Civis Mundi Digitaal #148
Ellul in de jaren 1940
De bijdrage van Pieter Tijmes, docent politieke filosofie aan de universiteit van Twente, begint met een literatuuroverzicht van de Franse socioloog en theoloog Ellul (1912-1994). Voor hem bepaalt niet godsdienst, politieke of economie maar de dynamiek van de techniek “het gelaat van deze [vorige] eeuw”. (p43). De techniek is de dominante factor geworden die ons cultuurpatroon bepaalt, beschrijft hij in zijn trilogie La technique ou l’enjeu du siècle (1954, vertaald als: The Technological Society), Le système technique (1977) en Le bluff technologique (1987). Verder schrijft hij (over) La propaganda ten behoeve van de techniek, L’illusion du politique, de illusie van politieke invloed op de techniek die zijn eigen gang gaat, La métamorphose du bourgeois, over de veranderde rol van sociale klassen, en La révolution, over welke hervorming nog mogelijk is.
In zijn positivistisch georiënteerde sociologie in het voetspoor van Emile Durkheim staan sociale feiten los van zijn protestantse christelijk geloof, dat hem hoop op verandering biedt in de deterministisch aandoende onafwendbare autonome ontwikkeling van de techniek. Ellul werd opgevoed in de traditie van aristocratische waarden, waarin rechte levenswandel, autonomie en verzet tegen autoriteit een hoofdrol speelden. In de oorlog was hij actief in het verzet.
Hij werd beïnvloed door het protestantisme van Calvijn, Kierkegaard en vooral Karl Barth en door Karl Marx wat betreft zijn sociologische visie. Daarin onderzoekt hij het effect van de techniek op menselijke gedrag, sociale relaties, politieke structuren en economische ontwikkelingen.
De maatschappij is voor hem evenals voor Durkheim een collectieve realiteit die betrekkelijk onafhankelijk is van individuen. Dat was al zo in de ‘primitieve’ samenleving, die bepaald werd door collectieve rituele, taboes, geboden en verboden, enz. Daarvoor is in de moderne tijd de techniek in de plaats gekomen.
“Een toenemend aantal mensen in vrijheid kan een halt toeroepen aan de ontwikkelingen van de technische maatschappij”. (p47) Ook God kan volgens hem interveniëren en een oorlog kan de technische maatschappij vernietigen. Het technologisch determinisme kent grenzen. De mens is gedetermineerd, maar kan zich met zijn bewustzijn en verantwoordelijkheidsbesef tot op zekere hoogte daarvan bevrijden. Ellul “beschrijft de maatschappij als totalitair, maar laat de mogelijkheid open van een maatschappelijke verandering.” (p48)
Zes kenmerken van de moderne techniek
Ellul omschrijft de moderne “techniek als de totaliteit van rationele methoden die de hoogst mogelijke mate van efficiëntie bezitten op ieder terrein van menselijke activiteit”. Zij onderscheidt zich in termen van efficiëntie en het totaalkarakter van traditionele techniek, bijv. jachtmethoden en magie. Deze laatste zijn minder efficiënt zijn en hebben een deelkarakter, zijn beperkt en plaatselijk, maken minder afhankelijk gaan de menselijke maat niet te boven.
Ellul onderscheidt 1. economische techniek op het gebied van productie en arbeidsorganisatie, 2. verderstrekkende organisatietechnieken op het gebied van handel, industrie en politiek en 3. “de techniek van de mens waar hij zelf object is... van medische en genetische techniek tot en met propaganda en opvoeding.” (p49)
Moderne techniek kenmerkt zich door automatisme en eigen dynamiek, die menselijke en niet-technische invloed beperkt. Daardoor versterkt de techniek zichzelf door aanhoudende verbetering en combinatie van technische kunde in een haast dwingende en steeds verdergaande verwerkelijking van mogelijkheden. Gewenste en ongewenste effecten zijn volgens Ellul ondeelbaar. Techniek houdt geen rekening met wensen en is amoreel, zij heeft geen geweten. Collaterale schade van auto’s door verkeersongelukken is inherent aan het veelvuldig gebruik ervan, evenals gebruik van grondstoffen, (lucht)vervuiling, filevorming, enz. Door bezonnen gebruik zijn nadelen in te perken, maar niet te vermijden.
