Civis Mundi Digitaal #148
De historicus en filosoof Mumford (1895-1990) is een beetje een buitenbeentje die geen academische loopbaan heeft gevolgd. Zijn hoofdwerken zijn Technics and Civilization (1934) en The Myth of the Machine (1971). Hij heeft grote invloed gehad op de technologiekritiek en de alternatieve technologiebeweging en de milieubeweging, al voor E.F. Schumacher die in ons land meer bekendheid geniet met zijn Small is Beautiful, of Herbert Marcuse met One-Dimensional Man.
Biografie
Mumford is geboren en getogen in New York als onwettig kind van een joodse zakenman en een Duits-Ierse moeder. Hij interesseerde zich al jong voor techniek en literatuur. Een keerpunt in zijn leven was de ontdekking van het werk van de Schotse botanicus, socioloog en stadsarchitect Patrick Geddes, die zijn visie op bouwen verbreedde. In 1915 stopte hij zijn ingenieursopleiding wegens ziekte, hartklachten en beginnende tuberculose. Hij verving de universiteit voor het ‘volledige leven’ en trok erop uit om de stad te verkennen om daarna de stadsarchitectuur te beschrijven in Sticks ans Stones (1924), The Brown Decades (1931) en The Culture of Cities (1938). Hij relateert de stad aan de gehele cultuur en de natuurlijke omgeving. Hij was voorstander van een groene ‘garden-city’ en had oog voor de menselijke maat. Hij zag de stad primair als een organisch geheel en een kunstwerk in plaats van een functioneel geheel, “dat niet door de planners maar door bewoners vormgegeven moest worden”. (p210)
In Technics and Civilization onderzoekt (1934) hij de wisselwerking tussen technische en culturele ontwikkeling. In de twee delen van The Myth of the Machine (1967,1971) verzet hij zich mede door het gevaar van de atoombom tegen “de technologische megamachine”, die overeenkomt met wat elders het Systeem of het ‘Gestell’ wordt genoemd. Hij was een van de leiders van de beweging voor nucleaire ontwapening.
Sinds 1936 woonde hij met zijn vrouw op een verbouwde boerderij en leidde hij een sober leven waarin hij hoofd- en handenarbeid combineerde, afgewisseld met maatschappelijk activisme tegen nuclaire bewapening, de oorlog in Vietnam en ongewenste stadpolitiek. Zijn werk vond maatschappelijk gezien meer weerklank dan in wetenschappelijke kringen en werd bekroond met onder meer de National Book Award. Mogelijk heeft dit te maken met zijn optreden als onheilsprofeet en zijn anti-utopisme, waarbij hij een vloek in een zegen wilde veranderen.
Achtergronden van de industriële revolutie
De industriële revolutie was niet het resultaat van Britse uitvinders. Hun werk werd al eeuwen voorbereid. Niet alleen door wetenschappers en technici maar vooral ook door de bourgeoisie, die de productie revolutioneerde, zoals o.a. Karl Marx liet zien in Het communistisch manifest.
“Technische vindingen worden steeds voorafgegaan en begeleid door culturele veranderingen... ‘Er lag ook een geestesverandering aan ten grondslag’.” Hij kenschetste deze als “de nieuwe religie [eigenlijk mythe] van de machine. ‘De machine’ staat voor het hele technologische complex van kennis, houdingen, vaardigheden, machines, apparaten, enz.” Machines gaan gepaard met een geloof in het mechanische, dat de industriële revolutie inzichtelijk maakt. Mechanisering leidt niet altijd tot toenemende efficiëntie als motief, maar wordt vaak gemotiveerd door “het quasi-religieuze geloof in de machine”. (p215,216) Anders dan Marx neigt Mumford niet naar economisch determinisme.
