Dagboeken van Camus
Deel 1: Over liefde en solidariteit, schrijven en schrijvers

Civis Mundi Digitaal #148

door Piet Ransijn

Bespreking van Albert Camus, Laatste Cahiers 1951-1959. Arbeiderspers, 2024.

De dagboeken van Camus (1913-1960) bestaan uit losse notities van meestal een paar regels, soms een alinea en een enkele keer één of twee bladzijden. Het is een brokkelig geheel. Onderstaand zijn de meest veelzeggende citaten in enkele thema’s gegroepeerd. De bredere context van het leven en werk van Camus in zijn tijd en de huidige tijd wordt beschreven in het nawoord van René Puthaar, dat ook aan het begin gelezen kan worden voor de nodige toelichting. 

Het zevende cahier begint met een passende opdracht van Nietzsche: “Wie heeft ingezien wat groot is, moet daar ook naar leven.” Dat laatste valt Camus vaak tegen. Hij “vindt zijn leven vaak van middelmatige kwaliteit... Als ik moe ben van het geraas, moedeloos over het eindeloze werk waarmee ik voortga, ziek ook van die waanzin van de wereld die je bij het opstaan aanvliegt in de krant, en als ik er tot slot zeker van ben dat ik niet zal voldoen en iedereen teleur zal stellen, dan heb ik op sommige ochtenden alleen maar zin om te gaan zitten wachten tot het avond wordt... Ik heb redenen om de stad en het leven dat ik er leid te ontvluchten. Voorlopig is dat niet mogelijk, hoewel ik naar niets ter wereld meer verlang dan naar dat. Ik moet dus wel doorgaan met dit vreemde bestaan... omdat ik me klem heb laten zetten in dat bestaan,” schrijft hij in een openhartige ontboezeming aan een journalist. (p79,80) Het doet denken aan De mythe van Sisyphus, die ook gevangen zit in zijn bestaan, in een noodlottig leven, als een straf van de goden.

In de bespreking van deze cahiers in de NRC (27 juni) spreekt Arnold Heumakers van “een rusteloze gekwelde ziel op zoek naar balans en zuiverheid”. En ook op zoek naar zelfverbetering en zelfaanvaarding. René Puthaar spreekt in zijn nawoord ook van “een gekwelde geest”. Het is één kant van Camus. Polariteit van tegendelen is kenmerkend voor hem: donker en licht, hemel en aarde, dood en leven, enz. “Ik heb altijd de indruk gehad op volle zee te zijn: bedreigd te midden van vorstelijk geluk.” (p14) Soms ervaart en beschrijft hij dit geluk. Maar meestal zit hij ernaast in een lastig leven vol tegenstrijdigheden.

“Niemand heeft meer dan ik verlangd naar de harmonie, de overgave, het definitieve evenwicht, maar ik heb daar altijd naar moeten reiken door de steilste paden op te gaan, vanuit de puinhoop, de conflicten.” (p26) “Ik heb geprobeerd als mens compleet te zijn en ik heb alles in mijzelf verenigd. En toen...” (p187)

“De mensen leren beetje bij beetje leven. En ik, voor wie het leven zo natuurlijk was, ik heb het beetje bij beetje afgeleerd te leven, zodanig dat elk van mijn handelingen bijdraagt aan de pijn en het onbehagen van anderen of van mijzelf, aan de ondraaglijke last van deze wereld, waarvan ik in het begin toch zo heb genoten.” (p62)

Soms doorbreekt hij het belastende bestaan en vindt hij zichzelf terug, “een kracht in mij die vooruit wil”. Hij ervaart weer “een soort mysterieuze vreugde... dan is het wandelen zonder te willen weten een volmaakt geluk.” (p146,147)

Camus houdt van de zon en de zee, maar ook van mensen. Hij is solitair en solidair, dat betekent: “solitair met allen”. (p117) Een tekenend contrast in zijn leven, dat hij vaak weet te verzoenen. “Op zee. De zee onder de maan, haar geluidloze vlakten. Ja, hier voel ik dat ik het recht heb om rustig te sterven, hier kan ik zeggen: ’ik was zwak, maar ik heb gedaan wat ik kon.” (p71)

“Humanisme. Ik houd niet van de mensheid in het algemeen. Voorop staat dat ik me solidair met haar voel, wat niet hetzelfde is. En vervolgens houd ik van sommige mensen. Levend of dood, met zoveel bewondering dat ik in alle anderen angstvallig of begerig altijd datgene wil bewaren of beschermen dat hen op de eersten doet of zal doen lijken.” (p74) Anders gezegd: hij houdt van het mooie in sommige mensen, dat hij in iedereen wil zien en waarderen.

