Civis Mundi Digitaal #133
Bespreking van Kate Raworth, Donuteconomie, In zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw. Nieuw Amsterdam, 2019. Vertaling van Doughnut Economics, Seven Ways to Think Like a 21st Century Economist. Random House, 2018.
In 2019 veroverde het “donut” model (zie figuur hieronder) de wereld. In Civis Mundi verscheen ook een bespreking van het boek (zie CM#101). Op 22 april jl. gaf Kate Raworth de jaarlijkse Gaia-lezing in Utrecht [1]. Nu haar boek vijf jaar uit is, was de vraag: waar staan we nu? Ze kon trots melden dat er veel lokale initiatieven zijn die “binnen de donut” willen leven. Ook groeit de populariteit van een bredere visie op de economie binnen het onderwijs. Het sterke accent dat ze legt op een ‘grass roots’ beweging als politiek strategie heeft wel wat religieuze trekken. Vooral het enthousiasme van haar volgers om te gaan leven “binnen de donut” doet een beetje denken aan De Cirkel, het boek van Dave Eggers (zie CM#123). Maar goed, het enthousiasme bij de aanhang helpt zeker bij het ’evangeliseren’ van de boodschap. Het visualiseren van het klimaatprobleem met het donut-model is een bewuste strategie omdat Kate Raworth ervan overtuigd is dat we voor iedereen een helder beeld moeten geven van hoe de economie werkt, en welke grote opgaven ons te wachten staan.
De donut
De donut kent een binnenring en een buitenring. De binnenring van de donut is de “sociale basis” met de levensvoorwaarden die voor iedereen vervuld moeten zijn, dwz. gezond voedsel, huisvesting, water en energie, internettoegang, gezondheidszorg, scholing, en sociale rechten.
De donut uit Donuteconomics (2019)
De buitenring geeft de ecologische buitengrens aan, die niet overschreden mag worden om de natuurlijke omgeving niet zwaarder te belasten dan houdbaar is. Het idee van de buitengrens is gebaseerd op het werk van Johan Rockström en Will Steffen [2] die negen “planetary boundaries” onderscheidde, die wij als mensheid niet zouden mogen overschrijden. Een viertal van die grenzen zijn inmiddels al overschreden, te weten klimaatverandering, biodiversiteit, stikstofuitstoot, en landgebruik. De klimaatverandering wordt veroorzaakt door de uitstoot van broeikasgassen als CO2 en methaan. De verzuring van de natuur komt door de fosfor uit kunstmest en de stikstofdepositie ten gevolge van de ammoniakuitstoot van de veeteelt. De biodiversiteit is in gevaar door het gebruik van pesticiden in de landbouw en de verstoring van habitats door winning van materialen. En het landgebruik is een maat voor het verlies van natuur en bossen. De groene band van de donut is de ruimte waarbinnen de samenleving kan verkeren als ze zowel sociaal als ecologisch verantwoord is.
Nulgroei
Het belangrijkste element (dat helaas wat impliciet is) aan het donut model is dat het een ‘steady state’ situatie voorstelt waarbij de economische groei stopt bij de ecologische grenzen. Nu er al veel ‘planetary boundaries’ worden overschreden betekent dat eerder een krimp dan dat er nog sprake kan zijn van groei van het beslag op de natuurlijke omgeving. De meeste economen gaan er echter vanuit dat permanente groei noodzakelijk en politiek gewenst is. Alle burgers gaan er dan op vooruit en iedereen krijgt zijn deel van de groeiende koek. Er hoeven geen ingewikkelde discussies over herverdeling plaats te vinden. Groei zorgt ook voor werkgelegenheid. Als de productiviteit stijgt door technologische innovatie neemt de werkgelegenheid af. Door groei komt er meer ruimte voor andere zaken, zoals horeca, toerisme, cultuur, waardoor de werkgelegenheid weer kan groeien. Ook kunnen de groeiende sociale en medische kosten gedekt worden door een hogere belastingopbrengst die weer afhankelijk is van het nationale inkomen, ook wel aangeduid als GNP (Gross National Product), de huidige maatstaf voor de welvaart van een land.
Er is dus veel politieke druk om de economie te laten groeien. Maar dat kan eigenlijk niet, gezien de ecologische grenzen, tenzij de efficiëntie en energiebesparing enorm toenemen. Maar dan zorgt het ‘rebound’ effect ervoor dat het bespaarde potentieel weer naar andere uitgaven gaat. Met een groei van 2-3% per jaar stevenen we af op een verdubbeling van het energie- en materiaalgebruik in 25 jaar. Na nog weer 25 jaar wordt dat een verviervoudiging, en na nogmaals 28 jaar (zo rond 2100) is de economie opgeblazen tot het tienvoudige van de huidige omvang. Vroeger of later moeten we dus wel overgaan naar een afvlakking van de groei of zelfs naar een “nulgroei” of “degrowth”. Binnen de ecologische grenzen zal technologische innovatie dan moeten worden aangewend voor meer welzijn, niet voor meer materiële welvaart.
