mei 2011
‘’Een aanzwellend koor van filosofen en opiniemakers verkondigt dat we behoefte hebben aan een nieuw groot verhaal na het verdwijnen van de twintigste-eeuwse ideologieën. Dit verhaal is precies wat de wetenschap vandaag in de aanbieding heeft,’’ stelt Peter Westbroek in zijn opmerkelijke boek ‘’De ontdekking van de aarde’ (p. 25). Niet alle ideologieën uit de vorige eeuw zijn echter verdwenen. Het liberalisme staat nog recht overeind. Het ligt als zegevierende westerse beschavingstraditie ten grondslag aan de politieke en maatschappelijke orde van westerse samenlevingen. Wel stuit erkenning daarvan op verzet. En dat is begrijpelijk, haaks als die erkenning immers staat op de anti-liberale doemscenario’s uit de vorige eeuw waarin met zoveel overtuiging de ondergang van het liberale concept van de moderniteit werd aangekondigd en verwacht. Die erkenning wordt bovendien ondermijnd doordat belangrijke liberale uitgangspunten als individualiteit en individuele autonomie, rationaliteit, objectiviteit en lineaire progressie nog steeds omstreden zijn.
In dit nummer enkele kanttekeningen bij de praktijk van een liberale samenleving en politiek.
We leven in een crisistijd. Er is een milieu-, energie-, klimaat-, grondstoffen,- en voedselcrisis. Er is een financieel-economische crisis, ook wel vriendelijker voorgesteld als een heel complex aanpassingsproces. En er is voorts een identiteitscrisis gaande: een religieus-culturele, politiek- ideologische en nationale identiteitscrisis. Die stapeling van crises is een niet geringe belasting van deze tijd. Maar dat wordt ook geïnterpreteerd als een zegen, want een ideale voedingsbodem voor noodzakelijk geworden transitieprocessen.
Traditionele godsdiensten, ontstaan in een premodern geestesklimaat en met godsdienstige noties die daardoor gestempeld zijn en blijven, worden met het doorzetten van de uitgangspunten van de moderniteit als nieuw beschavingstype meer en meer als een Fremdkӧrper ervaren. Daardoor is onder veel oorspronkelijk traditionele gelovigen een religieuze identiteitscrisis ontstaan. Rond traditionele religieuze zekerheden groeien twijfel en onzekerheid. Die crisis culmineert in de vraag, of er genoegzame redenen zijn om nog te blijven geloven in het door die godsdiensten gepredikte beeld van God. In de predigitale editie van Civis Mundi is als reactie op die religieuze identiteitscrisis al herhaaldelijk in themanummers gezocht naar een adequaat antwoord daarop.
In nummer 20 van Civis Mundi is in het voetspoor van de Duitse filosoof Jürgen Habermas de vraag ter discussie gesteld of we op weg zijn naar een postseculier ontwikkelingsperspectief van de moderniteit. In nummer 21 reageerde Paul Cliteur hierop in een breed opgezet commentaar, waarin de hele problematiek, die verband houdt met de spanningsrelatie tussen moderniteit en religie langs komt. In dit nummer volgt een reactie van de theoloog en publicist Ralf Bodelier. Hij doet daarin verslag van zijn ontwikkelingsgang in levensbeschouwelijk opzicht van katholiek naar zelfverklaarde atheïst in 2001 en terug naar een, nu nieuw beleefd type katholicisme, dat meer open staat voor de wereld en haar noden en meer bescheiden is en dat hij belichaamd ziet in Paus Franciscus, in wiens optreden hij meer ziet dan een charme offensief om het negatieve imago van zijn kerk als gevolg van allerlei recente misstanden om te buigen in positieve richting.
Uit recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt, dat bijna de helft van volwassen Nederlanders geen religie meer aanhangt. Van kerkelijke zijde probeert men die ontwikkeling te pareren door uiterlijke aanpassing aan de geseculariseerde mentaliteit van onkerkelijk en ongelovig Nederland. In lijn hiermee ligt ook recent de kerstviering van de EO als tv spektakel. Als antwoord op de religieuze identiteitscrisis breekt Hans Feddema in dit nummer een lans voor inhoudelijke boven uiterlijke vernieuwing van de kerk. En wijdt hij een korte notitie aan de herontdekking van de ziel, wat in dit verband ook relevant en intrigerend is.