“Ik heb ingezien, dat er mensen hebben bestaan die groter en waarachtiger waren dan anderen. en dat die wereldwijd een onzichtbare en zichtbare samenleving hebben gecreëerd die het rechtvaardigt om te leven.” Camus geeft hier ook zijn eigen ideaal weer. 

De mens in opstand vormt een keerpunt in zijn schrijversleven van roem naar hoon 

Biografische achtergronden

Deze cahiers beginnen in 1951, het jaar waarin hij De mens in opstand publiceert en in conflict raakt met Sartre en zijn linkse achterban, omdat zijn boek “vernietigend oordeelt over de Sovjet-Unie als revolutionaire communistische staat”. (p47). Camus trekt aan het kortste eind tegen de linkse overmacht en voelt zich geïsoleerd, ook al blijven zijn beste vrienden hem welgezind. Dit conflict heeft hem erg aangegrepen. In het dagboek zijn er sporen van te vinden in de vorm van argumenten tegen Sartre c.s.

“Iets in hen verlangt naar onderworpenheid. Zij droomden ervan die over een of ander nobel pad te bereiken, vervuld van ideeën. maar er is geen nobele weg naar onderworpenheid. Wat er wel is, is bedrog, smaad, aanklacht tegen de broeder. Waarna het gerinkel van dertig zilverlingen.” (p66)

“Die geesten ‘die van de neiging tot onderworpenheid een soort ingrediënt van de deugd lijken te maken’. Laat zich toepassen op Sartre en op zijn progressievelingen.” (p94)

“Ik ben nooit erg onderworpen geweest aan de wereld, aan de algemene opinie. Hoe weinig misschien ook, ik was het toch. Maar de definitieve inspanning heb ik zojuist geleverd [noot: het schrijven van De mens in opstand]. Ik geloof dat ik in dat opzicht volkomen vrij ben... Wat ik heb gezegd, heb ik gezegd in het belang van iedereen, en van dat deel in mij dat zich richt op het leven van alledag. Maar een ander deel van me kent een geheim dat niet bestaat om te worden onthuld - en waarmee ik zal moeten sterven.” (p31,39) 

Hij heeft zich bevrijd van de publieke opinie, maar toch valt zijn verbanning uit het linkse nest en zijn alleenstaan hem zwaar. Hij zet zich als schrijver niet in voor linkse politiek, maar heeft zich in de oorlog als hoofdredacteur van de verzetskrant Combat met Sartre als medewerker wel ingezet voor een gezamenlijke strijd. Opmerkelijk is dat Camus spreekt van tegenstrijdige en complementaire delen van hemzelf.

“Een deel van me heeft dit tijdperk mateloos veracht. Zelfs in mijn ernstigste tekortkomingen heb ik nooit mijn gevoel voor eer kunnen verliezen, en vaak zonk de moed mij in de schoenen bij het zien van het totale verval dat de eeuw heeft getroffen. Maar een ander deel wilde werk maken van het verval en de gezamenlijke strijd.” (p43)

Op diverse plaatsen bekritiseert Camus de mateloosheid van het onevenwichtige moderne Westen, vooral in zijn essay ‘Helena’s ballingschap’ in de bundel De zomer. Ook in zijn dagboek: “De materiële omstandigheden verbeteren meer dan noodzakelijk is, en in zeer hoge mate, de menselijke natuur. Maar voorbij die maat, in de rijkdom, loopt ze schade op. Op de grens bevindt zich het ware evenwicht van de moraal.” (p63) 

Camus met zijn vrouw Francine 

Liefde en huwelijk

Een andere kopzorg was zijn huwelijk in een driehoeksrelatie met zijn geliefde Maria Casares, die spanningen gaf met zijn vrouw, Zij werd daardoor depressief en werd daarvoor opgenomen in een instelling, waar zij uit het raam sprong. Camus trok zich dat erg aan en voelde zich schuldig. Hij koos voor zijn vrouw en twee kinderen en de relatie met Maria verbroken, maar is zijn keven lang met haar blijven schrijven en van haar blijven houden. Ook zijn geluk in de liefde werd op volle zee bedreigd door spanningen en tegenstrijdigheden.  

