Civis Mundi Digitaal #129
Bespreking Karen Armstrong, De Heilige Natuur, Hoe we de relatie met de natuurlijke omgeving kunnen herstellen. Querido Facto, 2022.
Karen Armstrong is een vooraanstaand schrijver over de wereldreligies. Vele van haar talrijke boeken zijn bestsellers geworden. Haar werk is vertaald in veertig talen o.a.Een geschiedenis van God, De strijd om God, Islam, De grote transformatie, De kwestie God en Compassie.Ze geeft vooral de historische en culturele aspecten van de religies aandacht. In Civis Mundi zijn al een aantal artikelen over haar gepubliceerd, zie CM nr 53 en 96. Daarnaast kwam zij meermalen ter sprake in andere artikelen.
In dit boek is de klimaatcrisis de aanleiding om bij de wereldreligies te rade te gaan. Wij hebben in onze tijd een heel ander wereldbeeld gecultiveerd dan onze voorouders, die de natuur als heilig ervoeren [1]. Wij hebben ons boven de natuur gesteld en gebruiken die voor onze menselijke belangen. Het gevolg is dat er nu een dreigende klimaatcrisis is, het milieu onder druk staat en vele dieren en planten met uitsterven worden bedreigd. Naast al de praktische maatregelen om deze crisis aan te pakken, zullen we andere waarden moeten cultiveren hoe met de natuurlijke omgeving om te gaan. In de wereldreligies vindt Armstrong inspiratie om een verandering in onze houding te bevorderen, wat zal bijdragen aan ander gedrag.
In de oude sjamanistische religies was de verbondenheid tussen mens en natuur vrijwel volledig. Alle natuur was evenzeer bezield als de mens (zie CM 124). Toch start ze haar zoektocht naar inzichten en gebruiken om ons weer te verbinden in de ’axiale godsdiensten’ die de wereldreligies van onze tijd zijn geworden. Deze zijn ontstaan tussen 900 en 200 voor Christus, het confucianisme en taoisme in China, het hindoeisme en boeddhisme in India, het joodse monotheisme in Israel en het rationalisme in Griekenland. De diepgaande inzichten van deze tradities zijn onovertroffen. Ze komen, ondanks verschillen sterk overeen in hun ethos en in hoe ze onze relatie met de natuurlijke wereld zien.
Karen Armstrong
Geordend naar tien begrippen put ze uit de wereldreligies om er lessen uit te trekken die we praktisch kunnen toepassen. De Chinese en Indiase religies krijgen relatief veel aandacht, de islam heeft volgens Armstrong nooit een scheiding gemaakt tussen natuur en God. Dat is anders in het jodendom en christendom, waar de monotheistische God de geheel andere was, en de mens de opdracht kreeg gebruik te maken van de natuur.
Mythos en Logos
Vanouds waren er twee manieren om de werkelijkheid te benaderen. Mythos is tijdloos, gaat over het eeuwige en universele. Het geeft betekenis. Het is een soort psychologie avant la lettre die tot uitdrukking kwam in poezie en kunst. In begrippen van onze tijd kunnen we zeggen dat mythos geworteld is in het onderbewuste. Logos daarentegen is pragmatisch, rationeel en gaat over feiten, over objectief waar te nemen zaken. We hebben dankzij deze kenwijze zoveel successen geboekt dat de beperkingen van de logos op de achtergrond zijn geraakt. ’Hij [Logos] kan geen antwoord geven op vragen over de ultieme waarde van het menselijk leven. Hij kan ons verdriet niet verzachten.’.....hij kan geen verklaring geven voor de betekenis van het leven’ (p38).
De wereld is voor ons onttoverd en gedemythologiseerd. We moeten nu de balans herstellen en daarvoor hebben we goede mythen nodig die ons verzoenen met het ’verontrustend raadsel’ dat de wereld is. In het boek zal Armstrong veel mythen uit de verschillende tradities bespreken. Een mythe is geen charmant verhaal, hoeft niet terug te gaan naar het eerste begin, hoewel vele scheppingsmythen dat doen. Het is geen inferieure methode vergeleken met de wetenschap en behoeft geen objectieve waarheden te brengen. Wel zal een mythe nieuwe mogelijkheden moeten bieden en een gids zijn om ons in contact te brengen met de diepere lagen van ons begrip van de wereld. Wat steeds terugkomt in het boek, is de nadruk die Armstrong legt op de noodzaak de lessen in praktijk te brengen, zodat we een andere en intensere vorm van zijn ervaren en deze verankeren in nieuwe gewoonten.