Genoemde eigenschappen hangen samen met de verbinding en interactie van diverse technieken op het gebied van productie, transport, marketing, reclame, enz. Voor verstoringen van de ene techniek is weer een andere techniek nodig, zoals er medicijnen nodig zijn voor de bijwerkingen van medicijnen. Het einde daarvan is nog niet in zicht. Er ontwikkelt zich een “technisch unversum” waaraan alles zich moet aanpassen.
Universalisme is een volgend kenmerk. “Vandaag kiezen alle volkeren dezelfde heirbaan van de moderne techniek.” (p55) Het kolonialisme en de internationale handel hebben hiertoe bijgedragen, evenals ontwikkelingshulp. Ontwikkeling gaat gepaard met ontwrichting en “onderwerping aan de cultuur van het technisch universum... Niets wordt uitgezonderd van de de technische beïnvloeding.”’ (p56)
Autonomie is het zesde en laatste kenmerk, dat samengaat met dominantie over andere sociaal-culturele domeinen, met name morele en spirituele waarden, waarvan de techniek zich weinig aantrekt. Tenzij mensen alles uit de kast halen of overleving in het geding is. “Voor techniek bestaat er geen taboe of mysterie, omdat zij geen regels en normen buiten zichzelf erkent. Omdat techniek alles desacraliseert, wordt zij tot de god die het heil brengt, wordt zij heilig... Tezamen vormen deze zes karakteristieken het technisch universum...een sociologisch perspectief [...van] samenlevingstendensen.” (p58)
Technologische bluf
Techniek is tot een systeem geworden, “een geheel van elementen die in relatie staan tot elkaar, zodat elke ontwikkeling van één van de elementen een wijziging van het geheel teweeg brengt en... het geheel zijn weerslag heeft op de afzonderlijke elementen.” (p58-59) De mens als subject wordt in toenemende mate uitgeschakeld. Ellul onderscheidt het technische systeem van de technische samenleving, die er niet mee samenvalt en bestaat uit mensen, die door de techniek worden beïnvloed en meegenomen.
Technologische bluf, het derde deel van Elluls trilogie, betreft "overschatting en miskenning van de negatieve gevolgen” van techniek voor de samenleving. Deze zijn niet louter het gevolg van menselijke fouten maar ingebakken in de techniek die geen onderscheidt maakt in gewenste en ongewenste effecten.
“Omdat de technische aristocraten zich hebben gevestigd op de cruciale punten van beheer en beslissing met betrekking tot... bewapening, ruimte-exploratie, communicatie en administratieve rationalisering, is het een illusie te menen dat de politiek richting aan het proces zou kunnen geven... Deze technische aristocratie bepaalt in feite het beleid... Mensen laten zich zonder protest in het technische gareel spannen, nemen gehoorzaam plaats achter de computer, kopen hun technische ‘gadgets’ en verwachten alle verbeteringen van de technische innovaties.” (p61) Je kunt ook spreken van een machtselite van technocraten die zich verbindt met een financieel-economische elite van investeerders en Big Business en de politieke elite voor wie economie en techniek heilig is.
Technische oplossingen leveren, zoals gezegd, nieuwe problemen. Met technische middelen probeert men deze op te lossen, maar dat roept vaak meer problemen op dan ze oplossen. Het eind is nog niet in zicht. Hoewel velen menen dat het eind wel in zicht is en het einde van de mensheid in zicht is. Kerncentrales zijn een voorbeeld. ‘Technofix’, het idee dat technische problemen technisch opgelost kunnen worden, noemt Ellul technologische bluf en “niet erg rationeel”. Bovendien “onvoorspelbaar, duur, verspillend, veelal zinloos en lelijk”. (p62)
Toch blijft Ellul theologisch gezien optimistisch vanuit zijn christelijke visie. Het doet denken aan de uitspraak van Heidegger: ‘Alleen een god kan ons nog redden’. “De sociale werkelijkheid behoudt zijn integriteit en mogelijkheden... roept om verlichting en een antwoord dat die [problematische] werkelijkheid overstijgt.” Hoop en verantwoordelijkheid zijn mogelijke confronterende reacties. Een zekere openheid tot verandering kan door sociologische analyses - “hoe zwartgallig ook” - niet worden ontkend. (p63)