en dus geen ziel hebben, althans geen menselijke ziel (misschien wel een dierenziel, een substantie die leven geeft). Cusanus lijkt zichzelf wel vaker tegen te spreken, maar verheft zich ook boven deze tegenstrijdigheden door zijn coïncidentia oppositorem.
De visie van Cusanus kenmerkt zich door “het inzicht in de relativiteit van welk standpunt dan ook… tegen de achtergrond van een omvattende eenheid” (p24). Ook Cusanus’ kijk op dieren en planten en zijn holistische hiërarchische visie sluit aan bij recente studies (zie CM 111 over Capra).
Nabeschouwing aan de hand van De docta ignorantia
De geschriften van Cusanus ruiken nog naar scholastiek (voor zover ik daaraan geroken heb) en cirkelen rond God in ontoereikende begrippen(paren), terwijl God alle begrip te boven gaat en een mens verbijsterd achterlaat. Daarom schrijft hij: “Wie mijn zin wil leren begrijpen, moet boven de woordbetekenis uitstijgen, zich tot geestelijk begrijpen verheffen en niet aan de eigenlijke betekenis der woorden blijven hangen, daar zij in hun gewone betekenis ontoereikend zijn om zulke mysteriën van de geest uit te spreken.”
Hij zoekt daarom formules, beelden en symbolen, vaak van wiskundige aard om het onbenaderbare te benaderen. “Ons verstand… verhoudt zich tot de waarheid gelijk een veelhoek tot de cirkel. Al neemt men nog zoveel zijden, nooit wordt de veelhoek gelijk aan de cirkel” (Vloemans, p128, De docta Ignorantia I,2, I,3). Aan de hand van zijn eerste belangrijke geschrift volgt hier een nabeschouwing van de kern van zijn visie, voor zover deze in kort bestek te vatten is.
Eindigheid en oneindigheid
De oneindigheid van het universum komt voort uit God, die zijn oneindige wezen in de schepping heeft gelegd. Iedere eindig ding neemt op een of andere wijze deel aan het oneindige geheel, waarvan ze een manifestatie zijn. God omvat ze allemaal omvat op een manier die het onderscheidende verstand niet kan bevatten, maar slechts kan benaderen. De dingen weerspiegelen God in zijn oneindigheid, maar vallen niet met Hem samen. Er blijft een onderscheid. Zoals een veelhoek van de omringende cirkel blijft gescheiden, maar met een oneindig aantal zijden ermee samenvalt. Door de toenadering tot het oneindige wordt dit steeds dichter benaderd.
Begripskennis gaat van het bekende naar het onbekende, van het eindige naar het oneindige. Naarmate de afstand tussen beide groter wordt, wordt het resultaat onzekerder. Via begripskennis blijft het oneindige onbereikbaar, zoals de veelhoek de cirkel slechts benadert, maar er niet mee samen kan vallen. Het doet enigszins denken aan het onzekerheids- of onbepaaldheidsbeginsel van Heisenberg, waarbij twee variabelen niet volledig gekend kunnen worden en de onbepaaldheid van de ene variabele toeneemt als de kennis van andere variabele toeneemt (zie CM 101 en 108). Zo is wetenschappelijke kennis altijd bij benadering en hypothetisch, hoewel hypothesen de werkelijkheid steeds dichter kunnen benaderen. Intuïtie speelt een belangrijke rol bij de vorming van hypothesen (zie Popper e.a. CM 72).
Eenheid en veelheid
“De wiskunde is de beste voorbereiding tot het inzicht in de goddelijke waarheid,” nl. de eenheid van de tegenstellingen en het oneindigheidsbegrip (Vloemans, p131, Docta I,11). Ook ‘getallenmystiek’ ontbreekt niet in zijn werk. “Het is de eenheid dat aan veelheid of aantal (getal) het enige zijn dat het heeft. Zonder eenheid zou aantal onmogelijk zijn, want veelheid kan alleen worden verklaard als de ontwikkeling van eenheid; eenheid bestaat daarom in veelheid. Hoe dit alles is in eenheid en eenheid in alles is, gaat ons begrip te boven” (Docta II,3).
“Gods eenheid omvat alles: alles in God is God, alle dingen komen van zijn eenheid en in alle dingen is Hij wat ze zijn, zoals de waarheid in een beeld. Het is als een gezicht dat wordt gereproduceerd naar zijn eigen beeld. Met de vermenigvuldiging krijgen we nauwkeurige en afwijkende reproducties van het waarachtige gezicht… In de vele verschillende beelden van het gezicht verschijnt een gezicht op vele verschillende wijzen,… die de geest niet kan begrijpen” (Docta, I,3).
Tijd en eeuwigheid
“Het oneindige is dus in principe niet buiten het eindige, doch daarin in zijn geheel vertegenwoordigd; elk ding is niet een stuk van het oneindige geheel, maar is deze oneindigheid zelf. Zo is b.v. elk moment van de tijd niet een onmiddellijk voorbijgaand nu, doch elk tegenwoordig moment is het inbegrip van alle eeuwigheid,” als het ware een eeuwig Nu (Vloemans, p125).
“Alle tijd wordt bevat door het heden, het ‘nu’. Het verleden was heden, de toekomst zal heden worden, de tijd een methodische regeling van het heden. Het verleden en de toekomst zijn bijgevolg de ontwikkeling van het heden… Het heden, waarin alle tijden zijn vervat, is daarom één: het is de eenheid zelf” (Docta, II,3). Het heden, het nu beweegt zich als het ware door de tijd, of door de eeuwigheid, als een eeuwig moment, dat voor ons alleen in het nu te vatten is, in de herinnering aan het verleden en de verwachtingen in de toekomst.