De Heilige Natuur
Armstrong citeert de confucianistische geleerde Fang Yizhi (1611-1671), nadat hij westerse wetenschappers had ontmoet: ’ze zijn heel goed in materiele zaken, maar ze begrijpen niets van qi.’ Dit is een hele korte samenvatting van de strekking van het boek: we hebben in het westen veel succes gehad met onze op materie gerichte wetenschap, maar de onderliggende energie, die in China met qi wordt aangeduid zijn we uit het oog zijn verloren. In het Chinese wereldbeeld is de mens en de kosmos een doorlopend geheel. De volmaakte mens is geintegreerd in menselijke, goddelijke en natuurlijke sferen. Er is geen scheppingsverhaal in China. Yin en yang, de twee tegengestelde krachten hebben een creatieve wisselwerking met elkaar en zijn in een continue beweging werkzaam in alle aspecten. Er was geen bevoorrechte positie van de mens in de natuur.
In het eveneens chinese taoisme is het tao het allesdoordringende onuitsprekelijke mysterie. Het Tao is vormloos, en stroomt door alle dingen, biedt zich aan elk schepsel aan en laat dat gedijen. Dat is voor enige tijd, dan ... keren ze terug naar de rijke duisternis van het ene... zegt Lao Zi in de Daodejing (Het boek van de tao en de innerlijke kracht) (56)
Dan verrijzen alle dingen tezamen,
Stil zittend aanschouw ik hun terugkeer.
Ja alle dingen hebben hun bloeitijd,
en gaan dan terug tot waar ze vandaan kwamen.
Terugkeren tot de oorsprong heet: verstillen (p56)
In India is er een overeenkomstig begrip, rta, de heilige onpersoonlijke, bezielende orde.
Niets is alleen materieel, alles is doordrongen van een heilige kracht. Later werd dat Brahman genoemd en herkend dat het ook de basis is van het zelf. Alles is een afspiegeling daarvan, niet direct zichtbaar, maar intuitief kunnen we dat aanvoelen. Kunst kan toespelingen herbergen en emoties oproepen.
Ook in het boeddhisme is een inherente heiligheid overal. De boeddhanatuur is immers in alles aanwezig.
Hoewel de Joodse religie God de heel andere noemde, was er in de Kabbalah wel sprake van een inherente God. In de kosmologie daarvan wordt in de verschillende lagen van de schepping stap voor stap steeds meer onthuld van de Godheid.
Hoe kunnen we dat gevoel van een inherente heiligheid van de natuur terugkrijgen? God als de onuitsprekelijke dynamische innerlijke aanwezigheid in alles? Een eenvoudig gewoonte die we kunnen cultiveren is stil zitten in de natuur, alleen maar gadeslaan wat er is en zo worden onderricht door de natuur.
Heiligheid
In het Engels zijn er twee vertalingen voor ons woord heilig: holy en sacred. In de vorige paragraaf gebruikte Armstrong in haar Engelse boek ’sacred nature’, wat vertaald is als de heilige natuur. Een volgend hoofdstuk gaat over de ’holyness’. Het hebreeuwse woord daarvoor is ’kadosh’, en dat betekent oorspronkelijk ’anders’. Het verwijst naar de overweldigende ervaring die mensen kan overvallen van het numineuze is, het is het een mysterium tremendum en fascinans. Angstaanjagend maar we worden er ook door aangetrokken (zie Rudolf Otto, Het heilige).
Verrassend is dat Armstrong in het kader van dit begrip het boek Job uit de bijbel bespreekt. We kennen het verhaal van Job waarin de duivel God uitdaagt en Job door enorme rampen overvallen wordt om te kijken hoe hij reageert. Als Job tenslotte zich afvraagt waarom een rechtschapen mens zo moet lijden en zegt niet meer te willen leven, geeft God hem een antwoord. ’God toont hem een kosmos die bruist van energie en leven’ (p87).
Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte?
Wie heeft haar hoeksteen gelegd,
terwijl de morgensterren samen jubelden.
De hemelbewoners juichten van vreugde? (p87)
’Had Job er enig idee van hoe uitgestrekt de aarde is? Had hij gezien waar de sneeuw wordt bewaard? Kon hij het juk van de Pleiaden vastmaken? Kon hij de wetten van de hemel begrijpen en de wolken en opgekropte wateren zijn wil opleggen? (p88) God vergelijkt Jobs gedrag met dat van dieren, die veel nobeler waarden hebben dan de mensen die hen exploiteren.