Mumford onderscheidt de volgende perioden in de technische en industriële ontwikkeling:
Daarnaast noemt hij reeds de biotechniek als mogelijke volgende golf, die hij in 1934 nog niet toelicht. Fysicus Werner Heisenberg onderscheidt vergelijkbare perioden in Das Naturbild der heutigen Physik (1955). Alvin Toffler en Marshall McLuhan onderscheiden ook verschillende golven, maar Mumford was hen voor en is minder positief over de nieuwe technische ontwikkelingen.
De ‘global village’ van McLuhan kan verzanden in een nieuwe slavernij en afhankelijkheid van apparaten. Zoals alle technologie heeft ook de informatietechnologie zijn keerzijde. In De derde golf van Toffler staat de computer centraal, die in 1934 nog moest komen. De processen die met de informatiemaatschappij en het computertijdperk gepaard gaan, beschrijft Mumford al eerder: “flexibilisering, optimalisering, decentralisatie en een grotere veelzijdigheid” (p218) Alle drie houden zij de toekomst open.
Culturele vooronderstellingen
Het blinde geloof in technische vooruitgang, de technological fix en de superioriteit van wetenschap en techniek is een vooronderstelling die lang niet altijd klopt. Mechanisering leidt niet altijd tot grotere efficiëntie en opbrengst. Machines leggen mensen hun maat op, werken verslavend en hebben andere nadelen, waarvan natuur- en cultuurvernietiging reeds genoemd is. De moderne technologie botst met traditionele culturen.
Mumford laat zien dat andere beschavingen in technisch opzicht de Europeanen overtroffen, maar “‘de machine’ niet tot ontwikkeling brachten’... De techniek kon de Europese samenleving alleen maar gaan beheersen, omdat deze zich cultureel en maatschappelijk al bij voorbaat had uitgeleverd aan de machine.” (p222,223)
De drang tot mechanisering dateert al vanaf de middeleeuwen. De heerschappij van de machine werd voorafgegaan door de klok, die samenging met gedisciplineerde arbeid op gezette tijden. ”De klok en niet de stoommachine is de sleutel om het moderne technologische tijdperk te begrijpen.” Een wereldbeeld van mathematisch meetbare eenheden gaat samen met de ontwikkeling van wetenschap en techniek, die al in de kloosters begon. Ook efficiëntie wordt in tijd gemeten: ‘tijd is geld’. De klok maakt coördinatie van activiteiten mogelijk. De klok is niet uit onze industriële beschaving weg te denken.
Mijnbouw
“Andere culturele voorbereidingen op de komst van de machine liggen voor Mumford in het christendom, dat een eind maakt aan het bezield-zijn van de wereld in de geldeconomie van het kapitalisme en in de beginnende ordening en disciplinering van het dagelijks leven.” Ook de mijnwerker, de ingenieur en de militair met zijn orde en discipline verbreidden het mechanische wereldbeeld. “De mijnbouw wordt voor het opkomend kapitalisme van groot belang. De winsten eruit zijn vele malen groter dan die van de meest lucratieve handel.” (p226,227)
“Mijnbouw was een gewelddadige aanval op de natuur... ‘Bossen en hagen worden omgehakt... Beken en stromen worden vergiftigd’,” schreef Agricola reeds in 1556. “Uiteindelijk is de mijnindustrie roofbouw.” Zij laat afval en een vernietigd landschap achter. (p228,229) Hier is Mumford als “grootvader van de milieubeweging” aan het woord. De mijnbouw heeft ons echter ook pompen, rails en de eerste treintjes opgeleverd. Dit kan niet verhinderen dat de paleotechniek een donkere episode is.
De rol van de cultuur
De periode van de neotechniek stelt ons voor de uitdaging dat “de mens de machine weer integreert in plaats van zich erdoor te laten bepalen” (en andere wezens en de aarde ermee uit te buiten). (p231) Mumford is niet tegen techniek, maar wil deze assimileren en integreren in de cultuur en samenleving en de nadelen beperken. “Meer dan het technisch instrumentarium is de cultuur, de mens zelf, uiteindelijk bepalend voor de kwaliteit van zijn leven [ook] in een technologische maatschappij.” (p233)
Na de tweede wereldoorlog verandert de optimistische toon van Mumford in zijn tweede hoofdwerk, waarin hij onder meer ingaat op ontsporingen en de mogelijkheid een andere wending aan de techniek te geven.
