Civis Mundi Digitaal #148
Bespreking van Dirk de Schutter, Heidegger. Athenaeum, Polak en Van Gennep, 2020.
Het boek van De Schutter, emeritus hoogleraar filosofie te Leuven, heeft drie delen: 1. de existentiefilosofie, 2. de zijnsvraag, 3. de opgave van het denken. Deze delen komen globaal overeen met de beginperiode, de middenperiode en het latere leven van Heidegger (1889-1976). Deze bespreking vult het voorgaande artikel over Heidegger in nr 147 aan, dat berust op wat andere filosofen over Heidegger schrijven en vooral ingaat op zijn hoofdwerk Sein und Zeit, terwijl hier ook andere werken aan de orde komen. Enige overlap is onvermijdelijk. Bij een betrekkelijk moeilijke en eigenzinnige denker als Heidegger levert herhaalde bestudering meer inzicht op. De Schutter geeft een meer compleet maar compact overzicht. De verzamelde werken van Heidegger bestaan uit meer dan honderd banden! Een compleet overzicht daarvan in één boek is een vrijwel onmogelijke opgave.
Aanleiding tot de nadere bestudering van Heidegger is de biografie van Hannah Arendt, besproken in vorig nummer. Daarin wordt niet erg duidelijk in welke opzichten zij door Heidegger is beïnvloed. Voor meer duidelijkheid hierover is het zaak meer te weten van Heidegger.
Biografie
De Schutter begint met een chronologische biografie, hier verkort.
1889 geboren te Messkirch bij Freiburg als zoon van een boerendochter en een meesterkuiper en koster van de plaatselijke kerk. Hij heeft een jongere zus en broer, volgt een priesteropleiding, maar kiest voor de filosofie.
1916 Assistent van Husserl aan de Universiteit van Freiburg, waar hij zijn protestante vrouw Elfride leert kennen. Ze trouwen in 1917 en krijgen twee zoons. De tweede is niet van Heidegger.
1919 Breekt met het katholicisme en geeft zijn eerste college.
1920 Contact met Karl Jaspers, bondgenoot en latere vriend.
1922 Bouw van zijn berghut in het Zwarte Woud, waar hij zich vaak terugtrekt.
1923 Hoogleraar te Marburg met o.m. Hannah Arendt, Hans-Georg Gadamer, Hans Jonas en Karl Löwith als studenten, die later bekendheid kregen als filosofen.
1925 Liefdesaffaire met Hannah Arendt.
1927 Publicatie van zijn hoofdwerk Sein und Zeit.
1928 Hoogleraar te Freiburg, opvolger van zijn leraar Husserl.
1929 Inaugurele rede Was ist Metaphysik?
1930 Lezing Vom Wesen der Wahrheit.
1933 Gekozen tot rector van de universiteit van Freiburg, Rectoraatsrede Die Selbstbehauptung der Deutschen Universität.
1934 Stopt als rector wegens meningsverschillen met Nazi-instanties.
1936 Boeken over kunst, de dichter Hölderlin en colleges over Nietzsche (t/m 1940).
1941-44 Colleges over Anaximander, Heraclitus en Parmenides.
1945-51 Doceerverbod. Briefe über den Humanismus. Krijgt bekendheid in Frankrijk door Sartre.
1950 Ontmoeting met Hannah Arendt. Voordrachten in Duitse steden.
1962-69 Bezoekt Griekenland vier keer. Drie seminaries in de Provence bij de dichter René Char. Een van de deelnemers is de latere filosoof Giorgio Agamben.
1966 Interview met Der Spiegel, gepubliceerd als Alleen nog een God kan ons redden.
1976 Overlijden.
In bovenstaand boek verdedigt De Schutter Heidegger en geeft ook de radiotoespraak weer van Hannah Arendt bij zijn 80e verjaardag
Heideggers betrokkenheid bij het nazisme noemt De Schutter een smet op zijn leven en werk. Heidegger noemde dat zelf “de grootste domheid in mijn leven”. (p95) In 1933 was nog niet bekend wat daarna gebeurde. Hitler kreeg brede steun en had succes als veelbelovend politicus. Heidegger wilde de universiteit hervormen. Als rector diende hij lid te zijn van de NSDAP. Dat werd hij niet omdat hij de nazi-ideologie uitdroeg. In zijn rectoraatsrede Die Selbstbehauptung der Deutschen Universität “wil hij haar zelfstandigheid waarborgen, en ervoor zorgen dat de universiteit niet onder bevoegdheid van de Führer valt. Begin 1934, minder dan een jaar na zijn aanstelling, zag hij het vergeefse van zijn streven in en legde hij zijn ambt neer… Het nazisme schiet volgens hem tekort over wat zijn zending zou kunnen zijn.” p92,93)
Uit diverse latere uitspraken blijkt zijn afschuw van de vernietigingskampen. Hij blijft in een voetnoot bij zijn erkentelijkheid aan zijn Joodse leermeester Husserl als hij de opdracht aan Husserl in Sein und Zeit moet schrappen omdat deze een Jood is. Dat hij niet aanwezig was op zijn begrafenis, noemt hij “een menselijke fout”. Hij had een verhouding met de Joodse Hannah Arendt. Hoe valt dit te rijmen met zijn vermeende antisemitisme, dat hij in zijn dagboek “verwerpelijk en onzinnig” noemt?
In zijn geschriften zijn geen aanwijzingen voor overeenkomsten en sympathie met de nazi-ideologie. Zijn betrokkenheid bij het nazisme is nogal tijdelijk en oppervlakkig te noemen en lijkt geen reden tot reserve ten opzichte van zijn apolitieke filosofie, die daar verder niets mee te maken heeft.