Job slaat zijn hand voor zijn mond, een rituele uitdrukking van ontzag in de aanwezigheid van het sublieme. Hij is sprakeloos. Zijn perspectief is van het menselijke verschoven naar het numineuze. Het is volgens Armstrong de enige keer dat de Bijbel de heiligheid van de natuur beschrijft.
Over het ondoorgrondelijke vertelt ze voorts een verhaal over een Indiaas gebruik uit de 10e eeuw voor Chr. waarbij de priesters een wedstrijd organiseerden, de brahmodya. Een uitdager stelde een raadselachtige vraag over de wereld. De tegenstanders verzonnen antwoorden die treffend maar ondoorgrondelijk waren. De winnaar was de deelnemer die zijn tegenstanders tot zwijgen bracht, want in die stilte was het Brahman aanwezig.
We kunnen stilstaan bij een stille, naakte ervaring van een plechtige stilte en wellicht iets van het onuitsprekelijke ervaren dat ons begrip te boven gaat. Voor Job was de heiligheid en de onuitsprekelijke grootsheid van de natuur een nieuw inzicht. In andere tradities had dat altijd al een grotere plaats gehad. In onze tijd is dat besef vervaagd, maar kan een dergelijke ervaring onze houding naar de natuurlijke wereld veranderen.
De gebrokenheid van het leven
In het leven is er veel inherent verdriet, pijn, lijden. Armstrong bespreekt een aantal scheppingsmythes en verhalen uit religieuze tradities waarin die fundamentele gebrokenheid in de schepping een plaats heeft, anders dan in het vredige Genesisverhaal. De Indiase Rig Veda verhaalt over Prajapati, de scheppingsgod die uit zichzelf de wereld schiep en er weer in is terugkeerde, alles is daarom heilig. In latere geschriften vertellen echter scheppingsmythes dat het lichaam van Prajapati door de inspanning van het scheppen geexplodeerd is en dat delen daarvan de geschapen dingen zijn geworden. Deze zijn echter van meet af aan zwak en beschadigd. Prajapati vraagt de door hem zelf geschapen vuurgod Agni om zijn lichaam weer in elkaar te zetten. Dat doet deze stukje bij beetje. Dit drama wordt herhaald in het vuurritueel, dat Vedische priesters dagelijks verrichtten in India en waarbij ook mantra’s gereciteerd worden. Het leert de mensen dat de schepping kwetsbaar is en zorg behoeft om goed te functioneren. (Over de Veda’s zie CM 122).
https://nl.wikipedia.org/wiki/Agni
Ook in de Moslim traditie is er aandacht voor de pijn van de wereld. Armstrong benadrukt de esthetische kwaliteiten van de Koran als die in het Arabisch gereciteerd wordt, maar die verloren gaan in een vertaling. Het roept een stemming op die ’hoezn’ genoemd wordt: verdriet, treurnis, droefenis om de pijn van de wereld. Maar ook ware nederigheid, ontzag voor het goddelijke, de menselijke kwetsbaarheid. De mysticus Moeid ad-Din ibv al-Arabi (1165-1240) schrijft over een oude overlevering, dat de wereld begon met ’een onbeschrijfelijke pijn, een onrustige ruk diep in het absolute’...en dan ’een explosieve uitademing, een snik van verdriet en compassie voor al de wezens die begonnen te ontstaan’. (105)
Een verhaal van de Joodse wijze Luria (1534-1572) vertelt dat de buizen en vaten die de schepping van goddelijk licht zouden moeten voorzien versplinterden door de grote druk. Daarom zit de schepping schots en scheef in elkaar. De goddelijke aanwezigheid in de wereld ’zwierf daarom ontheemd daar doorheen, hunkerend naar een hereniging met de Godheid’ . (106)
De ervaring van bedroefdheid om de beschadigde wereld wordt in deze verhalen en praktijken doelgericht opgeroepen. We worden aangezet dit aspect van het leven resoluut onder ogen te zien, bijna als een voorwaarde om compassie te ervaren. ’Verdriet en de empathie die ons gevoel van rechtvaardigheid voedt, zijn diepgaand met elkaar verbonden’. (blz 103)
Ze raadt ons aan om van tijd tot tijd stil te staan bij het lijden in de wereld en dat tot ons door te laten dringen en toelaten dat ze ons verontrusten. Natuurlijkerwijs ontstaat dan compassie, die de inspiratie is voor constructieve actie.