Zeven stappen
Het boek Donuteconomie is vooral een pleidooi voor een andere vorm van denken over de economie, waarbij de natuur en sociale condities maatgevend zijn voor de samenleving. Hoe dat te realiseren? Daarvoor geeft ze de volgende aanwijzingen.
1. Het grote plaatje
De economie ziet vooral een stroom van financiële middelen, van investeringen en besparingen, belastingen en overheidsuitgaven, markten en financiële diensten. Er is weinig of geen belangstelling in de economische wetenschap en het economieonderwijs voor de natuurlijke inbedding van de economie binnen de maatschappij en het milieu. In de beursberichten komt het energie- en materialenverbruik en al het afval dat gedumpt wordt niet aan de orde. Kijken we alleen naar financiële kringlopen dan kunnen we iets zeggen over de rentestand of de groei van het GNP, maar we zien niet direct de inkomensongelijkheid, het onbetaalde werk in de huishoudens en de zorg voor ouderen. Naast het GNP als maat voor welvaart moeten we dus naar het totale plaatje kijken van hoe de economie is ingebed in de maatschappij en de natuurlijke omgeving.
2. Hanteer een ander mensbeeld
De traditionele economische wetenschap werkt met de gepostuleerde homo economicus, die op de markt rationeel handelt en alleen zijn eigen voorkeuren volgt. Dit vereenvoudigde gedragsmodel van de burger als consument is handig om economische wetten uit af te leiden (zoals het evenwicht van vraag en aanbod) en economische modellen te bouwen met mathematische vergelijkingen, maar het ontkent de eigen aard van de menselijke natuur. De mens is een complex wezen met sociale bindingen en verantwoordelijkheden, die zeker niet alleen uit is op individueel winstbejag maar ook dienstbaar wil zijn aan zijn medeburgers. Zo waarschuwen psychologen dat het beboeten van ongewenst gedrag wel eens verkeerd kan uitpakken. Als een kinderdagverblijf de ouders een boete laat betalen voor het te laat ophalen van hun kind, dan gaan ouders snel denken dat ze het kind wel wat later kunnen ophalen, want ze betalen er toch voor? Beprijzing en marktstimulansen ondermijnen de intrinsieke motivatie (samen maken we er een leefbare samenleving van) en stimuleren de extrinsieke motivatie (ik word er zelf beter van), wat de cultuur en de samenleving ondermijnt.
3. Snap de systemen
De economie en de samenleving gedragen zich niet als voorspelbare systemen. De economie zit vol met dynamische effecten zoals ‘bubbels’ en crises. Als de huizenprijzen stijgen haast iedereen zich om óók een huis te kopen en eventueel over te bieden uit angst de boot te missen, totdat de speculatie zo hoog is oplopen dat de bubbel barst, de prijzen zakken en iedereen wacht tot het dieptepunt is bereikt, waarna de cyclus weer opnieuw begint. Dit is irrationeel gedrag en komt helemaal niet overeen met de ‘mechanische’ wetten van vraag en aanbod. Deze (ongewenste) dynamiek komt voort uit de onvolkomen informatie waarover de burger beschikt en de neiging het gedrag van de meute te volgen. Ook hebben mensen moeite met het interpreteren van niet-lineaire verbanden, zoals dat een accumulerende 2% groei een verdubbeling betekent in 30 jaar, en is men eerder afkerig van verlies (‘loss aversion’) dan dat men bereid is voor de winst te gaan, ook indien de kans op winst 60% is en de kans op verlies 40%.
4. Richt je op herverdeling
In de klassieke economieopvatting is enige mate van ongelijkheid goed voor de groei. Er moet namelijk kapitaal zijn om te investeren in nieuwe activiteiten. Enige mate van kapitaalaccumulatie bij een ondernemende elite is dan ook noodzakelijk. Maar door de globalisering is de schaal waarop winst en verlies worden gerealiseerd enorm gegroeid waardoor nu de top 1% meer vermogen heeft dan het armere 50%-deel van de wereldbevolking. Deze grote ongelijkheid wordt terecht als onrechtvaardig opgevat en vormt daarmee een gevaar voor de democratie. Ook blijkt uit de data dat een zekere mate van herverdeling (via vermogensbelasting) eerder gunstig werkt dan ongunstig voor de groei en welvaart. Onderwijs en goede openbare voorzieningen zijn vaak gunstiger voor de economie dan de beschikbaarheid van kapitaal.
