Civis Mundi Digitaal #129
Bespreking van Stefan Hertmans, Verschuivingen, De Bezige Bij, 2022.
Terwijl ik begin december de beursberichten las, trof me de zin “ook deze week komt er zeker nog geen einde aan 2022”. Bedoeld was dat er nog wel het een en ander ging gebeuren voordat we de boeken voor dit jaar zouden kunnen sluiten, maar het gaf mij het gevoel dat er niet snel een einde zal komen aan de zaken die dit jaar speelden.
Stefan Hertmans constateert dat we ons in een overgangstijd bevinden en dat we zelf geen goed beeld hebben van onze situatie, of zoals Viktor Klemperer ooit, tijdens het nazibewind, haast terloops, te midden van ellende en onzekerheid, met vaste hand in zijn beroemde dagboeken noteerde: ‘De tijdgenoot weet niets’.
Terwijl we afstormen op een grote klimaatcrisis en groeiende migratiestromen, rollen de Russische tanks Oekraïne binnen. Ondertussen vermaken wij ons in onze bubbels met het vrijgeven van onze meest intieme zaken, en hebben we de oude en vertrouwde ideologieën ingeruild voor allerlei vormen van ‘fake truth’ en ‘alternatieve feiten’. Hoe kon de Verlichting zo ontsporen? Stefan Hertmans wijst als oorzaak aan: het uit elkaar vallen van de zuilen en van het pact van de sociaaldemocratie. Wel hoopt hij op een herleving van de transcendentie, het vooruitgangsgeloof waardoor scepsis, cynisme en achterdocht, de vleugels danig van zijn gekortwiekt.
Ontworteling
Stefan Hertmans begint zijn boek Verschuivingen, bestaande uit 20 losse essays over verschillende onderwerpen die elkaar aanvullen, met de constatering dat onze tijd beheerst wordt door drie grote thema’s: klimaatverandering, globalisme en migratie. De klimaatcrisis is de meest omvattende en sleept in zijn kielzog de twee andere kernproblemen mee. De groeiende sociale en economische ongelijkheid, aangejaagd door globalisme en klimaatwijziging, zal de immigratie doen toenemen.
Lang hebben we geleefd met het idee dat de aarde oneindig was, maar Kant waarschuwde al dat we ‘ons niet tot in het oneindige kunnen verstrooien, omdat het aardoppervlak bolvorming is’. Onze natuurlijke rijkdom is eindig en wordt schaars. Dat betekent dat niemand meer een oorspronkelijk recht heeft op een bepaalde plek. Wat wij nog natuur noemen, is stil en leeg geworden (van insecten). Maar omdat velen niet weten hoe het ooit was, is het grote uitsterven een sluipende catastrofe die amper waarneembaar is.
Het vasthouden aan het model van economische groei kan nu eerder als ‘regressief’ dan als ‘progressief’ worden geduid. Het vooruitgangsdenken kritiseren wil echter niet zeggen: de hoop op emancipatie opgeven. Maar de nieuwe modi vivendi zullen niet langer zijn ‘traditie en overvloed’, maar ‘ontworteling en schaarste’.
Eén wereld
De cartografie van de wereld verandert razendsnel. Onze wereldkaarten zijn getekend door antropocentrisme, kolonialisme en geocentrisme van de oude stempel. De verbindingslijnen die het leven voor de komende generaties moeten garanderen, lopen volgens een heel andere logica. Global-local heeft geen betekenis meer. Wat zich lokaal afspeelt heeft wereldwijde gevolgen. De drenkelingen die aanspoelen op Lampedusa en Lesbos, de zoönose die nieuwe epidemieën oproept, de bosbranden en smeltende gletsjers: onze hele geografie is aan een totale make-over toe.
In een wereld waar mobiliteit de grootste menselijke activiteit is geworden, is ook fysieke en culturele vermenging de maatstaf. Terwijl identitaire nationalisten gretig reizen en vrij producten van over de hele wereld kopen, zijn ze afkerig van die culturele menging en voor behoud van het eigene, terwijl kruising van culturen altijd heeft geleid tot vernieuwing en grotere weerbaarheid. Immigranten vormen een nieuwe precaritarische klasse (de maatschappelijk kwetsbaren), waartegen de oude precaritarische klasse (de oude arbeidersklasse) zich afzet. Het is onderdeel van de nieuwe klassenstrijd die wereldwijd heerst, van goedkope arbeid, tijdelijke contracten, en slechte huisvesting.