Het offer
Hoewel wij iedere dag miljoenen dieren slachten, kijken we vreemd aan tegen het dierenoffer dat we in oude religieuze praktijken veel tegenkomen. ’In de oude wereld aten mensen gewoonlijk geen vlees, tenzij het ritueel was geslacht. Het offer was bedoeld om een verandering teweeg te brengen bij alle deelnemers - ook het dierlijke slachtoffer - met veeleisende religieuze ceremonies.’ (p111) Het dier werd geheiligd en een goddelijke waardigheid verleend. In het Engelse woord voor offer: sacrifice herkennen we nog de link met heiligheid. De offeraar kreeg de opdracht het proces van de reis naar de hemel innerlijk mee te maken, wat een intensieve voorbereiding vereiste.
Niet de hele bevolking kon meedoen met de uitvoerige offerrituelen. In India waren daarom voor de gewone mensen de ’vijf grote offers’ voorgeschreven. Dit waren eenvoudige oefeningen om een houding van compassie, dankbaarheid en praktische zorgzaamheid voor de medemens en de natuurlijke wereld te cultiveren. ’Ten eerste het dagelijks buiten zetten van een schaaltje eten voor hongerige of zieke dieren. Ten tweede alle gasten, genodigd of ongenodigd verwelkomen en eren alsof ze goden waren en hen eten aanbieden totdat ze niet meer kunnen. Het derde en vierde ritueel staat ervoor garant dat zowel de overledenen als de deva’s elke dag met liefde en eerbied werden herdacht met eenvoudige offergaven..... Het vijfde ritueel was de dagelijkse studie van geschriften, waarbij zacht een hymne werd gereciteerd...’ (118)
Rituelen zijn volgens Armstrong bedoeld om een diepgaande verandering in onze geest te bewerkstelligen. Wat we terug zien in de rituelen in de oude godsdiensten is het als heilig gaan ervaren van wat voor ons gewone verschijnselen zijn. Misschien kunnen we zelf ’vijf grote offers’ creëren en proberen om het heilige te eren in de mensen met wie we in contact komen, en herkennen dat elke plant en elk dier zijn eigen unieke waardigheid en schoonheid heeft. We kunnen er aan wennen alles te behandelen met eerbied en vriendelijkheid.
Kenosis
Het griekse woord kenosis betekent het ’leegmaken van zichzelf’. ’Vanaf een zeer vroege periode werd kenosis beschouwd als essentieel voor zowel het spirituele leven van de mens als de hele wereldorde’. (p123) In onze tijd waarderen we assertiviteit hoger dan het opgeven van ons ego. We worden aangezet onszelf te promoten, op te komen voor onszelf en onze mening. Toch herkennen en waarderen we het afwezig zijn van ego wel in figuren als Mahatma Ghandi, Martin Luther King en Nelson Mandela.
In sommige oude tradities wordt de schepping toegeschreven aan een dynamische kracht die onvermoeibaar en subtiel in alles van binnenuit werkt. Elders wordt benadrukt dat de kosmos iets is waarin elk wezen - mens, dier, plant, mineraal - in volle harmonie deelheeft aan een mysterieus, zichzelf genererend proces. In plaats van de wrede strijd om het bestaan in het darwinistische verhaal, ’zien we een voortdurende kenosis waarin alles zich creatief en spontaan ’overgeeft’ aan elkaar’ (p124).
In het taoisme is het nadrukkelijk aanwezig:
Vandaar dat de wijze,
door zijn eigen persoon op de achtergrond te houden,
hem voorrang geeft.
Door zich niet om zijn eigen persoon te bekommeren,
hem behouden kan.
Is het niet omdat hij geen eigenbelang nastreeft,
dat hij zijn eigenbelang kan verwezelijken?
......
Hij houdt zich aan het ene;
zodoende is de wijze de herder van de wereld.
Hij laat zichzelf niet zien; daarom is hij aanzienlijk.
Hij verheldert niets; daarom is hij glansrijk.
Hij pretendeert niets; daarom heeft hij verdienste.
Hij snoeft niet; daarom is zijn goedheid groot.
