De mondige burger

Civis Mundi Digitaal #130

door Erik Jansen

Bespreking van Gijs van Oenen, Overspannen democratie, hoge verwachtingen, paradoxale gevolgen, Boom, 2018.

 

De emancipatiegolf van de jaren zestig heeft een sterke wens tot democratisering en een aanzienlijke verbreding van de burgerparticipatie in de politiek voortgebracht met belangstelling voor het volgen en eventueel meebesturen van maatschappelijke organisaties. Was de rol van de burger voorheen beperkt tot het uitbrengen van een stem eens in de vier jaar, of tot het lidmaatschap van een politieke partij, na de jaren zestig wilde de burger meer betrokken worden bij maatschappelijke organisaties zoals scholen en bedrijven, en worden meegenomen in planologische beslissingen van de lokale overheid. De burger, beter opgeleid, is inmiddels voldoende gevormd om in deze participatieprocessen een rol van betekenis te kunnen spelen. De overheid op zijn beurt is zich ook meer gaan instellen op de interactie met de burger, was het niet om draagvlak te creëren, dan wel om beter te begrijpen wat er onder de bevolking leeft.

Vermoeidheid
Echter, participeren vraagt tijd van de burger en het levert vaak wrevel en onvrede op. De verwachtingen zijn hoog gespannen, en de betrokkenheid levert voor de individuele burger vaak niet het gewenste resultaat. Daardoor haken burgers weer af. De overheid probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen door vooraf de mening van de burger te peilen via andere kanalen dan directe interactie, zoals via onderzoek door het Sociaal-Cultureel Planbureau (SCP) of door het verzamelen van beleidsvoorkeuren via websites en andere media. Niet om de burger als een “Big Brother” te begluren maar om het de burger makkelijker te maken door vooraf keuzemogelijkheden aan te bieden, die mogelijk overeenstemmen met zijn of haar voorkeuren.

Zo is er de “kieswijzer” die de helft van de kiezers raadpleegt bij verkiezingen om in het woud van partijen en partijtjes die partij te vinden die het meest beantwoordt aan de eigen politieke voorkeur. Dan hoef je niet zelf de afzonderlijke programma’s door te spitten. We mogen in de komende jaren een toename van dit soort ‘recommendation’ en ‘nudging’ praktijken verwachten, is het niet om de politieke mening te vormen, dan wel om de burger aan te zetten tot verandering, bv. tot een gezondere leefwijze. Gijs van Oenen is daar niet direct vies van en ziet deze vorm van ‘algoritmische democratie’ als een “service” van de overheid, op zich nuttig, wil de burger niet overbelast raken.

Dit is globaal de strekking van het boek. Of ‘recommendation’ en ‘nudging’, zoals commerciële aanbieders als Amazon en Bol gebruiken om hun klanten alternatieven aan te bieden, nu wel of niet geschikt is voor de communicatie tussen overheid en burger, en hoe de interactie tussen burger en overheid wél moet worden vormgegeven om dreigende “burn-outs” bij de te actieve burger te voorkomen, blijft een open vraag. Wel is het de analyse van het democratiseringsproces die dit boek van Gijs van Oenen, universitair hoofddocent praktische filosofie aan de Erasmus Universiteit, tot een interessante leeservaring maakt. In het kort volgt hier zijn analyse.

Emancipatie
Sinds de jaren zestig wordt de burger niet alleen geacht zijn eigen verenigingen en kerkgemeenschappen te organiseren en te leiden, maar ook in toenemende mate deel te nemen aan participatieprocessen rond maatschappelijke vraagstellingen. Was de burger voorheen tevreden met wat de “heren politici” van de eigen zuil voor hem regelden, nu wordt van iedere burger verwacht dat hij zich individueel op de hoogte stelt van de maatschappelijke problemen en daarover ook een standpunt ontwikkelt. Dat kan gaan over de gender emancipatie, de zelfredzaamheid in de zorg, het wel of niet vaccineren, de bebouwde omgeving, of om zich een oordeel te vormen over de migratieproblematiek. Voor zover de overheid de inspraak niet zelf organiseert zijn er natuur- en milieugroepen, woon- en huurbonden, die de overheid met alternatieven bestoken.