De familie van zijn vrouw neemt hem van meet af aan zijn trouweloosheid kwalijk, want hij wil haar geen trouw beloven, maar belooft hen wel met haar te trouwen. “Ik had hen nog niet leren kennen of ik werd in de schuldgevoelens gestort, en kon niet werkelijk liefhebben... Voor mij is zij [de liefde] altijd verbonden gebleven aan een zekere staat van vrolijke onschuld... Er is geen God nodig om schuld te creëren, of om te straffen. Daartoe volstaan de mensen. Hij zou desnoods de onschuld kunnen instellen.” (p132)

“Kom er niet uit. Zelfmoord... Jarenlang heb ik opgesloten in haar liefde geleefd. Hoewel ik nog altijd van haar houd, moet ik nu vluchten, in ieder geval van de zorg om haar, die zwaar is.” (p130) Camus gaat mede op aandringen van haar familie na de ziekenhuisopname van zijn vrouw op zichzelf wonen, zodat beiden meer rust krijgen.

“In zekere zin bestaat liefde niet zonder persoonlijke en absolute schuld. Maar deze schuld is solitair. Als er geen verstandelijke alibi’s zijn, is ze zwaar om te dragen. Het besluit om lief te hebben moet je alleen nemen, en je moet helemaal alleen omgaan met de onvoorspelbare consequenties van echte liefde. Liever dan deze riskante eenzaamheid, heeft de mens een lauw hart en een moraal. Hij is bang voor zichzelf en wat hem kan overkomen. Hij wil zichzelf sparen en wijst de staat af waarin hij verkeert. En zijn eerste zorg is om een rechtvaardiging te vinden die het gewicht van zijn schuld wat draaglijker maakt.” (p81)

Het thema schuld speelt vooral in De val, de titel wordt in verband gebracht met de val uit het raam van zijn vrouw, en in het verhaal De steen, een zinnebeeld voor de schuldenlast, in de bundel Koninkrijk en ballingschap.

Schrijven als roeping

Door alle ‘gedoe’ komt hij niet aan schrijven toe. “Ik heb geen andere rechtvaardiging van mijn leven gevonden dan deze inspanning iets te maken. In bijna al het andere heb ik gefaald. En als dit me niet rechtvaardigt, verdient mijn leven het niet om vergeven te worden.”

Het dagboek bevat veel ideeën voor romans, verhalen en toneelstukken. Sommige van deze ideeën heeft hij later herkenbaar verwerkt. Hij lijdt eronder dat hij niet meer aan schrijven toekomt. “Een jaar lang heb ik niet gewerkt, heb ik niet kunnen werken, hoewel er tien onderwerpen lagen waarvan ik weet dat ze uitzonderlijk zijn, maar die ik niet kon aanpakken.” (p147)

“Antwoord op de vraag naar mijn tien lievelingswoorden [onderwerpen]: ‘Wereld, pijn, aarde, moeder, mensen, woestijn, eer, armoede, zomer, zee.” (p13) De volgorde lijkt willekeurig.

Camus lijkt een man met een missie, die hij wilde uitdrukken in zijn werk. “Ik heb geen vak, alleen maar een roeping. En mijn werk is solitair. Dat moet ik accepteren en alleen proberen het waardig te zijn, wat op dit moment niet het geval is.” (p176)

Zijn missie wijkt af van die van Sartre, die zich schaart achter het communisme en dit combineert met zijn existentialisme. Camus wijst beide af. Ook Sartres existentialistische ‘dogma’: “de gangbare misvattingen: existentie gaat vooraf aan essentie, of essentie aan existentie. De twee komen gelijk op en houden gelijke tred.” (p84)

Ook het nihilisme wijst hij af. “Nihilisme. Querulante kneuzen wie alles om het even is. Die overal aan denken teneinde alles te ontkennen, zonder iets te voelen, en die zich op anderen verlaten - partij of baas - om namens hen te voelen.” (p88)

Camus wil zichzelf trouw blijven. “Wat ik in de loop der jaren altijd weer terugvindt, in het hart van mijn levenshouding, is de weigering om uit deze wereld met haar vreugden, haar genietingen en haart kwellingen te verdwijnen, en deze weigering heeft van mij een kunstenaar gemaakt.”