Opinie en emotie
De ontwrichting is echter niet alleen ruimtelijk, maar ook intellectueel en spiritueel: we weten niet meer met elkaar te spreken. Vandaar het verbale geweld in de publieke ruimte, alsof we niet langer beschermd worden door de zekerheden die de rationaliteit ons eeuwenlang heeft geboden. Verspreiding van vormloze informatie op internet biedt de illusie van kennis. Elitair is niet het hebben van kennis, elitair is te geloven dat kennis voor iedereen toegankelijk is zonder opleiding – het is een vorm van ‘fake democracy’. Ondanks Kants oproep om kritisch te zijn op bijgeloof en onzin, lopen ontelbaar velen in de fuik van fake news en complotverhalen.
Informatie wordt steeds meer verdrongen door opinie en emotie, en wordt daar steeds meer mee verward. Het tv-journaal laat gewone mensen in de straat reageren op gebeurtenissen. Opinie wordt het nieuws. Dat ziet er misleidend democratisch uit, maar belemmert het zicht op wat er werkelijk op het spel staat. Om zicht te krijgen op de grote problemen is achtergrondkennis nodig. Dat vraagt tijd en studie en duiding door experts. Daarvoor is geen aandacht meer. Human interest slaat aldus om in de parodie van wat werkelijk van belang is voor de samenlevenden. De kijker krijgt een persiflage geserveerd van inspraak die geen ander doel heeft dan hem als kijker/consument aan zijn vertrouwde zender te binden. Het mediale woord is radicaal subjectief geworden en bereikt nog maar zelden het niveau van de gedistantieerde analyse.
De scheiding tussen de persoonlijke sfeer en de openbaarheid is mede door de sociale media aan het vervagen. Dit uit zich in het publiek etaleren van persoonlijke problemen, het vrijwillig afstaan van persoonlijke gegevens aan sociale media, de overgave van eigen voorkeuren in geregistreerde click-profielen, de gepersonaliseerde content, de hyperindividualiteit van het getatoeëerde en met plastische chirurgie verminkte lichaam, het lhbgti+ gender-alfabet, de man-vrouw verhouding, en kleur als identiteit. Er is meer oog gekomen voor minderheden en hun problemen, ook die hebben recht op vrijheid en emancipatie, maar vrijheid wordt zo een controversieel begrip; je kan er van alles onder verstaan dat enkel voor bepaalde groepen geldt.
Identiteit
De zo idealistisch ogende cultural studies impliceren een ontnuchtering voor de universalistische droom van het humanisme. De oude idealen van universele gelijkheid worden weggezet als witte suprematie en als naïeve postkoloniale illusie. Vrijheid blijkt niet langer een begrip dat gelijkheid voor allen impliceert, maar even goed een strijd is om culturele soevereiniteit. Beetje bij beetje raakt het begrip van individuele vrijheid geproblematiseerd; elke actiegroep, culturele subgroep of gezindheid geeft er een andere culturele invulling aan.
Wat volgde was een geleidelijk overnemen van het begrip vrijheid door mensen die juist weinig ophadden met de vrijheid van anderen die van hen verschilden. Vrijheid werd zo een begrip om alles en iedereen te wantrouwen die je niet als gelijkgezind ervaart. Alles valt op die manier ten prooi aan een nieuw tribalisme; de vroegere ideologieën zijn verdampt, daarmee ook de hoop op ‘objectiviteit’ – in plaats daarvan krijgen we stammentwisten die gebaseerd zijn op culturele posities. Waar volgens de aloude behoefte aan regulering het samenleven de relativering van het eigene veronderstelde, is nu de verabsolutering van het eigene de inzet tégen het eigene van de verfoeide ander.
Einde van het sociaaldemocratisch pact
Terwijl vroeger het ideologische dispuut ons denken beheerste, is na de catastrofes van de twintigste eeuw en de val van het IJzeren Gordijn – in de notoir naïeve formulering – de geschiedenis geëindigd. Het regeren is overgegeven aan politici die gekozen zijn op basis van ‘leiderskwaliteiten’, en door de ontideologisering is de politiek ten prooi gevallen aan een identitaire versnippering. Bij gebrek aan kompas en door de complexiteit van de problemen groeit de afhankelijkheid van experts.