Door de delen vanuit het geheel te benaderen en er als het ware één mee te worden, kan de eenheid, de eeuwigheid en de oneindigheid intuïtief worden geschouwd en gerealiseerd voorbij het onderscheid, hoewel deze eenheid(servaring) onbegrijpelijk blijft. De horizon van het oneindige blijft onbereikbaar en wijkt steeds verder weg. Maar toch vaart het schip hier en nu door de oneindigheid, waarvan het centrum overal is. Tijdens een zeereis heeft Cusanus mogelijk een oceanische eenheidservaring gehad met het oneindige, waarin tegenstellingen oplosten en hij zijn onderscheidende intellect voorbijging en transcendeerde. Vanuit het oneindige beschouwde hij het eindige en vanuit het eindige benaderde hij het oneindige.
Cusanus en de oosterse bewustzijnsfilosofie
De visie van Cusanus komt in diverse opzichten overeen met oosterse filosofen, met name het taoïsme en de Indiase Oepanishaden. Daar gaat het niet over God, maar over Tao, Brahman en Atman, het Zelf, het universele bewustzijn. God als het grootste van het grote en het kleinste van het kleine komt vrijwel letterlijk overeen met een passage uit de Oepanishaden. Zo laten zich meer passages vergelijken, ook met taoïstische en andere geschriften.
Als we de zwaarbeladen term ‘God’ waar antropomorfe en persoonlijke kenmerken aan kleven, zouden interpreterende als ‘Atman’, het universele, pure en alom aanwezige bewustzijn, werpt dat een ander licht op de teksten van Cusanus. Bewustzijn heeft een eindige en een oneindige dimensie. Alle dingen worden gereproduceerd in het bewustzijn en bestaan eigenlijk uit reflecties in bewustzijn, zonder welke ze niet toegankelijk zijn.
Bewustzijn lijkt een goddelijk vermogen om de wereld te herscheppen. De oorspronkelijke dingen zitten verbazingwekkend intelligent en nog grotendeels onbegrijpelijk in elkaar. Ze geven blijk van een intelligent bewustzijn of scheppende vermogen, waarvan zij doortrokken lijken, terwijl dit voor het menselijk verstand niet te bevatten is. We kunnen het in verwondering gadeslaan en er in verbijstering in opgaan als we buiten de grenzen treden van het (onder)scheidende verstand en er in één en al bewustzijn één mee worden.
Uit de onvolledigheid van onze kennis vloeit binnen het redelijke een tolerantie van andere standpunten voort die aanvullend en complementair kunnen zijn. Dit werkt Cusanus uit in zijn latere werken over religieuze tolerantie en de islam, die nog altijd aansluiten bij de actualiteit.
Noot
Enkele citaten uit De docta ignorantia zijn ontleend aan Nicolas Cusanus, Of Learned Ignorance, translation G Heron (Routledge and Kegan Paul, 1954) in: John F Wippel en Allan Wolter OFM, Medieval Philosophy: From St. Augustine to Nicolas of Cusa, p. 455-464.
https://nuanced-podcast.com/het-ene-pad-naar-rust-epictetus/
Zie ook Plato, Plotinos, Dionysius de Areopagiet en vele anderen, vooral Synesios van Kyrene in dit nummer
De vreugde van het Ene 2021 08 02
Even niet met uiterlijke zaken
bezig die het leven kleurrijk maken
in verbinding met de kosmos
laat ik nu mijn leven even los
Geef het leven over aan de kosmos
als een klein maar zinrijk onderdeel
van een ontzagwekkend groot geheel
dat ik vroeger ooit als God vereerde
toen ik onder gelovigen verkeerde
In een zaligheid gedompeld
waar ik door werd overrompeld
toen het Ene zonder tweede
dat de gelovigen als God aanbeden
even in mij is verschenen
Gedreven door een drang naar vreugde
zoeken mensen overal geneugten
Tasten rond als ziende blinden
waar maar even vreugde is te vinden
Bron van licht en vreugde
Zoeken mensen op het uiterlijk gericht
Ver verwijderd van de bron van licht
waar een vreugde is te vinden
die zelfs blinden kan verblinden
In gewijde stilte lost het leven even op
Vroeger ooit benoemd als God
Maar bij anderen het naamloos Ene
of een donker licht dat heeft geschenen
in de grondeloze afgrond van het Ene
En het met een glans omhulde
die de ingekeerde ziel vervulde
met de stille vreugde van het Ene
dat als God ooit werd aanbeden
De goddelijke namen*
En de litanie van namen
die wij ooit vernamen
voor het Ene en ons heugen
verstilt in stille vreugde
Die naar wij vermoeden
ook de bron is van het Goede
en het Schone en het Ware
zoals wijzen ooit verklaarden
Want uiteindelijk is alles één
als het onderscheid verdween
en het leven wordt bevrijdt
van zijn wisselvalligheid
Het ego en het Ene
De vliedende geneugten
lossen op en stille vreugde
die verstand te boven gaat
en het ego achterlaat
In de afgrond van het Ene
is het als een schim verdwenen
Het komt telkens weer naar voren
en wordt steeds opnieuw geboren
als een nieuwe dag begint
en het ego op zijn weg vindt
als er in ons dagelijkse leven
handelend wordt opgetreden
*Dionysius de Aeropagiet, Over de goddelijke namen, o.m. het Goede, het Ware en het Schone
Het oog van God?