Het werk begint met zijn antropologie. Hij ziet de mens niet pimair als homo faber, maker en gebruiker van werktuigen, zoals Marx en Gehlen. Dit ziet hij als “een projectie naar het verleden vanuit ons eigen [technische] tijdperk”, waarvoor maar schamele evidentie is. Uitvoerig gaat hij in op “taal, ritueel, dromen en sociale organisatie”. (p239) Deze vormen van cultuur laten echter geen sporen achter, zoals werktuigen. Op grond van onderzoek naar de Australische aboriginals en andere oeroude volken “acht hij ontwikkeling van een cultureel apparaat van veel groter gewicht dan het gebruik van werktuigen”. (p241)
Misschien heeft hij The Elementary Forms of the Religious Life (1912) over de aboriginals van Emile Durkheim gelezen, waarin groepsritueel centraal staat, of andere klassieke werken, zoals Primitive Culture (1871) van Edward Tylor of The Golden Bough (1890) van James Frazer, waarin religie en magie een meer prominente rol spelen dan gereedschap en werktuigen. Technieken die gebruikt worden zijn ‘ancient techniques of extacy’, zoals de ondertitel luidt van het standaardwerk Shamanism van Mircea Eliade (zie CM 145 Deel 3)
Ook voor het idee van een war against nature is de evidentie schamel en omstreden, zoals Marshall Sahlins in Stone Age Economics laat zien en recenter blijkt uit The Dawn of everything, a new history of mankind van David Graeber en David Wenthrop, besproken in CM 122. Ook heeft Mumford oog voor de onderschatte bijdrage van vrouwen, die vooral op het gebied van voedsel(bereiding) en geneesmiddelen veel kennis van zaken hadden
De megamachine
‘De machine’ is reeds omschreven als een soort van systeem of ‘bestel’ en bestaat vooral ook uit organisatie van mensen en machines. Het begon al met de arbeids- en oorlogsmachine in antieke beschavingen, zoals Egypte en Mesopotamië, waar mensen reeds als radertjes werden ingezet van een ‘arbeidsleger’ in een collectieve megamachine, dat bijv. de piramides bouwde. Volgens Mumford “gaat de sociaal-culturele organisatie aan de techniek vooraf”, (p246) Hij vergelijkt de bouw van de atoombom en de ruimtevaart met die van de piramiden. Een verschil is dat de destructieve krachten zijn toegenomen.
Mumford ziet twee lijnen in de techniekgeschiedenis en twee mensvisies: de mens als onderdeel van een (mega)machine, en/of als creatief, vrij en verantwoordelijk wezen. Hier ligt ook een keuze. Onderwerpt de mens zich aan “het imperatief van de technologie” of gaat hij een andere weg, de weg van de menselijke maat, van sturing van de techniek?
Wetenschap en techniek zijn mensenwerk. Daarom kunnen ze ook gestuurd worden door mensen. Mumford biedt inspiratie voor maatschappelijke sturing en verzet tegen megatechnische ontwikkelingen en verbindt beide opties. Hij ziet mensen niet als slachtoffers van de techniek, hoewel hij in 1975 ook al schrijft: “als de krachten die ons beheersen ongestoord in dezelfde richting blijven werken, moet dit tenslotte tot de ondergang van menselijk leven leiden.” (p257) Deze waarschuwing is te beschouwen als een aanzet voor verandering. Er is een ommekeer mogelijk. Meer actief dan Die Kehre en de gelatenheid bij Heidegger of de ascese bij Gehlen, waar hij wel enigszins in de buurt komt. Evenals Arendt “wijst hij in zijn laatste alinea [van The Myth of the Machine] erop dat elk mens bij zijn geboorte de mogelijkheid tot een nieuw leven met zich draagt.” (p259)