In de coronacrisis werd dit de lakmoesproef van het politieke systeem: ‘hoever mag de politiek gaan om het welzijn van iedereen af te dwingen via maatregelen voorgesteld door experts die niet zelf democratisch gekozen zijn? Daarmee groeide de pandemische paradox tijdelijk uit tot het icoon van élk denken over politieke praktijk – want ook de manier waarop we zullen moeten inboeten aan vrijheid en zelfbeschikking wanneer het over klimaat en migratie gaat, lijkt ingebakken in de harde confrontaties die ontstaan rond de vraag wat de overheid mag doen voor onze eigen bestwil, wanneer die onze strikt persoonlijke vrijheid dreigt aan te tasten in naam van een maatschappelijk heil.’
Hier legt Hertmans de vinger op de gevoelige plek: in hoeverre mag de overheid via democratische besluitvorming de vrijheid van individuele burgers aan banden leggen in belang van het algemeen. Hij geeft geen concreet antwoord, anders dan dat het sociaaldemocratisch pact, dat van eenieder een bijdrage vraagt aan het welzijn van anderen, kennelijk is verbroken. ‘Wie geen wet boven de eigen wet duldt, leeft niet langer van de moed om een individu te zijn, maar van de weigering om burger te zijn. De clash tussen vrijheid en burgerschap in coronatijd vormt een indicatie van de crisistoestand waarin de sociaaldemocratie verkeert. Toen zelfs enkele filosofen en virologen gingen beweren dat er een wereldsamenzwering bezig was om de totale controle over burgers te verwerven, zetten zij fundamentele waarden van het sociale pact op de helling en bevonden ze zich in dubieus gezelschap die niet veel opheeft met de basisbinding van de sociaaldemocratie.’
Populisme
Hertmans gaat nog vele pagina’s door met het beschrijven van de irrationaliteit van de antivax beweging, die terwijl er mensen stierven en de zorg volledig overbelast was, door de straten liepen om hun eigen vrijheid op te eisen met een gele ster op de borst. Of zoals een vrouw in Parijs op een bord had geschreven: “Mieux vaut mourir en liberté que de vivre en esclavage”, omdat ze geen prik wilde halen. De vrijheidsmarsen als een parodie op de klimaatmarsen, de doodsbedreigingen geuit aan wetenschappers, en de verwijten dat de meerderheid (het ‘ingespoten kiesvee’) de minderheid polariseert en uitstoot, het zijn protesten die mensen verenigen die geen gedeeld politiek programma hebben. Zodra ze invloed verwerven, zullen ze in fracties uiteenvallen. Populisten vergissen zich uiteraard in de vijand: het is niet de intelligentsia die hen heeft bedrogen, het zijn de neoliberale wetmatigheden, die ze verdedigen als hun ‘totale vrijheid’, die hen bedotten.
Het populistisch wantrouwen tegen de ‘elites’, de wetenschap en de politiek is de karikatuur van wat ooit legitieme kritiek is geweest. Een aantal eisen die de generatie van mei’68 in het vaandel voerde – recht op radicale kritiek, wantrouwen van de macht, opeisen van een totale vrijheid, radicale autonomie van het individuele lichaam – werden tijdens de coronapandemie opgeëist door het populisme voor het koesteren van de eigen “waarheid”, het zich verzetten tegen collectieve actie.
Hervinden van de transcendentie
Hertmans geeft een scherpe röntgenfoto van onze tijd: we zien duidelijk de ontstekingen aan de wortels van onze beschaving. Het is een onthutsend tijdsbeeld, maar een diagnose en behandelplan heeft hij niet. Zijn hoop is gevestigd op het hervinden van de ‘transcendentie’, het “Offene” van Friedrich Hölderlin, dat niet gezocht moet worden in een steeds verder schrijdende beheersing van de wereld door de techniek, maar in het zich openstellen voor de gevaren van de tijd. Hertmans: ‘Transcendentie betekent niet de zweverigheid van een door nostalgie verteerde geest; het moet de kern zijn van elke voortgangsgedachte die ligt besloten in de wil om het bestaande leed te verminderen. Het komt tevoorschijn waar de kanonnen en tanks het spreken onmogelijke maken. Het geweld brengt aan de oppervlakte waar onze vergeten hoop op transcendente verbondenheid verscholen lag. Zij die moeten vluchten zijn de paria’s van ons geweten, de homines sacri, de rechtelozen die onze verloren transcendentie belichamen.’