Juist omdat hij niet wedijvert, kan niemand met hem wedijveren (p125)
De wijze uit de taoistische traditie die zijn ego opgeeft, heeft nog steeds emoties zoals iedereen, maar in zijn kern ervaart hij iets onverstoorbaars dat hem een mysterieuze kracht geeft.
Centraal in het boeddhisme zijn praktijken die tot anatta (zelfloosheid) leiden. Boeddha riep de mensen op te zien hoe veranderlijk en vluchtig onze verlangens en gevoelens zijn. Als ze leefden alsof het ego niet bestond, konden ze zorgen over status, gevoelens van trots, hebzucht en angst achter zich laten en voelden ze zich gelukkiger. Dan... ’komen mensen in een rijkere, vollere modus van bestaan.’ (p128)
Ook in het christendom heeft kenosis een centrale plaats. Paulus zegt aan de Filippenzen: ’Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle nederigheid de ander belangrijker dan uzelf. Heb niet alleen uw eigen belangen voor ogen, maar ook die van de ander’ (p129). Het gebod van Jezus om zelfs je vijanden lief te hebben vereist een heel radicale kenosis. We moeten mensen welwillend tegemoet treden ook al is er nauwelijks hoop op wederkerigheid.
In de Islam is zelfloosheid essentieel. Ook staat het zich bekommeren om armen en behoeftigen, kleine daden van vriendelijkheid, en het hart zuiveren van egoisme en trots centraal. In het vijf maal per dag uit te voeren groepsgebed vroeg Mohammed aan de trotse, arrogante, tribale volgelingen om met hun hoofd de aarde aan te raken. Diepe buigingen voor Allah van wie we allen afhankelijk zijn. ’Islam betekent overgave, een moslim is iemand die dit existentiële loslaten van het zelf heeft volbracht.’ De bewegingen van het lichaam, de diepe buigingen, instrueren ons op een dieper niveau dan het rationele om het ego op te geven, dus kenosis te betrachten.
Kenosis is in alle tradities terug te vinden als een thema en centraal voor veel meditatieve methodes, ook in bv yoga.
Armstrong geeft een raad die iedereen kan toepassen, ook als we geen meditatieve praktijk willen oppakken. We zouden elke dag in de ochtend en avond een kort moment drie dingen kunnen overwegen: ’hoe weinig we weten, hoe vaak we tekortschieten in vriendelijkheid voor andere wezens en hoe beperkt onze verlangens en hunkeringen zijn, die zo vaak beginnen en eindigen in onszelf’ ( p137).
Dankbaarheid
In de hete woestijnen van Arabie leefde de bevolking in het begin van de 7e eeuw toen Mohammed zijn openbaringen ontving steeds op de rand van ondervoeding. Desondanks benadrukte de verzen van de Koran dat de natuur het grootste wonder van Allah was, een goddelijke openbaring die gelijkstaat aan de Koran. Moslims worden ertoe opgeroepen de ritmen van de natuur als een zelfonthulling van het goddelijke te beschouwen. Al vroeg hebben daarom ook de moslims aandacht besteed aan de natuurwetenschappen, die ze als heilig beschouwden.
In dit hoofdstuk vraagt Armstrong net als op een paar andere plaatsen in het boek aandacht voor de bijzondere kwaliteiten van de Koran als die in het arabisch gereciteerd wordt. ’De rijke, zinspelende taal en ritmen van de Koran helpen de moslims die ernaar luisteren in een andere modus van bewustzijn te komen. Hun ademhaling richt zich naar degene die reciteert, wat helpt het om moeilijker te vatten delen van het onderricht in de tekst te begrijpen... Net als bij yoga geeft adembeheersing een gevoel van ruimtelijke uitbreiding, vergelijkbaar met het effect van muziek’ (p141).
Belangrijke waarheden worden vaak niet in de taal van de Logos, maar op een esthetische manier overgebracht. Armstrong citeert een aantal gedichten, van Franciscus van Assisi, van de Engelse dichter Hopkins (1844-1889), van de Amerikaanse dichteres Mary Oliver.(1935-2019)
Elk sterfelijk ding verricht dit, ieder ogenblik:
drukt uit wat het omgrenst aan heimelijk hijgen,
het zelf, bevestigt zich, spreekt, spelt zijn eigen
bewegen: "Ik ben het, ik. Om dit te doen kwam ik."
Hopkins
Is een boom in zijn hoogte blij met zijn vele
takken
elk als een gedicht?
Zijn de wolken blij zich te ontdoen van hun regenlast?