“Mijn beroep is het mijn boeken te maken, en te strijden wanneer de vrijheid van de mijnen en mijn volk wordt bedreigd. Dat is alles.” (p242) 

 https://www.nwo.nl/bijeenkomsten/informatiebijeenkomst-waarden-in-transities 

Broederschap en solidariteit

Camus staat niet afwijzend tegenover God en religie zoals Sartre en verwijst geregeld naar (de boodschap van) Jezus. “Ik hoor vaak dat ik atheïst ben, ik hoor vaak over mijn atheïsme spreken. Maar die woorden zeggen me niets, ze hebben voor mij geen betekenis. Ik geloof niet in God en ik ben geen atheïst... De spirituele kracht ontvangt de mens niet van de natuur om er zelf van te genieten. Hij krijgt haar toevertrouwd voor een gebruik dat zijn eigen persoon overstijgt.” (p137)

“Johannes. ‘Hij die van God beweert te houden en niet van zijn broeder houdt, is een leugenaar; want hoe kan hij beweren dat hij van God houdt, die hij niet ziet, als hij niet van zijn broeder houdt, die hij ziet.’” (p98) Camus wil dit verwerken in het verhaal ‘De afvallige of de verwarde geest’ in Koninkrijk en ballingschap, waarin het thema solidariteit of broederschap centraal staat.

“De intellectueel die om vergeving vraagt. ‘Het ergste was het evangelie. Ja, ik las het evangelie, eerst omdat ik niets anders tot mijn beschikking had, en toen omdat ik gaandeweg begreep dat er tussen Jezus en mij meer punten van overeenkomst waren dan tussen een politieagent en mij. En de huidige maatschappij bestaat voor driekwart uit politieagenten en hun bewonderaars." (p104) Bedoelt hij met politieagenten mensen die elkaar controleren, beoordelen en beboeten? De vergelijking met Jezus komt herhaaldelijk terug in zijn werk, o.m. in het verhaal De steen en de novelle De val, waarin de hoofdpersoon schuld bekent, boete doet en impliciet om vergeving vraagt.

Het thema voor zijn laatste roman De eerste man gaat een stap verder: “Ze moesten zichzelf geheel en al opnieuw opbouwen, hun kracht, hun macht, hun uitstraling, een nieuwe moraal en een nieuwe waarheid vormen voor zichzelf, kortom als man worden geboren, en als dat gedaan en tot stand gebracht was vervolgens een tweede geboorte volbrengen, de moeilijkste, die erin bestaat voor de andere ter wereld te komen (ziedaar het hele onderwerp van het boek).” (p106)

Augustinus, oudst bekende afbeelding

Augustinus

Camus schreef zijn afstudeerscriptie over Plotinus en Augustinus en is door beide spirituele filosofen beïnvloed, naast Nietzsche, van wie hij zich deels distantieert in De mens in opstand. In het volgende citaat lijkt hij iets van zichzelf en zijn tijd te herkennen in Augustinus en zijn tijd.

“Augustinus leefde in een totalitaire wereld: het laat-Romeinse Rijk. Marrou [historicus, auteur van een boek over Augustinus] zegt: ‘Levenskunst in rampzalige tijden’... 14 jaar trouw aan die onbekende vrouw die hem [zijn zoon] Adeodatus schenkt. De tekst van Paulus die hem in de kerk doet belanden: ‘Geen braspartijen meer, en geen orgies, geen  bijslaperij en geen zedeloosheden; ga gehuld in de Heer Jezus Christus en zoek geen bevrediging van het vlees meer in de zinnelijke begeerte.’”