Naast de zorgen rond het eigen gezin en het eigen werk, moet de burger dus niet alleen betrokken zijn bij de sociale en culturele activiteiten in de directe omgeving, maar ook bij bovengenoemde maatschappelijke kwesties, om nog niet te spreken over acties tegen de aanleg van wegen, nieuwe woonwijken, windmolens, biomassacentrales, etc.

Daarbij wordt de burger geholpen door een overvloed aan informatie via de traditionele media als kranten en televisie, en in toenemende mate ook via nieuws-apps en sociale media. Er is ieder uur weer “nieuws” en discussie via “talkshows”. Email en Whatsapp maken het ook makkelijker met elkaar te overleggen en eventuele acties voor te bereiden. Via de smartphone staat de burger voortdurend “aan”.

Nog meer interactie
Ook van de kant van de overheid vraagt de interactie met de burger meer aandacht. In nota’s wordt bepleit dat de overheidscommunicatie zich niet langer beperkt tot het “verkopen” van de politieke besluiten achteraf, maar dat de communicatie met de burger in het “hart” van de beleidsvoorbereiding wordt gelegd. Dat vraagt van de overheid dat die de interactie met de burger zo vroeg mogelijk en zo open mogelijk ingaat. Maar hoe meer burgers daarop inspelen en zich betrokken gaan voelen bij de politiek, des te meer dreigt er teleurstelling over de werkelijke invloed.

Er is veel deskundigheid onder de mensen en in principe wil iedere burger en actievoerder ook zien dat de overheid luistert naar zijn wensen om bijvoorbeeld geen datacenter of asielcentrum in zijn woonwijk te plannen. Dat kan natuurlijk niet en dit leidt tot frustratie. Ook wordt overheidsfalen voortdurend in de media breed uitgemeten en uitgebreid bediscussieerd waarbij “barbertje” telkens moet hangen. Ook dat geeft veel onrust.

Regelmatig worden voorstellen gedaan om de interactie van de burger met de overheid en de politiek in nieuwe banen te leiden door bijvoorbeeld referenda en burgerberaden te organiseren met  deelnemers die via loting zijn gekozen uit de bevolking. Zoals gezegd is er veel deskundigheid onder de bevolking en ook de Tweede Kamerleden vormen zeker geen directe afspiegeling van de bevolking. Toch is Gijs van Oenen geen voorstander van deze vormen van “directe” democratie, want het doet geen recht aan de instituties zoals het mandaat van de vierjaarlijkse verkiezingen. Daarnaast geeft het nog meer drukte voor de burger.

Representatie
De representatie van de kiezer door parlementsleden was ook niet bedoeld om een directe afspiegeling te zijn van de bevolking. Dat is ook vrijwel onmogelijk, want hoeveel vrouwen, hoeveel transgenders, hoeveel gekleurden, hoeveel jongeren, hoeveel lageropgeleiden, etc.? Het principe van de representatie is juist dat de macht “symbolisch” is en niet stoelt op individuele of groeps-belangen. In vroeger tijd was de vorst de persoonlijke representatie van de macht, daarna kwamen de standen, later de zuilen, en nu de politieke partijen, maar nu meer als “lijst” dan als “gezindte”. De leden in het parlement zijn vrij van “last of ruggespraak”. Eenmaal gekozen behartigen zij het algemeen belang. Net als Paul Frissen in De fatale staat (zie bespreking in CM#128) meent Gijs van Oenen dat de afstand tussen politiek en burger helemaal niet té groot is, eerder te klein. De politie is niet “je beste vriend” en de belastingdienst is er niet om het je “makkelijker te maken”. Verder zou de overheid afstand moeten nemen van al te grote maatschappelijke ambities. Niet alleen de burger draait dol, ook de beleidsmachine.