Bijna alles zegt nee, nee, niet mogelijk.
Ik weiger tot zo’n slotsom te denken.
Te erg zou het zijn om te dwalen.
Mary Oliver
Armstrong waardeert de islam op een aantal punten zeer. De mensen kunnen vrijwillig een daad van islam stellen en hun leven zo vormgeven dat het de bron van het zijn weerspiegelt. Er is ook het streven dat de samenleving de wetten van de natuur weerspiegelt, waardoor die harmonieus functioneren, met rechtvaardigheid en met compassie voor elkaar. Ook in de andere monotheistische religies zijn er veel voorbeelden van het opstaan tegen onrechtvaardigheid.
In onze tijd ervaren we meestal geen dankbaarheid voor de natuurlijke ritmen van de natuur, zoals we dat bijvoorbeeld zien bij de oude Egyptenaren voor wie het opkomen en ondergaan van de zon een goddelijk gebeuren was. Wij zouden ons meer kunnen verwonderen over de op elkaar inspelende ritmen in de natuur. Zo vanzelfsprekend zijn die niet meer in deze tijd van klimaatverandering. We zouden een bepaald gedicht of tekst dagelijks kunnen reciteren om hierbij stil te staan.
De gulden regel
Onafhankelijk van elkaar is in alle grote religieuze tradities de regel geformuleerd ’anderen niet behandelen zoals je zelf niet behandeld wilt worden’. Het toepassen van deze regel vereist compassie, die ingaat tegen ons ingebakken egoisme om onszelf in het middelpunt van de wereld te plaatsen.
Confucius
https://www.asahi.com/ajw/articles/13765362
Confucius was een van de eersten die deze regel formuleerde. Hij stelde: ’als een vorst zich zo zou gedragen tegenover andere heersers, zouden er geen gruwelijke oorlogen meer zijn. Conflict en haat zouden wegsmelten’ (p160). Om een dergelijke instelling aan te leren schreef Confucius rituele gebaren voor. Die fysieke gebaren waren een uiting van respect en veranderden zowel de ontvangers als uitvoerders op een fundamenteel versterkende manier. De confucianisten waren ervan overtuigd dat mensen oefening en scholing nodig hebben om iemand met een perfecte menselijkheid te worden (ren). De uiterlijke gewoonte van respect betonen helpt om het ego dat continu zichzelf centraal stelt, opzij te zetten. Oorspronkelijk was de leer van Confucius gericht op het maatschappelijk leven, maar in de loop van de eeuwen is deze uitgebreid en omvatte ook de natuur. ’Zorgzaamheid voor de natuurlijke omgeving vloeit op natuurlijke wijze voort uit respect en eerbied voor de mensheid’ (p164). Nog later namen de neoconfucianisten boeddhistische inzichten op in hun klassieke teksten en werden nog radicaler, al bleven ze hun eigenheid behouden. ’Zo zijn er geen bovennatuurlijke openbaringen. We hoeven alleen maar de heiligheid van alles om ons heen te erkennen en te zien hoe de ’tienduizend dingen’ elkaar onvermoeibaar ondersteunen... De eindeloze gulheid van de kosmos....is op zichzelf al een transcendente ervaring’ (p168,169). ‘Een persoon die doelbewust een besef van de eenheid van het zijn had gecultiveerd, kon in de dingen binnengaan: ’hij kijkt naar alles in de wereld als naar zichzelf’ (p171). Dit is verwoord in de ’Westerse Inscriptie’, teksten gegraveerd op de westelijke muur van de studeerkamer van Zhang Zai (1020-1077)
’Daarom zie ik wat het universum vult als mijn
lichaam en zie ik wat het universum stuurt als
mijn natuur.
Alle mensen zijn mijn broeders en zusters, en
alle dingen zijn mijn metgezellen....
Dergelijke uitingen werden door de neoconfucianisten beschouwd als het verloren onderricht van Confucius. De studenten werden geleerd hun geest vrij te maken van egoisme en eerbied te cultiveren voor het principe van de hemel dat in alles aanwezig is. We vormen een lichaam met alle wezens, hun lijden voelen we als ons eigen lijden. Van de confucianistishe hervormer Zhu Xi (1130-1200) werd gezegd dat hij ’geen geest had’. Zo iemand zag voortdurend de tienduizend dingen als zichzelf en voelde zich steeds volledig op zijn gemak. Maar in zijn officiele hoedanigheid was hij ’behoedzaam en strikt en behandelde hij anderen als zichzelf’ (p175). Hij was uiterst onpartijdig, omdat geen eigen geest of gevoel hebben eenvoudigweg neerkwam op spontaan reageren op alle dingen zoals ze komen. Toegewijd werd de verworven helderheid en discipline van de gulden regel naar het openbare leven gebracht.