“Altijd vechtend om zijn werk te verdedigen tegen andere bezigheden waardoor hij werd overspoeld. Zijn beeld van de goddelijke Zon, die onze geest verlicht. ’Overdaad aan woorden gaat niet zonder zonde... Je zult altijd van alles kunnen genieten, maar mijn Gelaat zul je niet zien. Kies.’ Niemand wil altijd van alles genieten.”

“Zij die de tijd verwijten een tijd van tegenspoed te zijn: ‘Wat zij willen is niet zozeer een era van rust, als wel van veiligheid voor hun zonden.’” (p197-98)

Camus voelt zich verwant met de antieke beschaving, vooral de voorchristelijke, heidense Griekse cultuur, waarvan Plotinus een laat hoogtepunt was. “De wereld rukt op naar het heidendom. Maar ze verwerpt vooralsnog heidense [antieke] waarden. Die moeten worden hersteld, het geloof heidens maken, Christus vergrieksen, en het evenwicht keert terug.” (p239) 

 

Nietzsche en Tolstoi

De filosoof die hij het meest citeert is Nietzsche. Een toepasselijk citaat: “Bij een overdaad aan bezielende en opwekkende krachten hebben zelfs de tegenslagen een zonnige glans en brengen ze hun eigen troost voort...” (p237) Camus gaat echter diens nihilisme voorbij in De mens in opstand.

Bovendien staat hij positiever tegenover religie. “Het boeddhisme is een religie geworden atheïsme. De renaissance vanuit het nihilisme. Uniek geval, denk ik. En waardevol om te overpeinzen voor ons, die worstelen met het nihilisme.” (p222)

“In het Oude Testament zegt God niets, het zijn de levenden die zijn woord zijn. Daarin zit het heilige in deze wereld, waarvan ik altijd ben blijven houden.” (p218)

De schrijver naar wie hij het meest verwijst is Tolstoi. Voor Camus “was schrijven hem liever dan wat dan ook.” (p319) Dat gold ook voor Tolstoi, die over zijn vrouw schrijft: “Hoewel ik minder van haar houd dan van mijn roman, blijft ze toch mijn vrouw, weet u.” (p87) Camus herkent zich in diens tegenstrijdigheden en moeizame huwelijk. De complexe persoonlijkheid van Tolstoi heeft een opstandige, non-conformistische  en een religieuze kant. “Zonder religie kan men niet leven en toch kunnen we niet geloven.” (p88)

Over een 18e eeuwse christelijke groepering,die verwantschap toont met de visie van Tolstoi, schrijft Camus: “De doechoboren. Het christendom is innerlijk. Het sterft en herrijst in ons. Elke christen heeft twee namen. De ene lichamelijk en de andere spiritueel, door God gegeven bij de spirituele geboorte en naargelang van zijn werken. In het ondermaanse kent niemand de laatste naam; in de eeuwigheid zal die gekend zijn. Onze broeder is niet dood, onze broeder is veranderd. Doechoboren in het Russisch: zij die geestelijk strijden.“ (p65) 

https://www.intellectualtakeout.org/blog/camus-and-sartre-how-communism-drove-them-apart 

Polemiek met Sartre

De schrijver die hij het meest bekritiseert is Sartre. Zoals gezegd verwijzen dagboeknotities geregeld naar de polemiek met Sartre naar aanleiding van De mens in opstand.

“Nobel beroep, Waarin je je zonder morren moet laten beledigen door een lakei van de literatuur of de partij? In andere tijden, die nu onwaardig heten, behield je althans het recht om iemand tot een duel uit te dagen, zonder dat dit belachelijk was, en te doden. Idioot natuurlijk, maar dat maakt het beledigen minder gemakkelijk.” (p108)

“Volgens onze existentialisten is ieder mens verantwoordelijk voor wat hij is. Wat de totale verdwijning van mededogen verklaart in hun wereldje van agressie en oude mannen. Toch beweren ze te strijden tegen sociaal onrecht. Dan bestaan er mensen die niet verantwoordelijk zijn voor wat ze zijn, de miserabele is onschuldig aan zijn misère. En de verminkte, de lelijke, de verlegene niet? Kortom, toch maar weer het mededogen?” (p120)

"Een krant valt me in handen. De Parijse komedie waar ik niet meer aan dacht... Ditmaal... De mandarijnen [roman van Simone de Beauvoir, 1954]. Het schijnt dat ik er de held van ben. De facto de schrijver (baas van een uit het verzet voortgekomen krant) en voor de rest zit alles er helemaal naast, de gedachten, de gevoelens, de handelingen. Sterker nog, de dubieuze gedragingen uit het leven van Sartre worden heel genereus op mijn conto geschreven. Voor de rest vuilspuiterij, maar niet opzettelijk, in zekere zin zoals men ademhaalt.” Noot 127: “Het personage Henri Perron is gemodelleerd naar Camus, met wie zij na de breuk tussen Sartre en Camus wilde afrekenen.”