Problemen met de democratie
Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn met de democratie. Gijs van Oenen behandelt er vier. Ten eerste is de publieke sfeer sterk afhankelijk van commerciële markten. De publieke sfeer is bedoeld om burgers vrijelijk met elkaar van gedachten te laten wisselen om tot politieke voorkeuren te komen (naar het ideaal van Hannah Arendt en Jürgen Habermas). Kranten, tv-zenders en sociale media krijgen echter hun inkomsten uit reclame en uit internet- en kabel-abonnementen. Voor het verkrijgen van informatie en opinies betalen we dus met z’n allen een soort van “amusements”-belasting. Ook vindt een “vertrossing” plaats door de toenemende invloed van de beeldcultuur. De tijd dat de voorpagina’s van Le Monde en de Frankfurter Allgemeine nog geheel gevuld waren met tekst ligt al ver achter ons. Recent is ook het laatste tekstblokje van de voorpagina van de NRC verdwenen. Ook is informatie steeds meer verward geraakt met opinie en mening, niet alleen in het dagelijkse tv-journaal, zoals Stefan Hertmans al constateerde (zie CM#129), waar de man in de straat als de ‘voxpop’ over van alles en nog wat zijn mening mag geven, maar ook in het toenemende belang van ‘columns’ in de opinievorming. De persoonlijke mening als politieke beschouwing.

Ten tweede zijn er de “deelrepublieken”, zoals we die kennen rond de vrouwenemancipatie en andere maatschappelijke bewegingen met eigen bladen, uitgeverijen, etc. Meestal bestaan deze afzonderlijke deelrepublieken maar een beperkte tijd. Zo is het maandblad Opzij langzamerhand naar de marge verdwenen en is de voortrekkersrol van de vrouwenemancipatie door de gewone media overgenomen.

Ten derde zijn er de buitenlandse loyaliteiten zoals de Turkse gastarbeiders die hun schotelantennes op het oosten richten en de Nederlanders die met Marokkaanse vlaggen hun steun aan het voetbalteam van hun “thuisland” tonen. Dit roept de vraag op waar hun loyaliteit ligt, en hoeverre men instemt met autocratische regimes elders.

Neoliberalisme
Dit zijn echter maarbeperkte kanttekeningen. De belangrijkste bedreiging ziet Gijs van Oenen toch in het neoliberalisme, dat niet alleen verantwoordelijk is voor een sterke financialisering van de economie, maar ook voor privatisering en vermarkting van overheidsdiensten, onder het motto van de “terugtredende” overheid. Dat geeft onvrede zoals nu over de nutsvoorzieningen die versnipperd zijn geraakt over tientallen commerciële aanbieders, en over de volkshuisvesting die de afkalving en verstopping van de sociale huursector niet heeft kunnen tegengaan.

Daarnaast is de burger zelf zich ook “neoliberaal” gaan gedragen. Het huis is nu hét financiële product bij uitstek geworden. Vroeger vreesde men dat de dijken zouden doorbreken en huizen onder water zouden komen te staan. Tegenwoordig wordt met het “onder-water-staan” van je huis bedoeld dat de hypotheek hoger is dan de verkoopwaarde van het huis. Daarnaast volgt men dagelijks de beurs en de crypto-currencies. Men koopt zijn spullen niet langer bij de winkels in de binnenstad maar bestelt ze via Amazon en Bol. Mensen verhuren hun sociale huurwoning via Airbnb om in Spanje vakantie te vieren. Kortom, iedereen gaat voor het eigen belang en hoe de buurt verloedert en hoe het centrum van de stad verandert in één groot terras wordt niet als particuliere verantwoordelijkheid gevoeld. De economie gaat zijn neoliberale gang, los van overheidssturing en collectieve besluitvorming.