Het tweede punt van aandacht is dat de top van het bedrijfsleven eenzijdig de belangen van de aandeelhouders behartigt en te weinig rekening wil of kan houden met de andere stakeholders, zoals de werknemers, de gemeenschap en de natuurlijke omgeving. Democratisering van de bedrijven is dan ook noodzakelijk voor een goede afstemming met de samenleving. In het algemeen is het wenselijk dat bedrijven kleinschalig zijn, meer lokaal opereren, meer deeleconomie bieden, en meer bijdragen aan de maatschappelijke voorzieningen.
5. Omarm de circulaire economie
De oude economie gaat er stilzwijgend van uit dat het opruimen van het afval iets van latere zorg is. Eenmaal tot welvaart gekomen zullen mensen zich meer gaan bekommeren om schone lucht en de gevolgen voor het milieu. Bij mensen in armoede ligt het accent op het overleven en de zorg voor het milieu komt pas later. Als dit adagium werkt dan is het toch vooral lokaal, als het de directe leefomgeving betreft, maar de gevolgen voor de aarde als geheel blijven toch te veel buiten beeld.
De groei van de diensten en het ‘virtualiseren’ van producten (zoals streaming versus CD’s) geeft voor die functie wel een ‘dematerialisering’ maar hier treedt ook het ‘rebound’ effect weer op, besparing leidt weer tot ander vervuilend gebruik. Ondanks de technologische verbeteringen en grotere efficiëntie in het verkrijgen en verwerken van materialen is de ecologische voetafdruk per inwoner in het Westen tussen 1990 en 2007 met 10-50% gegroeid. Al met al is het dominante economisch model nog steeds het winnen van grondstoffen incl. energie en het na verbruik weer dumpen of verbranden van het afval.
Belastingen, quota en prijsdifferentiatie kunnen helpen om de druk op de natuurlijke hulpbronnen te verminderen, maar het bedrijfsleven is zeer succesvol in het vertragen van dit soort maatregelen want de politiek is al snel bang voor concurrentievervalsing en verlies van werkgelegenheid. Waarom zouden de nationale politici hun nek uitsteken met ingrijpende maatregelen als andere landen dat niet doen en doorgaan met de vervuiling?
Nodig zijn twee regeneratieprocessen: meer reparatie en herstel enerzijds, en meer recycling van de materialen anderzijds. Veel bedrijven zijn inderdaad bezig met het toepassen van circulaire processen, maar veelal toch voor hun eigen producten en onderdelen. Daarmee blijven nuttige ontwikkelingen als ‘cradle-to-cradle’ design binnen de muren van het eigen bedrijf en deelt het bedrijf niet de kennis met de hele afvalketen die heeft te dealen met tienduizenden producten van meerdere fabrikanten. Er moet meer gestreefd worden naar een modulaire opbouw van producten en het via open data delen van productinformatie en informatie over het materiaalgehalte van onderdelen.
Het belasten van energie en materialen en het verlagen van lasten op arbeid kan leiden tot meer reparatie en herstel. Ook moeten overheden actiever participeren in nieuwe recyclingstechnologieën, zoals Mariana Mazzucato al jaren betoogt dat juist overheden markten in beweging kunnen brengen. Financiële instellingen zouden ook meer kunnen bijdragen aan het marktrijp maken van toekomstige technologieën.
Ten slotte kan het zichtbaar maken van energieverbruik en afvalstromen op lokaal niveau via een ‘online environmental dashboard’ de burger meer bewust maken van de gigantische omvang van het energie en grondstofverbruik binnen zijn wijk, stad of regio. Real-time monitoring is een aansprekende manier om de belangstelling van de gemeenschap te wekken voor het scheiden van afval en het beperken van het watergebruik.
6. Wees agnostisch in groei
De centrale vraag met betrekking tot groei is of de ontkoppeling van BNP-groei en materiaalgebruik relatief of absoluut kan zijn, uitgaande van een oneindige hoeveelheid (gratis) duurzame energie, en nog even afgezien van de gevolgen van ons consumptiepatroon voor de biodiversiteit en natuurruimte. Het BNP zou kunnen groeien als de economie volledig circulair is en alle grondstoffen vrijwel oneindig gerecirculeerd kunnen worden. Ook zou een groot deel van de groei ‘gewichtsloos’ kunnen zijn (virtueel, gedematerialiseerd). Ook dan is echter niet duidelijk of dat uiteindelijk resulteert in een nulgroei.