Naast de geinspireerde beschrijving van Armstrong over het confucianisme, citeert ze en vertelt ze overeenkomstige verhalen uit de taoistische en christelijke traditie, waarin compassie en empathie centraal staan. Meer over Confucius zie CM 101-103.
Ahimsa
Ahimsa wordt meestal vertaald met geweldloosheid, maar het gaat om een radicaal concept om de ander geen schade toe te brengen. Het is een centraal begrip in de Indiase spiritualiteit. In de jainistische traditie is er Mahavira voor wie dit begrip essentieel was om verlichting te bereiken. Alles heeft een ziel, dankzij een diepgaande empathie kunnen we leren niets te schaden of pijn te doen. Jainisten moesten altijd heel voorzichtig lopen om niet per ongeluk een grasspriet te vertrappen of een insect te pletten. Ze moesten zich steeds bewust zijn van de levenskracht die in alles huisde. Voor deze traditie was de gulden regel en dan toegespitst op het niet schaden van anderen de kern van spiritualiteit. Hoewel het Jainisme nooit een wereldgodsdienst is geworden, heeft volgens Armstrong de vereiste van vriendelijkheid en geweldloosheid doorgewerkt in het hele Indiase subcontinent en zich verankerd in het boeddhisme, het hindoeisme en de Indiase islam. Het heeft de Indiase heerser Ashoka (ca.264-223 v C) beinvloed die decreten op rotswanden en pilaren liet beitelen.’ Hij beloofde zich zoveel mogelijk van militair geweld te onthouden, predikte vriendelijkheid voor dieren en kondigde de aanplant van banyanbomen aan om schaduw te geven aan mens en dier’ (p187).
Aan het einde van het lange Indiase epos de Mahabaratha dat vol staat met veldslagen en bloedbaden komt de oude leermeester Bhisma aan het woord.
’In het niet vasthouden aan de ander
als tegengesteld aan zichzelf
daar is de essentie van dharma.’ (189)
Terwijl de slagvelden bezaaid zijn met lijken, vertelt deze wijze ons dat dit komt omdat we de ander zien als tegengesteld aan onszelf. Als we dharma, dat is de orde en gewoonte die het leven en het universum mogelijk maken, willen volgen, moeten we ons destructieve egoisme en zelfzuchtigheid opgeven en een houding cultiveren waarin we ’alle dingen zien als onszelf’.
Hoe kunnen we dat doen? We kunnen iedere dag een paar momenten stilstaan bij de heiligheid en kwetsbaarheid van alle schepselen.
Concentrische cirkels
Het vermogen om één te worden met alle wezens en dingen in de kosmos werd in de oude Chinese tradities verworven door een doelgerichte en continue uitbreiding van sympathie naar steeds meer van de tienduizend dingen. Dit werd symbolisch aangeduid als concentrische cirkels. Eerst moest men onder andere door middel van rituelen het gezinsleven harmonieus maken, bijvoorbeeld door respect te betuigen aan de ouders en de broers en zussen. Dat breidt zich vervolgens uit naar de lokale gemeenschap, dan naar de staat, de hele mensheid en de hele kosmos. Steeds wordt het gevoel van ik en mijn daarbij overstegen.
Ook moeten de dingen in de natuur (wu) onderzocht worden. Deze zijn echter geen dingen zoals wij het woord gebruiken, want er zijn geen levensloze objecten in hun visie. Alles heeft een heilige kwaliteit of essentie die maakt dat het kostbaar en betekenisvol is.