Je kunt je afvragen of alles wat Gijs van Oenen hier onder neoliberalisme schuift, of dat niet ook een resultante is van de technologische ontwikkelingen. Dat gold vroeger al voor de impact van de auto op de ontsluiting van het platteland, het geldt nu voor de internetwinkels, die de fysieke middenstand wegconcurreren, en voor de streaming media zoals Netflix en Spotify, die een concurrent vormen voor de culturele sector en voor het verenigingsleven. Wat we wél kunnen zeggen is dat de neoliberale context vrijelijk ruimte geeft aan nieuwe technologie, ook als er minder wenselijke maatschappelijke aspecten aan zitten. Wat is het alternatief? Er zijn twee politieke stromingen die willen breken met neoliberalisme en globalisme: het links-populisme en het rechts-populisme.

Rechts populisme
Voor het deel van de bevolking dat minder geëmancipeerd is en niet over de capaciteiten en de animo beschikt om de politiek op de voet te volgen, is het gedoe rond de politiek maar een onbegrijpelijke kermis. Juist omdat er wél veel onvrede is onder de bevolking over de maatschappelijke ontwikkelingen en over de politiek in het algemeen, en omdat de democratie traag en ondoorzichtig werkt, komt de vraag op of dit niet wat beter kan met wat meer doortastendheid.  Dit idee steunt op de opvatting dat je in het centrum van de macht letterlijk (mechanisch) aan de touwtjes kunt trekken, en dat moeizaam overleg en consensusvorming eigenlijk niet nodig is en dat er achter de schermen feitelijk al een “elite”aan de touwtjes trekt waarbij het belang van het volk wordt verkwanseld en men alleen voor eigen belang gaat, al was het maar door op het “pluche te blijven kleven”. Alleen een sterke “leider” die zich niet te veel aantrekt van alle procedurele rompslomp en ‘instituties’ zoals de rechtspraak, kan in hun ogen namens het volk orde op zaken stellen.

Er vindt dus een bepaalde kortsluiting plaats: in plaats van de bemiddeling via de parlementaire vertegenwoordiging, waarbij via een moeizaam proces van coalitievorming en belangenafweging, en onder een strikte controle van bevoegdheden, een beleid wordt geformuleerd, is het de populistische leider die zegt wat het volk “voelt” en wil, maar dit zelf niet onder woorden kan brengen. Het gaat dus vooral om herkenning: wat Pim Fortuyn of Donald Trump zegt, dat denken wij. Daarom krijgt het een heilige glans.

In de praktijk heeft een dictator of autocraat natuurlijk net zo goed te maken met de ‘regelen van de kunst’, zoals inhoudelijke competentie en ervaring, als iedere andere leider. Alleen komt het falen onder een autocratie of dictatuur minder aan het licht. Een tweede misvatting is dat een sterke leider ook goed zou zijn om geldelijk gewin te regelen voor het land. Trump, als zakenman, zou beter in staat gunstige “deals” te sluiten met andere staten, dan andere politici.

Links populisme
Vanuit de linkse hoek wordt de positie van de middenpartijen verketterd omdat ze te veel zouden meegaan in het neoliberalisme en te veel zouden samenheulen met de financiële elite. Zo was Donald Trump in de ogen van de aanhangers van Bernie Sanders toch te verkiezen boven Hillary Clinton, omdat die laatste zou samenspannen met Wall Street, terwijl van Donald Trump tenminste nog een sterke linkse reactie verwacht mocht worden.

Het links populisme van de “Gele hesjes” en van de volksbewegingen (Occupy, Podemos, Syriza, Los Indignatos, etc.) is echter geen succes geworden want het had geen agenda, geen strategie en geen politieke organisatie. Het wilde de macht “open” houden en het initiatief bij het volk leggen (directe democratie van de pleinen), maar bij gebrek aan cohesie en toekomstbeeld is het uit elkaar gevallen. Gijs van Oenen concludeert dat er eigenlijk geen alternatief (TINA, There Is No Alternative) is voor de liberale democratie, ook al bepleiten Jean-Luc Mélenchon (France insoumise), Chantal Mouffe (zie Voor een links populisme, of toch niet? In CM#119) en Willem Schinkel (zie Populisme in tijden van Corona in CM#115) dit wel. Des te meer reden voor het midden om waakzaam te zijn over de democratie en verantwoordelijkheid te nemen als het stelsel onder druk komt.