Groei wordt traditioneel toebedacht aan nieuwe investeringen in nieuwe producten of toepassingen, en aan vernieuwende technologie. In 2009 ontwierpen Robert Ayres en Benjamin Warr [3] een nieuw model voor economische groei. Aan de klassieke productiefactoren arbeid en kapitaal voegden ze exergie toe, dat is de nuttige aanwendbare energie zonder de energie die verloren gaat als overbodige warmte. Toen ze dit driefactorenmodel toepasten op gegevens over de economische groei van een aantal westerse landen gedurende de twintigste eeuw bleek het overgrote deel van de economische groei te verklaren te zijn uit de toenemende beschikbaarheid van goedkope fossiele energie. Dus de hoeveelheid duurzame energie is een vrij cruciale factor om de welvaart (dwz. alle noodzakelijke activiteiten binnen de donut) op peil te houden.
Zonne- en windenergie vergen echter op zich ook veel investeringen in (zeldzame) materialen en kostbare infrastructuur voor opslag en buffering. Daarnaast zullen aanhoudende investeringen moeten worden gedaan in openbaar vervoer, renovatie en modernisering van gebouwen, en op gemeenschapsbezit gebaseerde circulaire productie. Of dit uiteindelijk tot krimp of groei van het BNP zal leiden is eigenlijk van minder belang, het gaat om investeringen in bronnen van welzijn: menselijke, culturele en natuurlijke rijkdom.
We moeten daarbij oppassen dat overheden vanwege krimpende belastinginkomsten niet de groei gaan “bevorderen” door de financiële sector verder te dereguleren, of wetgeving te ontmantelen die bedoeld is om de belangen van werknemers, de gemeenschap of de natuur, te beschermen, of het privatiseren van openbare voorzieningen - van ziekenhuizen tot spoorwegen - en publieke rijkdom om te zetten naar particuliere inkomensstromen.
Voor de echte nulgroei moeten we ook kijken naar financiële hefbomen. Het streven naar financieel profijt – de drijvende kracht achter aandeelhoudersdividenten en speculatieve handel – zorgt ervoor dat de afhankelijkheid van continue bbp-groei diep verankerd is in het financiële bestel. De ruimte voor particuliere investeringen zou dus beperkt moeten worden en vervangen door overheidsinvesteringen waar de nadruk ligt op publieke goederen en diensten – zoals kwalitatief hoogwaardig onderwijs en effectief openbaar vervoer – die de grondslag vormen van het collectieve welzijn. Voor de beschikbaarheid van overheidsmiddelen is ook van belang dat de mazen in de belastingwetgeving worden gedicht, dat belastingparadijzen worden geïsoleerd, en dat voorkomen wordt dat bedrijven en vermogenden hun winst verschuiven naar landen waar nauwelijks belasting geheven wordt. Ten slotte moet gekeken worden naar belasting op geaccumuleerde rijkdom – zoals vastgoed en effecten.
Overweeg ook een kortere werkweek, waardoor mensen zich meer kunnen richten op andere vormen van welzijn. Ook kan een lastenverschuiving van arbeid naar consumptie bijdragen aan een meer ‘regeneratieve’ economie (meer reparatie, renovatie, onderhoud, herstel). Gebruik ook nieuwe indices ter vervanging van het BNP, zoals de Social Progress Index, die sociale en ecologische factoren meeneemt in de welvaartswaardering.
Conclusie
Het is nog steeds een zeer interessant boek dat een enorme rijkdom biedt aan analyses en een lokkend toekomstperspectief schetst voor de komende decennia, met meer lokale bedrijvigheid, meer deeleconomie, meer collectieve voorzieningen en meer zelfbestuur. Alle suggesties ooit gedaan voor nulgroei komen in dit boek wel ter tafel. In vijf jaar heeft het zijn actualiteit in dat opzicht nog niet verloren. Wel ligt de nadruk sterk op herverdeling, op de democratisering van het bedrijfsleven, en wordt veel verwacht van zelforganisatie. Zelden dat we een sterkere overheid moeten hebben, of dat we de democratie moeten vernieuwen, of meer internationale coördinatie moeten inzetten. Het tekent de grass-roots benadering van de jaren-zeventig sfeer die het boek ademt. De indruk die achterblijft is dat we automatisch binnen de donut komen als we een andere organisatie van de economie nastreven en realiseren. Wat onderbelicht blijft is de rol van duurzame energie en de noodzakelijke verandering van levensstijl.
Is er wel een donut?