"Verraad van de linkse intellectuelen. Als ze er werkelijk naar streven het revolutionaire principe in de Sovjet-Unie te behouden, terwijl ze in toenemende mate haar verdorvenheid recht praten, welke reden zou de Russische regering dan hebben om af te zien van totalitaire methoden als zij op voorhand weet dat die telkens door de vingers zullen worden gezien? In feite kan alleen de openlijke oppositie van de mensen van links in het Westen die regering doen bezinnen, aangenomen dat ze dat kan of wil.”

“Communistische Partij. Het leidt geen twijfel... dat de communistische verleiding voor een intellectueel van dezelfde aard is als de religieuze verleiding. Dat is niet iets om je voor te schamen op voorwaarde dat je er eerlijk en welbewust voor zwicht.”

“Diepe verstandhouding tussen het marxisme en het christendom (verder uit te werken). Daarom  ben ik tegen allebei.” (p226) 

https://www.guletbookers.com/delos-island-greece/ Per boot naar Griekenland

Reisbeschrijvingen

Camus houdt van landen rond de Middellandse Zee, van de zon en de zee, naast zijn geboorteland vooral van Italië en Griekenland. Hij begint daar op plaatsen “in een wereld die altijd volmaakt en altijd in wording is... zichzelf terug te vinden... Harten en krachten verzamelen [zich] die het heden en de toekomst vervolgens beter zullen dienen... Hier heb ik spijt van de stompzinnige en donkere jaren die ik in Parijs heb doorgebracht.” (p146)

“Er is iets tussen de Griekse tempels en mij... Het uur, de zwarte vlucht van de raven, het spaarzame gezang van de vogels, de ruimte tussen de zee en heuvels, en je slaat precies afgemeten de wonderwerken in je op, dat alles brengt me in mijn vermoeidheid en mijn ontroering op de rand van tranen. Daarna is er de grenzeloze verrukking, waarin alles verstomt.” Hij heeft ook andere gevoelens. “Het is niet de weemoed over in verval geraakte zaken die het hart beklemt, maar de wanhopige liefde voor wat in eeuwige jeugd voortbestaat, de liefde voor de toekomst,” schrijft hij bij een bezoek aan de tempel van Poseidon. (p152,154,155)

Op een van de eilanden was “een concentratiekamp, onder meer berucht om de martelpraktijken”. (p172) Griekenland was toen een militaire dictatuur, alle schitterende schoonheid ten spijt.

Camus geniet van “volmaakte vergezichten” en “extravagante schoonheid”. “Volmaakt ogenblik... Alles is goed... Geluk op de rand van tranen. Want ik zou het aan mijn borst willen drukken, deze onuitsprekelijke vreugde stevig willen vasthouden, waarvan ik echter weet dat ze moet verdwijnen. maar heimelijk duurt ze voort, zoveel dagen al, ze heeft vandaag zo openlijk mijn haar in haar greep dat het me lijkt dat ik haar, telkens als ik dat zou willen, onveranderd moet kunnen terugvinden.” (p170,171,181) 

Hij spreekt van “een tweede geboorte... Het licht is goddelijk... De raadselachtige liefde  voor het leven”, komt in hem tot nieuw leven. “Deze twintig dagen van tochten door Griekenland... komen me voor als één enkele langdurige bron van licht, die ik in het hart van mijn leven zal kunnen bewaren. Griekenland is voor mij niets anders dan een één lange schitterende dag die zich uitstrekt over alle tochten, en ook als een enorm eiland, overdekt met rode bloemen en verminkte goden, dat op een zee van licht onder een transparante hemel onvermoeibaar op drift is. Dit licht bij je houden, terugkeren, niet langer toegeven aan de duisternis van de dagen... Vertrek naar Parijs, met pijn in het hart.” (p183-186) 