’Alleen wanneer de dingen (wu) onderzocht worden, wordt de kennis uitgebreid; wanneer de kennis wordt uitgebreid, worden de gedachten oprecht;
wanneer de gedachten oprecht worden, wordt de geest gecorrigeerd;
wanneer de geest gecorrigeerd is, wordt de persoon gecultiveerd;
wanneer de persoon is gecultiveerd, wordt orde gebracht in de familie;
wanneer orde gebracht is in de familie, wordt de staat goed geregeerd;
wanneer de staat goed wordt geregeerd, is er vrede gebracht in de wereld’ (p200)
Het begint dus met de essentiele eigenschappen van de natuur te onderzoeken.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Boeddhisme
Ook Boeddha legde een nadruk op transcendentie van het zelf en betrokkenheid op grotere cirkels in de schepping. Naast contemplatie als methode voor transcendentie, leerde hij om de geest leeg te maken van kwade wil en afgunst, en vervolgens gevoelens van liefdevolle vriendelijkheid in alle vier windrichtingen te sturen. Wanneer zijn volgelingen dit deden en doordrongen waren van ’overvloedige, verheven, mateloze liefdevolle vriendelijkheid’, doorbraken ze barrieres en..... ervoeren ze een extase die hen uit zichzelf bracht naar boven, onder, rondom, en overal’. (205)
Het wordt mooi geformuleerd in een gedicht uit de Pali-canon.
Laat alle wezens gelukkig zijn! Zwak of sterk,
van hoge, middelbare of lage stand,
klein of groot, zichtbaar of onzichtbaar, dichtbij of ver weg,
levend of nog ongeboren – mogen ze allen volmaakt gelukkig zijn! (p206)
Door onze aandacht op dergelijke manier te richten en uit te breiden kunnen we nieuwe gewoonten van geest en hart ontwikkelen. We kunnen beginnen met de natuur en stilstaan bij het mysterie en de ondoorgrondelijkheid daarvan. We kunnen onze aandacht laten uitgaan naar steeds wijdere cirkels van medemensen en hen in onze compassie opnemen. We kunnen de dichtregel van Boeddha reciteren en daarbij in gedachten houden dat daarin een weigering is om en grenzen van welke aard dan ook te accepteren: ’laat alle wezens gelukkig zijn.’
Bespreking
Karen Armstrong’s grote kwalteit om spirituele en religieuze verhalen, mythes en geschiedenissen te vertellen komt in dit boek uitstekend tot uitdrukking. Karen Armstrong heeft een persoonlijke selectie gemaakt van inzichten, verhalen en mythes, die kunnen helpen ons te verbinden met de natuur. Ook de concepten waarmee ze haar boek heeft geordend, zijn een persoonlijke keuze, een mooie en te waarderen keuze, ze hebben niet noodzakelijkerwijs een logische samenhang of vormen een theoretisch raamwerk. Ons met de natuur te verbinden kunnen we niet los kunnen zien van ons ook dieper verbinden met onze medemensen en met het leven. We zullen dieper in ons bewustzijn moeten duiken en onze gewoontes van hart en geest veranderen. In de meeste mythen en verhalen komt de natuur slechts zijdelings aan de orde, het gaat veeleer om hoe wij mensen ons bewustzijn en aandacht gebruiken.
Het is van groot belang dat we gaan beseffen dat wij als mensen een mate van vrijheid hebben hoe onze aandacht in te stellen en zo de kwaliteit van ons bewustzijn te bepalen. En dat bepaalt hoe we het leven ervaren en dat zal van invloed zijn op onszelf, ons gedrag en vervolgens via de concentrische cirkels op onze medemensen en de samenleving. Het begint met een besef van de mogelijkheid hiervan, wat verantwoordelijkheid van ons mensen voor de situatie in de wereld impliceert. Vervolgens is een volgehouden leerproces nodig. We vinden dit in vele toonaarden terug in de verhalen en leringen die Armstrong in het boek aanhaalt en ook in de meestal eenvoudige aanwijzingen die ze geeft.
Het meest centraal is het overstijgen van het ego, de neiging onszelf in het middelpunt van onze wereld te zetten en vandaaruit te voelen en denken. Hoezeer onze maatschappij die instelling ook bevordert, we kunnen nieuwe gewoonten van hart en geest aanleren en de barriëres van egoïsme en eigenwaan afbreken. Het hebben van een duidelijke intentie daartoe is nodig en, nogmaals, we zullen erin moeten volharden. We kunnen een houding van eerbied, zorgzaamheid en verwondering voor wat ons omringt in onszelf versterken. En ook een stille ontvankelijkheid cultiveren, waarin de natuur ons zal onderwijzen. We kunnen deze processen helpen door zorvuldig een dergelijke instelling aan te kweken. Dan zullen de woorden ’de heilige natuur’ voor ons weer betekenisvol zijn.
Noten
Zie bijv. Hans Joas, De macht van het heilige en Marcel Gauchet, De onttovering van de wereld, zie CM 129 en 127)