De identiteit van ons omroepbestel staat al sinds lang periodiek ter discussie. Dat gebeurde al vrij spoedig na de oorlog met pleidooien, o.a. van de VPRO, voor een nationaal omroepbestel, het bekende BBC-model. Tot de jaren ’60 was het huidige bestel echter hecht verankerd in onze sterk verzuilde samenleving en hadden omroepen daardoor een duidelijke identiteit. Maar sindsdien is er een proces van ontzuiling op gang gekomen waardoor de identiteit van onze omroepen problematisch is geworden. De identiteit van oude en levensbeschouwelijk gebonden omroepen is sterk verbleekt. En ze hebben daarbij gezelschap gekregen van nieuwe, niet-levensbeschouwelijk gebonden omroepverenigingen wier identiteit ook weinig houvast biedt. En daarnaast zijn er tevens niet-leden gebonden taakomroepen als NPS, Teleac en RVU met wel een duidelijk omlijnde identiteit. Die gaan nu samen in een fusie-omroep, de NTR geheten die zich toelegt op informatie, eductie en cultuur. Het is bedoeld als voorbeeld voor verder omroepfusies in het kader van een forse hervorming van ons omroepbestel
De politieke onzekerheid en instabiliteit van deze tijd is de prijs die kleeft aan de politieke onmacht van traditionele partijen om de politieke structuur en cultuur uit het verzuilingstijdperk en hun beleid aan te passen aan een aanzienlijk veranderde politieke en maatschappelijke context. Tot vernieuwing van de politieke cultuur in Nederland valt zeker ook te denken aan herwaardering van het algemeen belang en versterking van het democratisch burgerschap. Als ook bewustwording van taalmanipulatie als storende factor in politieke communicatieprocessen. In dit nummer wordt daar nader op in gegaan.
Aan het Erasmus MC te Rotterdam is vanwege de stichting Civis Mundi een bijzondere leerstoel ingesteld met als leeropdracht: Filosofie van de Geneeskunde en de maakbaarheid van de mens. Op 27 april jl. heeft prof. Maartje Schermer haar ambt als bijzonder hoogleraar op deze leerstoel aanvaard. In dit nummer een nadere toelichting van de vraag waarom onze stichting de instelling van deze leerstoel gesteund heeft.
Dit thema is in vorige nummers al veelvuldig aan de orde geweest en geïnterpreteerd als sluitstuk van het naoorlogse dekolonisatiedrama. In Nederland hebben velen moeite die interpretatie te accepteren. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog koestert Nederland een bijzondere emotionele band met Israël vanwege het extreme geweld dat Joden in die oorlog is aangedaan en vanwege de bijzondere religieuze en historische relatie tussen joden- en christendom. Ook schaamte over het wegkijken bij de Jodenvervolging in eigen land speelt daarbij een rol, in het bijzonder over de actieve medewerkingvan het Nederlandse ambtenarenapparaat en talrijke overheidinstanties aan de totale isolatie en daarna verwijdering van de joodse bevolking uit Nederland van wie er 75 procent daardoor omkwamen. Vooral dat laatste maakt de discussie over dit conflict tot een netelig thema.
In de discussie in Nederland over dit conflict heeft Een Ander Joods Geluid de afgelopen jaren een bijzondere rol gespeeld. In dit nummer komen twee representanten ervan tot een belangwekkende liberaal geïnspireerde stellingname, die te meer relevant is, nu steeds meer Palestijnen noodgedwongen kiezen voor de Israëlische nationaliteit. In de optiek van deze twee representanten mag Israël zich een Joodse staat noemen als die staat haar burgers de ruimte en bescherming biedt om invulling te geven aan de Joodse tradities en aan een Joodse identiteit. Een Joodse staat die tegelijkertijd al haar inwoners voorziet van gelijke burgerrechten en een invulling daarvan garandeert zodanig dat ook niet-Joden op een volwaardige manier kunnen meepraten en meebeslissen. Een staat waarin ruimte en respect bestaan voor het beleven van tradities en waarden van minderheden. Zo’n beleid, in regels vastgelegd, maar ook uitgevoerd, zal bijdragen aan de stabiliteit, de welvaart, de veiligheid en het gezag van Israël en het in staat stellen ook internationaal respect af te dwingen. Op deze wijze kan de staat Israël daadwerkelijk voor Joden over de hele wereld een voorbeeldfunctie vervullen en zich met recht en trots een Joodse staat noemen.
De secularisering van onze moderne cultuur heeft niet alleen geleid tot vervaging en verdwijning van het traditioneel-christelijke hiernamaalsperspectief, maar ook tot verdringing van de dood als levensmysterie. De laatste tijd verandert dit laatste. Zo is er hernieuwde aandacht voor vragen rond de dood en de omgang daarmee, i.h.b. voor rituelen met betrekking tot dood en afscheid nemen. In vorige nummers hebben we onder dit thema de mogelijkheid open gehouden, dat de dood toch niet het laatste woord is, al is daarop geen hoop als we de wereld uitsluitend door een positief wetenschappelijke bril bekijken, zoals ook de verpleeghuisarts Bert Keizer doet in zijn vorig jaar verschenen boek over vragen van leven en dood. In dit nummer wordt daaraan een uitvoerige bespreking gewijd. Het wordt geïnterpreteerd als een pleidooi voor illusieloos leven en sterven als levens-en stervenskunst. Daarna een korte notitie over een boek van een kinderarts met een pleidooi voor een versoepeling van de euthanasiewet voor kinderen.