Wat duurzame energie betreft, toont het donut model minder goed aan dat het niveau van de binnenring eigenlijk heel afhankelijk is van de totale hoeveelheid beschikbare duurzame energie. De streefgetallen voor 2050 en met name de “net-zero” limiet geeft de toekomstige wereldburger maar een emissieruimte van 1 ton CO2-uitstoot per jaar (nu nog meer dan 10 ton in de westerse landen). Het terugbrengen van fossiele brandstoffen vereist een behoorlijke groei aan duurzame energie, die vooral zal moeten komen van elektriciteit opgewekt met windmolens en zonnepanelen.
Ongeveer driekwart van het totale energieverbruik door fossiele brandstoffen (wat nu gas, olie, kolen is) zou in principe kunnen worden omgezet in duurzame elektriciteit (nu nog maar een paar procent). Gelukkig bespaart de omzetting zelf van fossiele brandstoffen naar duurzame elektriciteit in het gebruik binnen de gebouwde omgeving en de industrie behoorlijk wat energie, want zowel bij de industriële processen als bij de elektriciteitsopwekking via olie, gas en kolen gaat veel energie verloren (rendement ca. 40-50%). Als die energie in de vorm van warmte niet direct gebruikt kan worden, gaat het verloren. Directe inzet van elektriciteit (voor warmtepompen, hoge temperatuur verhitting in de industrie) leidt tot een veel efficiëntere warmteproductie dan via aardgas of groene waterstof mogelijk is. Gelukkig zijn de lage kosten van windenergie en zonne-energie gunstig, al zal voor het garanderen van continuïteit in de levering veel extra infrastructuur nodig zijn voor de tijdelijke opslag en buffering, wat ook weer de nodige materialen kost. Ook de circulaire economie (recycling) zal veel extra energie kosten.
Niet al het energiegebruik kan worden omgezet naar elektriciteit of via elektrolyse naar groene waterstof of synthetische/bio brandstof. Voor de luchtvaart, zeevaart en vrachtvervoer zal de uitstoot van CO2 voor een deel onvermijdelijk zijn, evenals voor bepaalde industriële en chemische processen. Voor een deel zal deze uitstoot kunnen worden ondervangen door “negatieve“ emissies, zoals het afvangen en opslaan van CO2 in de diepe ondergrond, wat duur is, of door het significant uitbreiden van het bosareaal en het gebruik van landbouwgewassen die CO2 vastleggen, wat veel tijd vraagt.
Dan is er ook nog de methaanuitstoot van de veeteelt die alleen kan worden teruggebracht door inkrimping van de veestapel. Zonder krimp beneemt de veestapel in 2040 in Nederland alle ruimte voor andere CO2-uitstoot (dit los van de stikstofuitstoot). Dat is natuurlijk ondenkbaar gezien de behoefte aan mobiliteit en vrachtvervoer. Het wijzigen van het eetpatroon (naar minder vlees en zuivelproducten) is een zó makkelijk en goedkope manier om uitstoot van broeikasgassen te beperken, dat de keuze voor afschaffing van de veestapel straks onvermijdelijk is.
De energietransitie op zich is dus behoorlijk cruciaal voor de omvang van de binnenring van de donut, want alles kost energie, woningbouw, verwarming, voedsel, kleding, spullen, vervoer. Het boek beantwoordt niet de vraag of er wel een “groene band” is in de donut. Zijn de ecologische grenzen niet allang overschreden als iedereen een sociaal minimum krijgt toegewezen?
Andere levensstijl
Zoals gezegd verwacht Kate Raworth veel van een andere organisatie van de economie en een meer democratische sturing van de investeringen. Kleinschaligheid, deeleconomie en volledige circulariteit zullen zeker helpen, maar waar de welvaart nu vooral gekoppeld is aan het gebruik van goedkope fossiele brandstoffen, is het de vraag of alleen een andere organisatie voldoende is. Er moet ook voldoende duurzame energie zijn, of gedragsveranderingen moeten veel ingrijpender zijn dan nu voorgesteld. Verandering van levensstijl wordt nu min of meer overgelaten aan de burger als consument.
Noten
[1] Kate Raworth, Gaia-lezing, Utrecht, 22 april 2023. WBGL. Aan de Gaia-lezing was ook een essaywedstrijd verbonden. Het winnende essay was van Jolijn Hoogwinkel.
[2] Johan Rockström, Will Steffen, e.a., Planetary Boundaries: Exploring the Safe Operating Space for Humanity, Ecol. Soc. 14, 32 (2009)
[3] Robert Ayres en Benjamin Warr, The Economic Growth Engine, Wharton School Publishing, 2009.