Vorming en disciplinering
Tegen het eind van het boek herneemt Gijs van Oenen de discussie over de rol van de democratie in het emancipatorische proces van de burger. Door met andere burgers in discussie te gaan toetst men zijn eigen mening aan die van anderen. Dat draagt bij aan een gedeelde publieke mening en stelt ook ondertussen de eigen mening voortdurend bij. Ook het leren van de procedures en de debatpraktijken rond die discussies is vormend voor de burger en tevens disciplinerend (Michel Foucault). Men zal daarna niet zo snel meer wat roepen of met losse kreten en zonder strategie de straat op gaan, de autobanden uitrollen en in de fik steken, of met tractor richting Den Haag opstomen.

Het falen van de overheid om de mensen vroegtijdig over de problemen en mogelijke keuzes te betrekken, leidt tot onnodige onvrede. Zo zou de discussie met de samenleving over schaalvergroting in de landbouw en de gevolgen voor de natuur al veel eerder hebben kunnen plaatsvinden. Dan hadden de boeren niet de ruimte gekregen om alleen maar hun eigen neoliberale businessmodel te volgen en na opheffing van de melkquota gewoon weer door te gaan met opschalen. LTO en andere landbouworganisaties wisten al decennia dat dat niet langer meer zo kon. Als het dan nu (zonder de maatschappelijke discussie) toch op maatschappelijke grenzen stuit, dan krijgen we het standaardrepertoire van onvrede over ons heen.

Aan de andere kant vergt de maatschappelijke aandacht ook zijn tol van de gewone burger zelf: “Komt het wel goed met de opwarming van de aarde en de vervuiling van het milieu? Moeten immigranten door hulporganisaties voor de kust worden opgepikt, of maken zij zich medeplichtig aan mensensmokkel? Is de euthanasie wel goed geregeld? Moet orgaandonorschap een standaardkeuze zijn?” Al die zaken zijn permanent in het nieuws en worden besproken in talkshows en doen permanent een beroep op ons emancipatoir en democratische vermogen om zelfstandig tot een oordeel te komen, en actief mee te denken: “Kom erover meepraten in pakhuis De Zwijger!”. Die mentale belasting blijft doorgaan, niet zo zeer omdat de maatschappelijke aanspraken steeds hoger worden, maar ook omdat we onszelf steeds hogere eisen en verwachtingen stellen. Dat Gijs van Oenen grijpt naar de remedie van “algoritmische democratie” ontwijkt denk ik toch de kernvraag: hoe kunnen we wél die brede maatschappelijke discussie organiseren zodat iedereen zich medeverantwoordelijk voelt voor het hele beleid.

Tot slot
Het is een goed geschreven boek en het is jammer dat het niet wat bekender is. Misschien komt dat door de titel en het kaft dat de indruk geeft dat het om een zelfhulp management boek gaat. Iedere Nederlander zou dit eigenlijk moeten lezen. De grote lijn is wat rommelig maar de auteur gebruikt geen jargon en de probleempunten worden helder en duidelijk uitgelegd en met humor beschreven. Jammer is dat hij niet wat dieper ingaat op de tegenstelling tussen het neoliberale marktmodel (waar iedereen vrij is naar eigen goeddunken te handelen) en de maatschappelijke discussie (waar iedereen naar het model van Habermas een rationele discussie met elkaar voert). Hoe gaan we dat doen? Een “tafelgesprek” met de partijen onder leiding van Johan Remkes lijkt mij niet de juiste manier. Maar hoe dan wel? Zo ook met het klimaatbeleid. Hoe bespreken we het stoppen met vleeseten en het beperken van de mobiliteit? Alleen met een “neoliberale” energietax? Of met nog wat meer “nudging” via voorlichting, etc.? Hoe veranderen we onze levensstijl om de obesitasepidemie te bestrijden? Als we falen in het betrekken van iedereen bij deze vraagstukken dan kunnen we wachten op de populistische reactie als er werkelijke maatregelen moeten worden getroffen (bv. beperking van de zorg).