Camus houdt van “kleine stadjes, sober, stil, teruggetrokken in hun volmaaktheid”. (p192) Vergelijkbare ervaringen beschrijft Camus in het lyrische essay ’Terug naar Tipasa’ in de bundel De zomer uit 1954. 

https://www.provence-toerisme.com/experience/alle-ervaringen/uitje-naar-lourmarin/ Naar Lourmarin 

Laatste jaren

Bovenstaande selectie is geen representatieve steekproef, maar betreft de mooiste, meest treffende en veelzeggende passages. Daarnaast zijn er veel triviale teksten, brokkelige opmerkingen, verwijzingen naar ontmoetingen en boeken van minder bekende personen, voornamelijk schrijvers. “Het ene fragment is aanmerkelijk belangrijker dan het andere. Opgetekende conversaties in spreektaal staan naast gepolijste aforismen, scènes voor toneelstukken of prozastukken naast persoonlijke ontboezemingen. Er zijn notities bij lectuur en meer voluit geschreven verslagen van reizen door Italië en Griekenland... teksten die aan prozagedichten doen denken... In dit alles bedient Camus zich uiteenlopende stijlen... en getuigt hij van zeer verschillende geestesgesteldheden, tussen polen van existentiële wanhoop en euforische levensvreugde.” (p321)

Bij de verwijzingen naar minder bekende personen is President De Gaulle een bekende uitzondering. “Gesprek met De Gaulle. Als ik praat over het gevaar voor onlusten als Algerije verloren gaat, en voor de razernij van de Fransen in Algerije zelf: ‘De Franse razernij? Ik ben 67 jaar en heb nog nooit een Fransman andere Fransen zien vermoorden. Op mijzelf na..’ Alles welbeschouwd, zegt hij, ‘is er nooit iets beters bedacht dan Frankrijk.’” (p234) Camus voelde zich echter beslist meer Algerijn dan Fransman, één van de miljoen Franse Algerijnen.

“Algerijnen. Hun leven in de dichtheid en de warmte van de vriendschap, de familie. Het lichaam en zijn deugden centraal... Leven zonder andere horizon dan het hier en nu, dan de cyclus van het vlees. Troost op hun mannelijkheid... op hun kracht en hun mode. Kwetsbaar.” (p238-39) Herkent hij zich erin? Zijn vrijheidsgevoel komt ermee overeen: “ Vrijheid is geen toekomstverwachting. Het is hier en nu en de harmonie met de mensen en de wereld in het nu.” (p207)

30 september: “Het huis in Lourmarin gekocht.” (p268) Het ligt in de Provence. Hij reist vandaar heen en weer naar Parijs, waar zijn vrouw werkt en met hun kinderen blijft wonen. Daar schrijft hij in het voorjaar: “Jarenlang heb ik willen leven volgens de algemene moraal. Ik heb moeite gedaan om als iedereen te leven... Ik heb gezegd wat nodig was om te verenigen, zelfs als ik me afgescheiden voelde. En dat alles is uitgegroeid tot een catastrofe. Nu dwaal ik rond tussen de puinhopen, ik ben zonder richtsnoer, verscheurd, ik sta alleen en aanvaard dat, berustend in mijn ongewoonheid en mijn gebreken. En ik moet weer een waarheid opbouwen - na mijn hele leven in een soort leugen te hebben geleefd.” (p276)

“Ikzelf ben het die ik al bijna vijf jaar lang aan kritiek onderwerp [sinds 1954], zowel mijn denkbeelden als mijn ervaringen. Daarom wanen degenn die dezelfde ideeën koesteren zich het mikpunt, en nemen ze mij dat zo kwalijk, maar nee, ik ben met mijzelf in oorlog, ik zal mezelf vernielingen of ik zal herboren worden, dat is alles.” (p277) Hij kiest voor het laatste, maar wordt door een noodlottig ongeluk vernietigd.