Dit fraaie einde kan echter de wens om meer concrete suggesties niet wegnemen. Hij put hoop uit de acties van Greta Thunberg en andere jongeren. Eigenlijk een hoop tegen beter weten in. Impliciet kun je opmaken dat Hertmans het verlies van de sociaaldemocratie betreurt, het verlies aan solidariteit. Maar hoe zich dat verhoudt met het verlies aan rationaliteit blijft open. De enige opmerking over de klimaatcrisis die ik kon noteren was dat de ecologische politiek heeft te ‘dealen’ met de nieuwe klassenstrijd, niet alleen voor de eigen burgers, maar ook voor het Zuidelijk halfrond dat weinig heeft kunnen profiteren van fossiele brandstoffen, maar wel als eersten te maken krijgen met de klimaaterosie. Geen discussie bij hem over ons consumptiepatroon, onze landbouw, of over de rol van intergouvernementele organisaties in de aanpak van de klimaatcrisis.
Verlies van rationaliteit
Dat het verlies van rationaliteit een gevolg is van de anti-autoritaire idealen van de jaren zestig, van het verdwijnen van de zuilen, of een pervertering van het neo-liberalistisch vrijheidsideaal van de jaren negentig, is me ook iets te gemakkelijk. Ik zie ook wel dat de woorden van Bob Dylan in zijn song “The times they are a changing”:
Come senators, congressmen, please heed the call,
Don’t stand in the doorway, don’t block up the hall,
een vreemde echo kregen in de vorm van de bestorming van het Capitool, maar ‘love and peace’ betekent nog niet ‘where is Pelosi?’.
Dat het verval van de ideologieën en zuilen, en de opkomst van de sociale media met zijn bubbels en echokamers, de reden is dat we in onze eigen ‘waarheden’ zijn gaan geloven en de rationaliteit af zijn gaan zweren, en dat het als het ware een nieuw fenomeen is eigen aan onze tijd, is ook niet overtuigend. De huidige angst dat het World Economic Forum (WEF) de wereldhegemonie wil overnemen (‘The Great Reset’) en de democratie wil omzeilen, en via nieuwe IT tools, die al getest zijn tijdens de coronacrisis, nu een CO2-dictatuur wil uitrollen, en dat de dr. Fauci’s van deze wereld met behulp van Bill Gates de coronavaccinaties hebben doorgedrukt om miljarden naar BigPharma te kunnen sluizen ten koste van goedkopere virusremmers (zie ook CM#128 onder Coronacrisis), lijkt mij een echo van de angst voor een ‘joods-bolsjewistische’ wereldhegemonie van de jaren twintig van de vorige eeuw. Beide menen een “elite” te zien die het gewone volk onder de duim probeert te houden; vroeger met de angst voor een socialistisch-collectieve gelijkschakeling, nu in de vorm van Bill Gates of Klaus Schwab met zijn 4e industriële revolutie.
Angst voor de technocratie
Het wantrouwen tegen de rationaliteit komt mogelijk voort uit angst voor een puur technocratisch bewind van experts. De Verlichting zou stuiten op de grenzen van de exacte wetenschap die slechts een “mechanisch” wereldbeeld zou tolereren, terwijl het poëtische, wat Hertmans onderkent in de aanklacht van Greta Thunberg, zou zijn verdrongen. Zo ziet Mattias Desmet in zijn boek Psychologie van Totalitarisme, dat de bevolking massaal meegaat in de corona-lockdowns zonder besef dat er volgens hem een massa-hypnose is gecreëerd. We staan op de rand van een technocratisch totalitarisme volgens Desmet (zie CM#119 voor een bespreking van het boek). Deze stemming geeft niet veel hoop voor het oplossen van de klimaatcrisis, zeker niet als iedere collectieve democratische afspraak – al of niet op internationaal niveau voorbereid en afgestemd – als ‘CO2 dictatuur’ wordt geframed.
Hertmans citeert veelvuldig Theodor Adorno en hij heeft één van de essays in zijn bundel vernoemd naar het hoofdwerk van Adorno en Horkheimer, Dialektik der Aufklärung, een poging om de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog te begrijpen als een gevolg – maar ook als ontsporing – van de Verlichting. Misschien moeten we dat boek er nog maar weer eens bijpakken.
‘De tijdgenoot weet niets’, volgens Viktor Klemperer, maar het zou zo maar kunnen zijn dat de tijdgenoot wel veel weet, maar zich onmachtig voelt, en het daarom niet wíl weten.