Kortgeleden is een burgerinitiatief gestart, getiteld Uit vrije wil, dat opkomt voor het recht zelf het leven te beëindigen, als men het eigen leven voltooid acht, met andere woorden, als men van oordeel is dat ontwikkelingsmogelijkheden in dit leven uitgeput zijn. Met de toenemende verlenging van de levensduur is dat een vraag die zich steeds meer opdringt en al enige tijd aan de orde is, sinds de discussie over de bekende pil van Drion. Hoe hierover te oordelen?
Al is de Benelux in economisch opzicht door de Europese integratie grotendeels achterhaald, het potentieel ervan is zeker niet uitgeput. Op de terreinen van veiligheid, grensoverschrijdende samenwerking, ruimtelijke ordening, infrastructuur, vervoer, milieu, politieke samenwerking en immigratie liggen voor de Benelux nieuwe ontplooiingsmogelijkheden. Het hernieuwde Benelux-verdrag schept daartoe de nodige voorwaarden, maar de belangstelling ervoor is tot nu toe zeer gering. Heeft de Benelux nog toekomst?
Onder dit thema is tot nu toe vooral aandacht geschonken aan progressiviteit als antipode van conservatisme. In die zin is progressief van linkse zijde tot driemaal toe tot inzet gemaakt van politieke discussie en strijd in de Nederlandse politiek. Ook is sinds de jaren ’60 herhaaldelijk gedacht aan de vorming van een progressieve volkspartij. Het begrip progressief is inmiddels echter sterk verbleekt tot niet veel meer dan veranderingsgezindheid, zoals eerder in Civis Mundi uiteengezet. Het onderscheidt zich als zodanig in de praktijk weinig meer van dynamisch conservatisme (preserve by changing). Dat geldt ook voor het progressieve gehalte van het beleid dat aanvankelijk de Amerikaanse president Obama werd toegedicht. In een recente publicatie betoogt de peetvader van hedendaags conservatisme, dat conservatisme in Nederland geen voedingsbodem heeft. In dit nummer een beschouwing over de vraag of dat klopt en zo ja, hoe dat komt.
Twee partijen in de Nederlandse politiek, die sterk ter discussie staan, zijn het CDA als belangrijkste exponent van de oude politiek uit het verzuilingstijdperk en de PVV als vooralsnog een succesvolle exponent van herlevend populisme die als zodanig een cruciale rol speelt in het dramatische politieke verval van het CDA als spil van de oude politiek. Hoe moeten we dat in de huidige politieke en maatschappelijke context beoordelen? In dit nummer een bijdrage van CDA-zijde over wederopstanding van het CDA.
Naar aanleiding van een recente publicatie wordt in dit nummer nader ingegaan op de op- en neergang van de christendemocratische beweging in Nederland.
In verband met het feit dat Fortuyn en Wilders in de publieke opinie meestal op één lijn worden gesteld als voortrekkers van herlevend populisme, wordt in dit nummer de vergelijkbaarheid van beiden aan een nadere analyse onderworpen.
Direct na de Eerste Wereldoorlog vond het bekende werk van de Duitse geschiedfilosoof Oswald Spengler Untergang des Abendlandes grote weerklank onder tijdgenoten vanwege het cultuurpessimisme dat hij daarin onomwonden vertolkte. Die ondergang verwachtte hij zo rond het jaar 2000. In de jaren ’30 maakte de vermaarde Nederlandse historicus Johan Huizinga zich eveneens tolk van dat cultuurpessimisme. Het besef in een hevige, naar de ondergang nijgende cultuurcrisis te leven, is in brede lagen van de bevolking doorgedrongen, meende hij aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in zijn toen geruchtmakende boek In de schaduwen van morgen (1939).
Na de oorlog herstelde het Avondland zich echter wonderwel. Het overwon zijn eeuwenlange onderlinge twisten door te streven naar Europese eenwording en schiep daardoor tevens de voorwaarden voor nieuwe welvaartsontwikkeling na het verlies van de koloniale welvaartsbronnen van weleer. Onder leiding van Amerika zette het zich schrap tegen de antiwesterse ambities van het wereldcommunisme en kwam het zegevierend uit die strijd met Amerika als dominerende wereldmacht. Na die overwinning presenteerde het zijn westers-liberale beschavingstype vervolgens als wereldmodel.