Het jaar daarvoor schrijft hij ’s zomers: “In en voor de waarheid leven. Om te beginnen de waarheid van wat je bent. Het niet met anderen op een akkoordje gooien. De waarheid van wat is - geen listen uithalen met de werkelijkheid. Kortom, de eigen originaliteit en onmacht aanvaarden. In die originaliteit leven tot aan die onmacht. In het middelpunt de creatie, met de ontzaglijke krachten van de uiteindelijk gerespecteerde mens.” (p253)

Mei. “Werk hervat. Ben vooruit gekomen inn het eerste deel Eerste man. Dankbaarheid voor deze streek, voor haar eenzaamheid, voor haar schoonheid... Ik kan niet lang met mensen leven. Ik heb wat eenzaamheid nodig, het aandeel eeuwigheid.” (p276,286) De voorgaande zomer schreef hij nog  “Wanhopig over mijn onvermogen tot werken.” (p257)

In Parijs was deze solitaire rust, die hij nodig had om te schrijven, moeilijk te vinden. “Camus schoot zolang hij nog in Parijs woonde alle kanten op, hij schreef voor kranten en weekbladen, werkte als lezer [lecteur] en redacteur voor [uitgever] Gallimard, schreef en regisseerde toneel, onderhield dag in, dag uit een indrukwekkende correspondentie, had en intensief en gevarieerd liefdesleven, schreef verhalen, essays en romans, maakte reisjes, gaf lezingen, ging ’s avonds dansen in cafés... En onderwijl verlangde hij naar de rust en afzondering om eindelijk aan het werk te gaan.” (p318) Daarbij had hij als tuberculosepatiënt een zwakke gezondheid, die hem vaak parten speelde met “hevige benauwdheden en paniekaanvallen door een tekort aan zuurstof... De naderende dood is zelden uit zijn gedachten.” Dat blijkt ook uit zijn Cahiers in diverse notities over sterven en dood. (p316,318) 

www.psyxpert.nl/tijdschrift/editie/artikel/t/handreiking-bij-ouderschap-met-jonge-kinderen-na-complexe-echtscheiding Camus in Frankrijk, zijn vrouw in Algerije, begin van verwijdering, ook bij andere vriendinnen 

Laatste notitie

De laatste dagboeknotitie die Camus heeft nagelaten voordat hij verondelukte op 4 januari 1960, is bedoeld voor zijn vrouw en geliefden en bevat een ontboezeming en bezinning op zijn liefdes. Er waren vier belangrijke liefdes in zijn leven. De ontboezeming in het concept zou zijn geschreven voor zijn laatste liefde, de Deense kunstenares Mette Ivers, die hij Mi noemde. Maar deze woorden zijn ook van toepassing op zijn vrouw en andere geliefden: de actrices Maria Casarès en Catherine Sellers, die hoofrollen vertolkten in zijn toneelstukken.

Mi noemt hem “een uiterst complexe en originele man... energiek, dromerig, nauwkeurig,m gepassioneerd, zwijgzaam, ondeugend, geheimzinnig, spottend, tragisch, theatraal, eenvoudig, ruimhartig, koel, beklemd en vrolijk.” (p331) Kortom, een spreekwoordelijk vat vol tegenstrijdigheden. Hij ziet zichzelf bepaald niet als harmonisch en was zich bewust van zijn “onvermogen om verbintenissen aan te gaan”.

“Ik weet dat ik alles heb gedaan om je van mij los te maken. Mijn hele leven heb ik. zodra iemand zich aan mij hechtte, er alles aan gedaan diegene te doen terugdeinzen. Het is waar dat ik juist op dit moment behoefte heb aan de saamhorigheid die jij mij hebt gegeven… De eerste van wie ik hield, en die ik trouw was, is me ontsnapt in de drugs, in de ontrouw [zijn eerste vrouw]. Misschien heeft dat veel gevolgen gehad, uit ijdelheid, uit angst opnieuw te lijden… Maar sindsdien ben ik op mijn beurt aan iedereen ontsnapt... Soms beschuldig ik mijzelf ervan dat ik niet in staat ben lief te hebben. Misschien is dat waar, maar ik ben in staat geweest een aantal mensen te verkiezen en voor hen trouw het beste van mijzelf te bewaren, wat ze ook doen.” (p290-291, Zie ook Ger Verrips, Albert Camus: Een leven tegen de leugen p 151)