Husserl
Fenomenologie als vertrekpunt naar een eigen existentiefilosofie
Heidegger raakt in de van de Logische Untersuchungen van Husserl, die de filosofie wil hervormen en “ontdoen van conceptuele systemen” door “terug naar de zaken zelf te gaan: “de werkelijkheid zoals ze uit zichzelf verschijnt”. (p22) Husserl komt echter uit bij het intentionele bewustzijn dat gericht is op de dingen en daarvan voorstellingen heeft.
Heidegger gaat niet uit van het intentionele bewustzijn maar van het in-de-wereld-zijn. Niet denken en bewustzijn, maar het bestaan komt eerst. “Bestaan is in-de-wereld-zijn.” (p24) De praktische omgang met dingen ziet hij als fundamenteel, veeleer dan het kennen. “De zaken zelf” bestaan en bevinden zich in de omringende wereld. Heidegger gaat uit van het alledaagse bestaan dat zich kenmerkt door ‘zorgen’ en omgaan met mensen en dingen, die bruikbaar ‘tuig’ vormen (zoals werktuigen) en voorhanden zijn.
Hij legt samen met Kierkegaard en Karl Jaspers de grondslagen van de existentiefilosofie. “Het wezen (of de essentie) van de mens ligt in zijn bestaan (of existentie).” (p29) Sartre heeft een variant van deze uitspraak overgenomen: “De existentie gaat vooraf aan de essentie”. Zijn hoofdwerk Het zijn en het niet is sterk beïnvloed door Heideggers Zijn en tijd. Heidegger heeft zich overigens evenals Camus gedistantieerd van het existentialisme en humanisme van Sartre en deze betiteling afgewezen voor zijn filosofie. Existentiefilosofie is een ruimer begrip dan existentialisme: de naam die Sartre gaf aan zijn filosofie. Beide benamingen worden vaak als synoniem beschouwd en door elkaar gebruikt, hoewel existentiefilosofie een ruimere strekking heeft dan het existentialisme van Sartre.
Het pure naakte bestaan
Heidegger noemt het menselijk bestaan Dasein, ‘er zijn’. Wij zijn er, ergens op een bepaalde plaats in de tijd, zoals is toegelicht in het artikel over Heidegger in vorig nummer. Ons bestaan, onze existentie, is persoonlijk, concreet, eindig, tijdelijk en plaatselijk, hier en nu. Gevoelens, met name grondstemmingen zoals angst en verveling, confronteren ons met ons bestaan.
“Zonder enige twijfel komt vreugde als grondstemming ook in aanmerking… In bepaalde grondstemmingen wordt het bestaan als zodanig onthuld, het bestaan van alle franje ontdaan en tot zijn naaktheid herleid: stemmingen brengen ons oog in oog met het pure ‘dat’ van ons bestaan, dat ons ‘in onverbiddelijke raadselachtigheid aanstaart’.” (p35)
Zorg en sterfelijkheid
Ons bestaan is een gegeven dat aan onze zorg is toevertrouwd. Het ligt niet vast, wij kunnen er zelf vorm aan geven. “De mens is in het bestaan geworpen met de vrijheid om het te ontwerpen… Elke gave is een opgave… Mijn bestaan is mij toevertrouwd, het is mijn zorg.” (p37,38) Zorg impliceert zorgvuldigheid en toewijding. “Hij zorgt, dat wil zeggen: hij geeft om zijn bestaan… het gaat hem ter harte.” (p39) Dat merkt hij vooral “in de confrontatie met zijn eigen sterfelijkheid”. (p39) Zijn eindige bestaan is een ‘Sein-zum-Tode’. Dit confronteert hem met zijn individualiteit. Sterven is een bij uitstek individuele bezigheid die ons op onszelf terugwerpt en de vraag kan oproepen: “Waar ben ik eigenlijk mee bezig?” (p41)
Ook de stille stem van het geweten kan van zich doen spreken. Maar men luistert vaak liever naar het gepraat van de massa, het ‘Men’, ‘das Man’. “Maar vaak wordt in die gesprekken of in de communicatie niets gezegd… In feite verhindert degelijk bodemloos gepraat dat er een echte gedachtewisseling plaatsvindt [… Het] staat vaak alleen ten dienste van vermaak en verstrooiing.” (p43)
Heidegger schreef dit bijna een eeuw geleden, maar het geldt niet minder voor de moderne informatiemaatschappij met zijn sociale media en internet. “TV-programma’s blinken uit door in te spelen op de onverzadigbare behoefte aan sensatie en spektakel in de consumptiemaatschappij.” Het leidt tot “massificatie en oppervlakkigheid van de amusementsindustrie”. (p44)
Men vlucht in het ‘Men’. “Het ‘eigenlijke zelf’ moet op de oneigenlijkheid van het ‘men’ veroverd worden… Andere mensen maken altijd deel uit van mijn bestaan. “Mit-Sein’ structureert mijn in-de-wereld-zijn… Maar er is [vaak] geen sprake van authentieke verbondenheid.” (p45) Evenmin van werkelijke zorg voor de ander in zijn tekorten.
Zorg heeft te maken met het heden en de toekomst, met “zijnsmogelijkheden” vanuit ons verleden. “De tijd… is de grond van het menselijk bestaan: de tijd is de wijze waarop het zijn zich voltrekt.” (p49) Zorg vindt plaats in de tijd, nu en later, maar blijft voorlopig en bouwt voort op het verleden. Steeds een nieuw begin.