Maar al twee decennia na het einde van de Koude Oorlog heerst er een nieuwe crisis- en malaisestemming over een breed front, is er sprake van hernieuwde zelftwijfel en existentiële onzekerheid over de toekomst. In dit nummer een bijdrage over de Europese beschaving zoals die zich ontwikkelt heeft tussen vooruitgangsoptimisme en decadentie.
In zijn onlangs verschenen boek Een vorm van beschaving legt prof. Klaas van Egmond een nauw verband tussen duurzame ontwikkeling als opdracht van en voor deze tijd en de ontwikkeling van een integraal mens- en wereldbeeld. In dat boek geeft hij daaraan een fundamentele aanzet. Die aanzet verdient het om tot inzet gemaakt te worden van verdere reflectie hierop. In dit nummer een samenvatting van "Het Vierde Model" van Hans Vincent als antwoord op de mondiale problematiek op dit thema zoals dat in het vorige nummer uitvoerig is toegelicht. Lezers worden gaarne uitgenodigd daarop te reageren.
Onder dit thema wordt eerst de vraag aan de orde gesteld of het huidige volkenrecht in staat is paal en perk te stellen aan de bevoegdheid van de Veiligheidsraad om sancties te treffen tegen personen met voorbijgaan aan de rechtsbescherming zoals vastgelegd in internationaal erkende mensenrechten. Staat het volkenrecht met dat internationale mensenrecht als integraal onderdeel daarvan een effectieve bestrijding van terrorisme in de weg? Het is een vraag waarmee de oude spanning tussen volkenrecht en politiek nieuw leven wordt ingeblazen en doet ook onder juristen de oude strijd herleven over de vraag of volkenrecht wel echt recht is.
De mens is een machine, stelt de bekende Amerikaanse filosoof Daniel Dennett. Dat is een bekende stellingname. Dat de mens praktisch samenvalt met zijn brein, is tegenwoordig ook een breed gedragen opvatting. Maar tegelijk wordt in het moderne denken het idee van de eerbiedwaardigheid van iedere mens als cruciale verworvenheid verkondigd en als fundament van universeel geldende mensenrechten gekoesterd. We stuiten hier op een opmerkelijke contradictie in het moderne denken: twee moderne mensbeelden die haaks op elkaar staan. Het is een contradictie die zelden ter discussie gesteld wordt. Toch is dit een netelig en tegelijk intrigerend probleem. In dit nummer een korte notitie over die contradictie, en over de vraag of de mens als machine zich kan beroepen op de rechten van de mens.
In het voetspoor van het christelijk messianisme ontluikt sinds de liberale revoluties van de 18e eeuw in Europa en Amerika een moderne westerse zendingsdrang die het liberale project der moderniteit tot universele norm proclameert en daarvan wereldwijd kond doet. Sinds de tweede helft van de vorige eeuw groeit in de competitie met de pretenties van het door de Sovjet-Unie geleide wereldcommunisme nog meer de ambitie de moderniteit in liberale zin van een afwijking van het eertijds geldende algemeen menselijk patroon van de premoderniteit te ontwikkelen tot het nieuwe algemeen menselijke patroon van beschaving in de overtuiging dat dit beschavingsconcept het verst gevorderd is in de ontwikkeling van wat mens-zijn kan en moet betekenen, kortom van humaniteit. In die optiek wordt het toekomstbeeld van de niet-westerse wereld gezien als een weerspiegeling van dat tot universele norm verheven liberale beschavingstype. Het is een toekomstbeeld dat in het Communistisch Manifest van 1848 al is aangekondigd. Onderdeel van die ambitie rond de westers-liberale beschavingstraditie is de export van westerse democratie. Vooral Amerika heeft zich daar sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog sterk voor gemaakt met het in de jaren negentig snel opkomende neoconservatisme als inspiratiebron, daarbij geleid door een naïef vooruitgangsoptimisme.
In dit nummer een korte notitie over de problematiek van die export.
In nummer 19 is de vraag ter discussie gesteld, waarom Nederland zo’n zwakke theoretische traditie heeft, met name in de sociale, politieke en rechtswetenschappen, evenals de verklaring die voor die zwakte gegeven wordt. In nummer 21 reageerde daarop de jurist Arie-Jan Kwak, die nader ingaat op die verklaring, en die aanvult met een eigen visie. Dat doet in dit nummer ook de econoom Jos Klink, die die zwakte uitbreidt tot alle geesteswetenschappen.
Directeur/hoofdredacteur: Prof. Dr. S.W. Couwenberg
Redactie: Sander Wieman, Piet Ransijn, Patricia van Bosse
Redactieadres: Akkerwindestraat 23, 3051LA Rotterdam
Telefoon: 010-4182580
Emailadres: couwenberg@ese.eur.nl